Teroaderino van Woensdag 5 October 1920.
378 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 September 1920.
De heer De Boer is zeer verheugd over het ant
woord van den Voorzitter op zijn vraag. Hij veron
derstelt dat het college nu wel pogingen zal doen en
verzekert dat hij van zijn kant alle mogelijke moeite
zal doen om bewijsmateriaal te leveren. Op het oogen-
blik is de bloem in Leeuwarden en omgeving van zoo
inferieure kwaliteit, dat het niet meer den naam van
„bloem" mag verdienen. De bloem heeft gewoonlijk
een geelachtig witte kleur, deze is zwart. Men kan
er geen goed brood van bakken, omdat zij niet gis
ten wil.
Waar het brood door de bevolking met zulke hooge
prijzen wordt betaald, meent spreker dat men ook
recht heeft op brood van goede kwaliteit.
De wijze, waarop de Voorzitter is te werk gegaan
met het meel, lijkt spreker zeer geschikt. Hij twijfelt
er dan ook niet aan of ook ten opzichte van de bloem
zal er wel verbetering komen.
De interpellatie wordt gesloten.
F. Aan de orde is
b. de vraag van den heer Zandstra
Kan de opening van de school voor achterlijke kin
doren spoedig tegemoet worden gezien
De interpellatie wordt geopend.
De heer Zandstra acht een toelichting tot zijn vraag
overbodig.
De heer Schoondermark (wethouder) kan in zijn ant
woord kort zijn. Burgemeester en Wethouders wachten
nog steeds op de goedkeuring van Gedeputeerde Sta
ten. Wanneer die school geopend wordt kost dat geld
en daar moet het college de toestemming voor heb
ben van Gedeputeerde Staten. Zonder die toestem
ming mogen Burgemeester en Wethouders geen uit
gaven doen.
De heer Zandstra zal zich ook nog wel herinneren
dat, toen spreker de eer had voorzitter te zijn van
de muziek-commissie, hij zonder toestemming van
Gedeputeerde Staten eens een uitgaaf beeft gedaan
voor die commissie, 't Gevolg was bijna geweest dat
hij het uit zijn eigen zak kon betalen. Zoo wijs zijn
Burgemeester en Wethouders nu wel dat zij eerst de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten willen hebben
voor ze een uitgaaf doen.
De heer Zandstra kan niet zeggen dat dit antwoord
hem zoo erg bevredigt. Heeds maanden geleden is in
den Raad een voorstel tot stichting van een school
voor achterlijke kinderen aangenomen. Daarvoor was
toen notabene een gebouw aangewezende school
kon worden ondergebracht in de Doelestraat. Het
gebouw was wel niet zoo doeltreffend, maar de Raad
heeft er zich toch bij neergelegd. Nu verneemt spre
ker echter dat dat gebouw niet meer leeg is, maar
in gebruik is genomen voor ander onderwijs, zoodat
het ons voor school voor achterlijke kinderen ontgaan
is. Nu lijkt het spreker vreemd toe, dat de Raad
daarover niets van Burgemeester en Wethouders heeft
gehoord. En dan wil hij er bij zeggen dat hij het col
lege verzoekt met deze zaak spoed te maken.
Do heer Schoondermark (wethouder)We kunnen
er eenvoudig niets aan doen. Het antwoord bevredigt
mij ook niet en de heer Zandstra ook niet, maar ik
wou dat de heer Zandstra nu maar eens zeihoor
eens Wethouder, je zorgt op die en die manier nu
maar eens dat het voor mekaar komt. Burgemeester
en Wethouders kunnen geen ander antwoord geven,
dan dat zij met de uitvoering moeten wachten op de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
De heer Zandstra We hebben nu geen gebouw,
we moeten dus een nieuw gebouw hebben en dat
eerst weer aanvragen. Dat moet dus weer wachten
op Gedeputeerde Staten, omdat deze zich daarover
weer moeten uitspreken en hun goedkeuring moeten
geven aan het besteden van het benoodigde geld.
De heer Berghuis (wethouder) wil even toelichteu.
