370 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Soptember 1920.
eeniging van Openbaar Leeszaalwezen van Friesland,
den heer Herzberger en den aartsbisschop van Utrecht,
en waarbij men van weerskanten tot de overtuiging is
gekomen, dat er kan worden tegemoet gekomen aan
de bezwaren omtrent het uitleenen van boeken uit
de openbare leeszalen aan katholieken. Spreekster
gelooft dat de Voorzitter er haar attent op maakt,
dat hij een afdruk van die correspondentie bij zich
heeft. Een nadere uiteenzetting daaromtrent kan zij
dus wel aan den Voorzitter overlaten.
De heer Visser spreekt nog over den heer Neyn
van Hoogwerff. Is die echter wel lid geweest van
het bestuur der openbare leeszaal
De heer Fransen Hij is het jaren lang geweest.
Mevrouw Buisman Blok WijbrandiWeet U dat
zeker
Dan wenscht spreekster nog op te merken wat de
heer Jansen ook reeds heeft gezegd, dat, wanneer
men een aanvraag indient om zeker boek aan te
schaffen, die aanvraag zeer zeker in ernstige over
weging zal worden genomen en niemand uit het be
stuur zich daartegen zal verklaren, omdat het een
algemeen principe van het bestuur is dat er boeken
moeten zijn van allerlei richting.
De Voorzitter wil opmerken dat de hoofdkwestie
door mevrouw Buisman reeds is aangeroerd het be
zwaar is niet zoozeer dat er geen katholieke boeken
in de leeszaal zijn, maar dat er boeken zijn, die de
katholieken niet mogen lezen. Of dat nu is terecht
of ten onrechte laat spreker daar, de geestelijkheid
zegt dat een katholiek die boeken niet zien mag, om
dat die in conflict zijn met zijn godsdienst. Er worden
in de leeszaal echter ook wel andere boeken gevonden,
en van katholieke zijde heeft men dan ook wel ge
voeld, dat de openbare leeszaal ook een boekenschat
heeft, die de katholiek wèl mag zien. Nu is het
bezwaar en de vraaghoe is het mogelijk dat de
katholiek die boeken in handen krijgt, die hij wel
mag zien, zonder dat hij in de verleiding komt om
zijn neus ook eens te steken in boeken waarin hij
niet mag kijken. Die moeilijkheid nu is opgelost. Met
medewerking van den aartsbisschop van Utrecht is
de volgende regeling goedgekeurd en zijn in overleg
met den aartsbisschop en den deken van Utrecht de
volgende punten vastgesteld om met neutrale lees
zalen tot een wederzijdsche samenwerking te komen:
,1°. Waar het de Katholieke gemeenschap ten
„goede kan komen is samenwerking met Neutrale
„Openbare Leeszalen gewenscht, mits onze beginselen
onaangetast blijven.
„2°. De jeugdorganisaties kunnen gebruik maken
„van den boekenschat der Neutrale Openbare Lees
talen mits de leiders (de geestelijken) zelf voor hun
„organisatie eene collectieve aanvraag van boeken
„richten aan de besturen der Neutrale leeszalen.
„3°. De leiders zelf leenen de boeken dan uit aan
de jongelieden.
„4°. Nimmer mogen de jongelieden zelf een aan
draag richten, noch voor zich persoonlijk, noch voor
„hun organisatie aan de Besturen der Neutrale lees
talen.
„5°. De leiders zorgen ook weer voor de terug-
„zending der boeken, waarna zij wederom een collectie
„boeken kunnen aanvragen."
Dit is dus de zaak zoo opgezet, dat de leiders van
een katholieke club de boeken aanvragen voor allen,
die ze willen hebben. De leider zal dan wel oppassen
dat er geen verkeerde boeken worden aangevraagd
en hij zorgt ook voor de terugzending. Zoo kan de
katholiek dus ook profiteeren van de leeszaal zonder
in de verleiding te komen verkeerde boeken te lezen.
Op die manier kan er van katholieke zijde geen be
zwaar meer worden gemaakt tegen de openbare
leeszaal.
Een ander bezwaar van den heer Visser is, dat er
boeken zijn, die hij niet goed vindt. Maar er zijn ook
wel boeken, die spreker niet goed vindt. En dan moet
spreker eerlijk zeggen dat hij ,,Het Volk" ook wel
eens leest. Waarom zou men niet eens iets anders
mogen lezen dan waar men het volkomen mee eens
is In dat andere vindt men misschien ook wel eens
een goede gedachte. Spreker ziet dan ook niet in,
waarom de katholieken niet eens die boeken mogen
inzien, die zonder bepaald op den index te staan of
door de geestelijkheid te zijn verboden, geen katholieke
boeken zijn.
De heer Fransen heeft over de leeszaal als zoo
danig geen woord gezegd, doch alleen bezwaar ge
maakt dat Burgemeester en Wethouders thans met
een voorstel tot het geven van subsidie komen. Bij
interruptie is spreker nu straks meegedeeld dat het
gaat over 1921, maar dat is toch niet juist want aan
het slot van hot voorstel staat
„Wij meenen U dus te mogen voorstellen met in-
„gang van het nader door Burgemeester en Wethouders
„te bepalen tijdstip, het gemeentelijk subsidie der
„Vereeniging Openbare Leeszaal en Bibliotheek te
„Leeuwarden te verhoogen tot ten hoogste 16,100.—
„per jaar
Zooals dat dus hier staat kan dat morgen ook zijn.
De VoorzitterHet wordt dan toch nooit eerder
dan 1 Januari 1921.
De heer Fransen blijft er bij dat dit er niet staat.
Het kan morgen over acht dagen zijn en morgen ook.
Zijn bezwaar is dat deze kwestie bij de begrooting
moest worden behandeld en niet nu.
Over wat door den Visser naar voren is gebracht,
meent spreker als oud bestuurslid verplicht te zijn
enkele woorden te zeggen. De heer Visser verklaart
dat de heer de Neijn van Hoogwerff, ook als oud-lid,
hem heeft geschreven dat het voor hem in het bestuur
vechten was tegen de bierkaai. De heer Visser had
het spreker echter ook kunnen vragen, spreker toch
is ook jaren lang lid van het bestuur der leeszaal
geweest. Hij moet echter eerlijk zeggen en meent dat
aan de bestuurders van de leeszaal van dien tijd
verplicht te zijn, dat hij toen meermalen boeken heeft
afgekeurd, die niet alleen voor de katholieken ver
keerd waren maar bepaald slechte boeken waren en
dat deze dan ook werden teruggenomen. Ook de
boeken, die voor de katholieken aanstootelijk of be-
leedigend waren, werden niet geaccepteerd. Spreker
meende verplicht te zijn tegenover het bestuur van
dien tijd om deze verklaring af te leggen Hij is er
door dat bestuur later wel op zeer onhebbelijke wijze
uitgetrapt, maar dat was afgescheiden van wat de
leeszaal aanging. Dat betrof een heel andere zaak,
die de heeren verkeerd hadden opgevat.
De heer Oosterhoff zal zich niet mengen in het
principieel debat. Hij is een voorstander van de
openbare leeszaal en beseft ten volle de waarde daar
van. Niettegenstaande dat zal hij echter toch tegen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders stem
men. Spreker heeft met groote verwondering het
voorstel gelezen, de reden daarvan is aan alle leden
bekend. Hij kan zich niet voorstellen dat het college,
gelet op den toestand, waarin de gemeentefinanciën
verkeeren, met een dergelijk voorstel tot het geven
van subsidie in den Raad komt.
In het prae-advies komt een passage voor, die spreker
een zekere voldoening schenkt, omdat het net ie of
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 September 1920. 371
Burgemeester en Wethouders zelf een zeker excuus
hebben gezocht voor hun voorstel. Zij zeggen
„Een groot offer uit de gemeentekas was vroeg of
„laat dus toch hoogstwaarschijnlijk onvermijdelijk,
„wilde men en die wil mag verondersteld worden
„aanwezig te zijn de vereeniging op de been
„houden".
Daarmee gaat spreker volkomen accoord, ook hij
gevoelt dat er zoo'n oogenblik kon komen. Maar
even te voren zeggen Burgemeester en Wethouders:
„Nu plaatst onverwacht de vereeniging de gemeente
„voor een oplossing, die wel voor een zeer verre toe-
„komst toereikend is, die ook bevrediging schenkt
„aan het verlangen om een fraai patricisch huis in
„stand te laten, maar die toch zeer ernstig de vraag
„doet rijzen of een dergelijke hoogst belangrijke uit-
„gaaf in de tegenwoordige omstandigheden wel te
„verdedigen is".
Met andere woorden zeggen Burgemeester en Wet
houders hier dus: Was die drang van de vereeniging
er niet gekomen, dan hadden wij het niet gedaan.
We moeten het echter over enkele jaren tóch doen,
dus laten we het nu maar doen. Spreker meent, dat
het in de tegenwoordige omstandigheden niet opgaat,
dat men zich zoo laat opdrijven. Geheel op ons zelf
hadden wij het niet gewild zegt het college. Dit
ligt er zóó dik op, dat spreker zijn stem niet aan het
voorstel kan geven. Dan zal hij liever nog een jaar
of 6 wachten.
Spreker is het volkomen met mevrouw Buisman
eens dat de toestand betreffende de leeszaal niet is,
zooals men wel mag wenschen, maar om nu zooveel
daarvoor te voteeren, daarin kan spreker niet meegaan.
De heer Lautenbach wenscht nog deze opmerking
te maken, dat mevrouw Buisman heeft geredeneerd
op een wijze alsof spreker de tegenwoordige inrich-
ting goed zou vinden. Spreker heeft gezegd, dat men
zich maar moet behelpen. Maar de zaak staat zoo
tusschen de tegenwoordige inrichting en dat andere
pand is een groot verschil. Er is wel gelegenheid
om een ander minder groot pand te koopen.
De heer Tulp Noem er dan een
De heer Lautenbach: Zou dat wel verstandig wezen
om dat hier in 't publiek te zeggen Dan zou op
die manier weer een ander, die daarop loopt, een
voordeeltje ten koste van de gemeente in den zak
kunnen steken.
Volgens het oordeel van* deskundigen is het nu te
verkrijgen pand 1/8 te duur. Men zal de gemeente
daarbij binden aan een kolossaal hoog subsidie, terwijl
men niet de minste waarborg heeft dat men in 1922
en later nog over voldoende inkomsten de beschikking
heeft. Spreker wil wel verbetering maar niet zoo.
De heer Visser acht zich door verschillende heeren
aangevallen en wenscht zich daartegen te verdedigen.
De heer Jansen, aldus spreker, zegt in de eerste plaats
dat de lectuur van de leeszaal van dien aard is, dat
wij, met onze beginselen en principes, niet bevreesd
behoeven te zijn om ze te lezen, en zooals de heer
Jansen zegt: is er gif, er is ook tegengif. Nu is er
door spreker niet betoogd en niet gezegd dat som
mige katholieken die lectuur niet kunnen verwerken,
maar zij is toch van dien aard, dat allen dit toch
niet kunnen.
De heer Schaafsma zegtde heer Visser gaat in
de leeszaal zoeken en opdiepen om te zien of hij ook
lectuur kan krijgen die anti-katholiek is. Neen, mijn
heer Schaafsma, dat is het geval niet. Spreker heeft
de werken van Darwin gelezen, die van Bölsche en
van andere natuurkundigen, maar als men zich voor
den inhoud van die werken interesseert, dan vraagt
men niet alleen het pro maar ook het contra. Dan
zoekt men ook werken, die een andere richting zijn
toegedaan en die werken van verschillende richtingen
zijn het juist, die spreker in de openbare leeszaal heeft
gezocht. De werken van een andere richting nu heeft
hij er niet kunnen vinden.
Spreker komt dan ook tot de conclusie dat er in
de openbare leeszaal op natuur-historisch en gods
dienstig gebied zeer weinig werken zijn van katho
lieken. Men vindt daar wel werken van één richting
maar kan er niet te weten komen welke stellingen
door andere richtingen worden verkondigd. Men vindt
er alleen werken van Darwin, Hackel enz. Spreker
wenscht de theoriën van Darwin hier niet te criti-
seeren. Men komt echter in de leeszaal voor ontwik
keling en dan moet die ontwikkeling niet eenzijdig
zijn maar algemeen. Dan dient het om in zekeren
zin ons verstand te onderzoeken. Men moet zich dus
niet bepalen tot eenzijdige lectuur maar ook andere
dingen overzien. Als men dat principe huldigt, dan
zou spreker zeggen, dat er lectuur moet zijn van ver
schillende richtingen niet alleen ten opzichte van de
romanlectuur, maar ook met betrekking tot natuur
kunde, wijsbegeerte, godsdienst enz. En dan houdt
spreker er aan vast, dat bij de in de leeszaal aan
wezige lectuur niet alle richtingen vertegenwoordigd
zijn. Er zijn wel enkele werken van katholieken, maar
zeer dun, het aantal is minim.
De heer Fransen brengt naar voren dat door zijn
bemiddeling indertijd een aantal boekwerken niet zijn
aangeschaft. Hij zegt dat, toen hij lid was van het
bestuur, hij verzocht heeft zekere boekwerken niet
te plaatsen en dat aan dit verzoek toen uitvoering
is gegeven. Persoonlijk heeft de heer Fransen echter
tegenover spreker anders verklaard. Toen spreker
hem n.l. eens op een Zaterdagavond van het vorige
jaar om inlichtingen vroeg, heeft de heer Fransen
gezegd: „Ja, het gebeurde wel een enkele maal dat
ik het verzoek heb gedaan om een boekwerk niet te
plaatsen, maar je kunt daar toch geen oog op houden,
ze werden ook wel geplaatst". Dit is nu geen per
soonlijke aanklacht tegen den heer Fransen, maar
spreker geeft het weer zooals deze tegenover hem
toen heeft verklaard.
Resumeerende komt spreker tot deze slotsom, dat
het voor hem is een principieele en een financieele
kwestie. Wat de Voorzitter naar voren brengt over
het nieuwe systeem en de toepassing daarvan, daar
mee was spreker bekend. Drie maanden geleden heeft
daarover een beschouwing gestaan in een katholiek
blad en werd in overweging gegeven om de openbare
leeszaal in Sneek ook meer voor katholieken beschik
baar te stellen, door voor dezen controle op de aan
te vragen boekwerken uit te oefenen. Spreker mag
die poging toejuichen, een algemeene ontwikkeling
door middel van de leeszaal acht ook hij wenschelijk.
Maar spreker stelt de vraag of wel ieder competent
en bevoegd is om alles uit de leeszaal te lezen? Is
dat voor jongemenschen tot twintig- of drieëntwintig
jarigen leeftijd wel gewenscht? Spreker gelooft vast
dat de lectuur in de jongere jaren het karakter vormt
van den mensch in de toekomst en dat menigeen
door het lezen van slechte lectuur maatschappelijk is
ontredderd.
De heer Fransen vraagt nog het woord naar aan
leiding van de woorden van den heer Visser. Deze
wil, wat spreker heeft gezegd over de afgekeurde
boeken, nu uitstippelen in een bepaald aantal
De heer VisserOch, praat U daar nu niet meer over.
De heer Fransen doch spreker heeft alleen te