De heer Zandstra denkt aan het besluit tot goedkeuring
van de school. Maar daarmee in verband staat een
begrootingswijziging en deze is door Gedeputeerde
Staten nog niet goedgekeurd. Zoolang dat niet gebeurd
is, moet men eenvoudig afwachten. Zonder geld kan
van de uitvoering niets komen.
De heer ZandstraIk moet zeggen, 't is treurig,
mijnheer de VoorzitterMaar we zullen afwachten.
De interpellatie wordt gesloten.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade-
door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 6 October 1920. 379
Tegenwoordig 21 leden, te weten de heeren Schaaf-
sma, Postma, Dijkstra, Tiemersma, Van der Werff,
Zandstra, O. F. de Vries, Tulp, Jansen, Visser, Oos-
terhoff, Van Weideren baron Rengers, Collet, Lauten-
bach, De Boer, Dijstra, Berghuis, De Vos, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Schoondermark
en IJ. de Vries.
Afwezig zonder kennisgeving 4 leden, de heeren
Fransen, Terpstra en Nijholt en mevrouw Besuijen
Lindeboom.
Voorzitterde heer Jhr. Mr. J. M. van Beijma,
Burgemeester.
I. Aan de orde is het punt, tot welker behandeling
de Raad heden in spoedeischende vergadering is bij
eengeroepen
Niet-goedkeuring door Gedeputeerde Staten van de hij
raadsbesluit van 27 Juli j.l. vastgestelde wijziging der
gemeentebegrooting in verband met de salarisherziening
van denzelfden datum.
De beraadslagingen worden geopend.
De Voorzitter licht toe waarom het college meende
den Raad in een spoedeischende vergadering bijeen
te moeten roepen. Hij wenscht echter vooraf ter ge
ruststelling wel even dit te zeggen, dat Burgemeester
en Wethouders een oogenblik hebben geaarzeld, omdat
zij niet wisten of het wel noodig was, den Raad in
deze vergadering bijeen te roepen. Omdat zij echter
wel wisten dat in de stad verschillende geruchten de
ronde doen, meenden zij dat het goed was den Raad
met de zaak in kennis te stellen. Als dan in een
openbare vergadering het voorstel, dat Burgemeester
en Wethouders thans zullen indienen, werd aangeno
men, kon men het publiek bekend maken, dat de sa
larissen en loonen dit jaar net zoo blijven bestaan,
als ze bij de laatste wijziging zijn vastgesteld.
Zooals de Raad weet is de tegenwoordige salaris
verordening den 27en Juli 1.1. aangenomen. Spreker
noemt den datum van '27 Juli, omdat toen, na de
tweede lezing, de verordening definitief is vastgesteld.
Deze verordening spreker zal de zaak zeer kort
meedeelen was niet aan de goedkeuring van Ge
deputeerde Staten onderworpen, maar de kwestie was,
dat daarvan gevolg was een meerdere uitbetaling aan
salarissen en loonen dan waarop oorspronkelijk gere
kend was, zoodat een noodzakelijk gevolg van deze
salarisregeling moest zijn een wijziging van de be
staande begrooting 1920. Deze wijziging, waarbij
verschillende posten der begrooting versterking be
hoefden, is in dezelfde vergadering van 27 Juli vast
gesteld. En, zooals bekend is, moet een besluit tot
wijziging der begrooting zelf naar Gedeputeerde Staten
ter goedkeuring.
Nu heeft het college tot misschien een dag voor
het besluit van Gedeputeerde Staten medegedeeld is
niet geweten, dat er eenige kwestie van was, dat
Gedeputeerde Staten deze wijziging der begrooting
niet zouden goedkeuren. Het besluit tot niet-goed
keuring der begrootingswijziging door Gedeputeerde
Staten is bij resolutie van 30 September 1.1. van dat
college ter kennis van Burgemeester en Wethouders
gebracht. Omdat de stukken ter visie hebben gele
gen, acht spreker het niet noodig lecture te doen van
de geheele resolutie, doch het resumé hiervan komt
hier op neer
„dat, resumeerende, deze vergadering een zekere
„verhooging der salarissen met het oog op het mo-
gelijk gevaar, voor verloop van den dienst gerecht
vaardigd kan achten, maar dat zij van oordeel is,
„dat de gemeenteraad nu te ver is gegaan en een
„verhooging der loonen, die 200,000.bedraagt,
„niet te verdedigen valt en zij aan het thans aange
boden raadsbesluit hare goedkeuring niet kan hechten
„dat, zoo de tijdelijke economische toestanden van
„nu, zich in Nederland en in de gemeente Leeuwar-
„den blijvend mochten betoonen, de gemeenteraad te
„zijner tijd de salarissen wederom tot een punt van
„overweging zal kunnen maken, indachtig aan de
„waarheid dat het gemakkelijk is de loonen te ver-
„hoogen, maar dat de omstandigheden oneindig moei
lijk kunnen worden wanneer te eeniger tijd blijkt,
„dat de salarissen te hoog zijn opgevoerd
„besluiten
„Het raadsbesluit niet goed te keuren."
De zaak stond dus zoo, dat de begrooting verhoogd
moest worden met het meerdere, dat noodig was om
de nieuwe salarissen en loonen uit te betalen. Ge
deputeerde Staten hebben natuurlijk verschillende
gronden in hun resolutie ontwikkeld. Of die gronden
nu goed of slecht zijn doet er niet zooveel toe de
Raad zou toch wel bij de Kroon in beroep gaan als
zijn besluit niet was goedgekeurd.
Wat was echter ondertusschen geschied Het is
een punt waar men lang over kan discussieeren of het
mocht of niet mocht, of het goed was of niet goed,
maar toen de nieuwe vorordening in de raadsverga
dering van 27 Juli was aangenomen, hebben Burge
meester en Wethouders de uitbetaling doen geschie
den naar de nieuwe salarissen. Spreker heeft direct
op den voorgrond gesteld dat over de kwestie of dat
mocht, of het college daar staatsrechtelijk de macht
toe had, een heele discussie was op te zetten. Doch
dit doet er in zooverre niet toe. Het is ook zelfs de
vraag nog of Burgemeester en Wethouders niet naar
de nieuwe verordening moesten betalen, toen de be
trokken begrooting8posten voldoende waren. Indien
zij geweten hadden dat er eenige kwestie van was
dat het raadsbesluit niet zou worden goedgekeurd,
hadden zij natuurlijk voorzichtigheidshalve niet betaald,
tenzij de Raad het college uitdrukkelijk had uitgenoo-
digd wèl te betalen. Dan was echter de verantwoor
ding bij den Raad geweest, terwijl deze nu is bij het
college van Burgemeester en Wethouders.
Wat was nu het gevolg van deze uitbetaling Dat
er wel voldoende geld in kas was om de lagere sala
rissen tot op 31 December te betalen, maar dat, om
dat er bij den opzet der begrooting niet op gerekend
was, de betrokken posten niet voldoende waren om de
hoogere salarissen tot Januari te betalen.
Spreker moet toegeven, dat de betrekkelijke be-
grootingsposten thans vrijwel uitgeput zijnvan enkele
posten is niets meer over, terwijl andere alreeds
overschreden zijn. Dit is vrij natuurlijk, omdat de loonen
ongeveer met x/4 deel zijn verhoogd en er nu dus
slechts 9 maanden kon worden gedaan met het bedrag
dat voor 12 maanden geraamd was. Zooals spreker
dan ook zegt, op den eenen post is iets over, op den
anderen post iets te min, maar over 't geheel is het
zoo, dat men net quitte is, wat natuurlijk dit gevolg
heeft, dat het college niet zou kunnen doorbetalen.
Zoo stonden de zaken en het was over deze kwestie,
dat Burgemeester en Wethouders eigenlijk eerlijk
gezegd niet tot een oplossing konden komen. Waar
de begrootingssommon waren uitgeput, zou dit tot
gevolg hebben dat van de ambtenaren en werklieden
niemand meer eenig salaris zou krijgen na 1 October.
Dat kon niet. Spreker wenscht intusschen even te
memoreeren dat een dergelijke doorbetaling aan het
personeel der gasfabriek wèl zou kunnen geschieden,
als zijnde de gasfabriek een afzonderlijk bedrijf, welker
begrooting niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde