75%.
430 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1920.
lesuur. Het minimum wordt dan 1600.en het
maximum 2500.wat spreekster voor de handwerk
uren goed betaald acht.
De heer Schoondermark (wethouder)t". goed.
De heer Oosterhoff wenscht een enkele opmerking
te maken naar aanleiding van het voorgestelde salaris
van de handwerk-leerares. Spreker is in de vorige
vergadering niet tegenwoordig geweest; maar meent
te weten, dat toen aldus door Burgemeester en Wet
houders is geredeneerdal die salarissen zijn verhoogd
met 30 nu is het ook logisch dat we dit salaris
met 30 verhoogen. Dat zelfde motief is weer over
genomen in het prae-advies van bijlage 54, waar staat:
„Zooals door den Wethouder, den heer Schoonder-
„mark, bij die discussie is meegedeeld, werd naar ons
„voorstel de bezoldiging voor de bedoelde leeraressen
„verhoogd in gelijke verhouding als dit plaats vond
„met de jaarwedden voor de andere docenten".
Nu wil spreker wel even opmerken dat het percen
tage van verhooging, dat genoemd is, niet geheel
voor alle leeraressen is toegepast. Daar zijn wel af
wijkingen bij. Dit acht spreker echter niet van zoo
groote beteekenis. Maar hij wil er toch de aandacht
op vestigen dat men ten opzichte van het salaris van
één leerares, n.l. die in de gymnastiek absoluut van
dit stelsel is afgewekendat salaris is niet met 30
maar met 80 verhoogd. Dit op zichzelf is voor
spreker nog geen bezwaar, omdat hij het systeem van
een percentsgewijze verhooging eigenlijk geen geluk
kig systeem vindt; een salaris dat eenmaal te laag
is zal daardoor altijd te laag blijven. Bij zoodanige
salarissen moet men eens den moed hebben om ze eens
extra te verhoogen, teneinde ze op peil te brengen.
Spreker herhaalt dat dus zijn bezwaar niet gaat tegen
deze verhooging van het salaris der leerares in de
gymnastiek, maar zijn bezwaar is, dat daarmee abso
luut is verbroken de gelijkheid tusschen de salarissen
voor handwerken en gymnastiek, die vroeger altijd
heeft bestaan. De regeling van die salarissen was
vroeger: gymnastiek 1100.tot 1540.hand
werken 1000.tot 1500.Men moet dus aan
nemen, dat de prestaties van beide leeraressen in 't
oog van Burgemeester en Wethouders en van den
Raad ongeveer gelijk waren. Nu doet het dan ook
eigenaardig aan dat bij de nieuwe regeling door Burge
meester en Wethouders wordt voorgesteld: voor de
leerares in de gymnastiek 2000.tot 2880.
en voor de leerares in de handwerken 1400.tot
2000.Nu is die vroegere gelijkheid absoluut
weg, zonder dat men daarvoor de motieven weet.
Want dat het college nu plotseling heeft ontdekt dat
de vroegere appreciatie absoluut niet deugde, dat komt
spreker niet aannemelijk voor; anders hadden Burge
meester en Wethouders dat ten minste in hun prae-
advies moeten aantoonen.
Eén reden is spreker duidelijk en wel deze, dat in
de rijksregeling de leeraressen in de gymnastiek zijn
opgenomen en die in de handwerken niet, zoodat men
die regeling kon toepassen op de gymnastiek, maar
de handwerken daarbuiten moest laten. Waar men nu
echter door toepassing der rijksregeling gedwongen
werd het salaris van de leerares in gymnastiek zoo
aanmerkelijk te verhoogen, daar is er ook reden om
bij deze gelegenheid het salaris van de leerares in de
handwerken in gelijke verhouding te verhoogen.
Spreker zou er nu bijzonder veel prijs op stellen
van Burgemeester en Wethouders te weten wat de
motieven zijn geweest voor een zoo groot verschil.
Mocht hij daar geen voldoende antwoord op krijgen,
dan zal hij een voorstel indienen om een grootere
gelijkheid in het leven te roepen.
De heer De Boer gelooft wel met het betoog van
den heer Oosterhoff te kunnen meegaan en in 't al
gemeen diens argumenten wel te kunnen onderschrijven.
Spreker wil de aandacht vestigen op het systeem, dat
de vorige vergadering door den Wethouder van On
derwijs is verdedigd, dat de andere salarissen ook
allemaal met 30 waren verhoogd. Hetzelfde wordt
in bijlage 54 gezegd daarin is niet opnieuw die 30
genoemd, maar wel is daarin gezegd dat de salarissen
in gelijke verhouding zijn verhoogd geworden.
Spreker heeft vóór zich een lijstje der salarissen
van vroeger in minimum en maximum en ook zooals
ze geworden zijn. Daaruit blijkt echter nergens een
bedrag van 30 verhooging te vinden. Hoe de
wethouder daaraan gekomen is, is spreker een raadsel
hij zou het zeer op prijs stellen om hierover te worden
ingelicht. Spreker wil er op wijzen dat we hier nu
hebben een toename van
MINIMUM.
MAXIMUM.
Onvolledig bevoegd. (1 docent)
oud 2200, nieuw 2450, oud/3000, nieuw 3672,
toename 11 toename 22
Bevoegdheid 3-jarige cursus (1 docent),
oud ƒ2200, nieuw ƒ2880, oud ƒ3000, nieuw ƒ4320,
toename 31 toename 44
Bevoegdheid 5-jarige cursus,
oud 2200, nieuw ƒ3360, oud 3000, nieuw 5280,
toename 53 toename 76
Teekenen (bij het tegenwoordig aantal lesuren),
oud 1700, nieuw ƒ2530, oud ƒ2500, nieuw ƒ3760,
toename 49 toename 50
Gymnastiek (bij het tegenwoordig aantal lesuren),
oud 1100, nieuw 1 1950, oud 1540, nieuw ƒ2800,
toename 77 toename 82
Directrice.
oud ƒ3000, nieuw ƒ5280, oud 4000, nieuw ƒ6240,
toename 76 toename 56
Voor de tegenwoordige docenten.
Mej. Staverman (dir.)
komt van ƒ4000 op 6240. Toename 56°/0.
Cremer 3000
Westerbaen Schmidt
komt van ƒ2600
Albers
de Bruyne
komt
Ivreuiter
Lelsz
ten Kate
Pleging
Korthals
2200
2800
2800
2400
3000
1210
1900
I 5280.
3840.
3360.
3840.
4320.
2780.
4320.
2060.
2680.
48
53%.
37 o/0.
54%.
76%.
44%.
70%.
41
Daar blijkt uit dat er nergens is een gelijke toe
name en ook nergens een verhooging van 30
De heer Oosterhoff heeft gezegd, dat voor de leera
res in de gymnastiek de rijksregeling is gevolgd, om
dat dit salaris ook in de regeling van het Rijk is
opgenomen. Spreker wil echter opmerken dat voor
de meisjes hoogere burgerschool geen rijksregeling
bestaat, deze spreekt alleen van een jongens hoogere
burgerschool en daarin is niet opgenomen een salaris
regeling voor de leeraren in zang en handwerken.
Naar sprekers meening is er echter absoluut geen
bezwaar om ook op deze leerkrachten de rijksregeling
toe te passen. Wanneer de weg wordt ingeslagen, die
door mevrouw Buisman is aangewezen, en men de
verschillende soorten en vakken van onderwijs wil
gaan kwalificeeren, dan gelooft spreker dat men de
rijksregeling niet voor de gemeente moet toepassen,
omdat men de verschillende vakken onder velerlei
omstandigheden verschillend kan kwalificeeren, al naar
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1920. 431
dat ze meer of minder noodig en nuttig worden ge
acht. Spreker wil er in dit verband ook op wijzen
dat b.v. het onderwijs in de natuurlijke historie een
veel grootere studie eischt dan dat van andere vak
ken. Er is nu echter een rijksregeling gemaakt en
wanneer men dat systeem wil toepassen, dan moet
men het ook consequent doen, dan voor den een zoo
wel als voor den ander en waar men het niet doet
voor de eene groep, daar voor de andere groep ook
niet. Op 't oogenblik is men, naar spreker meent,
met dit onderwerp bezig, doordat men een proef neemt
op een rijks hoogere burgerschool voor wat betreft
het onderwijs geven in zang en nuttige handwerken,
terwijl de rijksregeling daarbij wordt toegepast. Daar
om zou spreker hier voor de leeraressen in handwer
ken en zang dezelfde regeling willen toepassen als
die, welke bestaat voor de 3 jarige hoogere burger
school onder aftrek van 15 Deze motieven heb
ben den heer Zandstra en spreker aanleiding gegeven
tot het indienen van een amendement van den vol
genden inhoud
Voor de leeraressen in handwerken en zang wordt
de rijksregeling toegepast voor 3-jarige hoogere bur
gerschool onder aftrek van 15
De Voorzitter: Mag ik vragen, komt U met dit
amendement op hooger cijfers dan Burgemeester en
Wethouders en dan mevrouw Buisman?
De heer De Boer: Ja.
De Voorzitter: Ik vraag dat, omdat !t maar de
kwestie is welk voorstel van de verste strekking is.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat deze
kwestie den vorigen keer door den Voorzitter aan een
eind is gebracht, omdat de leden toch niet voldoende
met de zaak op de hoogte waren. Het is echter al
afgeloopen, zooals spreker reeds heeft gezegdhet is
hier niet alleen een vormenkwestie. Mevrouw Buisman
vraagt in de vorige vergadering: waarom hebben die
een grond-salaris en die niet en waarom hebben die
8 verhoogingen en die er maar 4 Dat was een vor
menkwestie. Doch nu deze aan 't eind is gebracht
begint men weer opnieuw, nu komt eigenlijk de aap
uit de mouw, want nu komt men met hooger sala
rissen. De geheele kwestie is hier nu niets anders
geworden dan de appreciatie van een vak.
De heer De Boer heeft niet goed begrepen hoe de
Wethouder van Onderwijs komt aan een percentage
van verhooging van 30 a 33 omdat hij allemaal
verschillende procenten vindt. Dat komt, omdat de
heer De Boer de salarissen met elkaar verwart; den
leeraressen is een salaris gegeven in verband met
hun bevoegdheid, zoodat aan een leerares, die de be
voegdheid heeft tot het geven van onderwijs aan een
3-jarige hoogere burgerschool ook het salaris wordt
gegeven dat geldt voor een 3-jarige hoogere burger
school en aan een leerares, die de bevoegdheid heeft
tot het geven van onderwijs aan een 5-jarige hoogere
burgerschool, ook wordt gesalarieerd naar de rege
ling, geldende aan een 5-jarige hoogere burgerschool.
Daardoor stijgt natuurlijk het percentage wel kolossaal
en vandaar de verschillende afwijkingen.
Burgemeester en Wethouders hebben trouwens ook
niet gezegd met zooveel procent zullen we gaan ver
hoogen. Neen, het is precies andersom gegaan. Het
college heeft de salarisregeling, zooals die was, ver
geleken met de salarisregeling van het Rijk en kwam
toen tot de conclusie, als die laatste regeling werd
overgenomen, dat het dan werd zooveel met bevoegd
heid voor een 3-jarige hoogere burgerschool, anders
niet. En dan was er ongeveer een stijging van 30
a 33 zooals spreker den vorigen keer al heeft
gezegd, zoo precies is dat niet uit te rekenen.
Naar aanleiding daarvan heeft het college nu ge
zegd twee leeraressen kunnen we niet in deze regeling
opnemen, omdat de rijksregeling er niet in voorziet
laten we hun salaris nu ook met 33 verhoogen,
dan blijft de verhouding toch dezelfde.
Spreker is het met den heer Oosterhoff eens de
Raad moet vergelijken en daardoor apprecieeren en,
als hij een fout heeft begaan, deze gerust erkennen.
Daarmede is spreker het eens. Maar wat is er gebeurd?
Yoor 1% jaar is hier deze verhouding tusschen hand
werken, Fransch, Engelsch en Duitsch zoo vastgesteld
en niemand in den Raad ook de heer Oosterhoff
niet heeft toen een voorstel gedaan om die ver
houding anders te doen zijn. Men kan nu misschien
tot die conclusie komen, maar de leeraressen aan de
meisjes-H. B. S. kwamen toen ook niet met andere
voorstellen. En wat gebeurt er nu Nu komt er
heel toevallig een bij die er uitloopt met salaris, n.l.
de leerares in de gymnastiek wat spreker ook
verkeerd vindt, maar men moet zich houden aan de
rijksregeling Dit salaris wordt nu aangegrepen om
te zeggen ik moet ook zooveel vooruit, want nu is
de geheele verhouding verbroken. Als men de
leerares in de gymnastiek uitschakelt, als haar salaris
niet te berde was gebracht, dan heeft spreker de
heilige overtuiging, dat het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, zooals het hier ligt behalve dan
de vormenkwestie zóó was aangenomen. Men moet
dan nu ook niet zeggen het salaris voor de leerares
in gymnastiek is met 81 verhoogd. Dat is wel
waar, maar dat kunnen Burgemeester en Wethouders
niet helpen dat is de regeling van het Rijk en als
men die niet volgt, gaan de leeraressen in gymna
stiek naar alle andere scholen, maar hier komen ze
niet. Maar nu wordt de kolossale verhooging van het
salaris van de leerares in de gymnastiok aangegrepen
om ook dat van de handwerk-leerares te verhoogen.
Summa summararum komt spreker tot deze conclusie:
men kan hierover één of twee uur redeneeren, het is
en blijft een kwestie van appreciatie of men een vak
hooger zal salarieeren, ja of neen. Zegt de Raad dat
het salaris te laag is, laat hij dan het voorstel van
mevrouw Buisman aannemen, meent hij dat dit te
hoog is, laat hij dan meegaan met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
Spreker heeft met mevrouw Buisman speciaal over
het salaris van de handwerkleerares ernstig gesproken
en heeft heel brutaal tegen haar gezegd U meent
niet wat U zegtik zal U dat bewijzen. U hebt twee
dochters, de eene wilt U privaatles in het Duitsch,
de andere privaatles in de handwerken laten geven.
U bestelt leeraressen, zij komen en U kiest de beste.
De leerares in het Duitsch vraagt 5.per uur.
Nu handwerken. Deze leerares vraagt een rijksdaalder.
Dan zegt Udurft U een rijksdaalder vragen En
toch is die rijksdaalder maar de helft van wat de
leerares in het Duitsch vraagt. Daar zal men in het
burgerlijk leven niet anders over denkenaan een
leerares in het Duitsch betaalt men met genoegen
5.per les, doch voor handwerken vindt men een
rijksdaalder hoog. Dat is zuiver de waardeering van
het publiek en daar moet men rekening mee houden.
En nu kan men wel zeggenals ik hier in de
raadzaal zit dan ga ik op een andere wijze waar-
deeren, doch spreker vindt dat niet. Hij vindt, dat de
verhouding, die door Burgemeester en Wethouders
gegeven is in het salaris van de handwerkleerares
en de salarissen van de andere leeraressen, goed is.
Spreker schakelt dan echter het salaris van de leerares
in de gymnastiek uit en dat moeten de andere leden
ook doen dat salaris deugt niet, dat is een uitlooper
en daar moet men het salaris van de handwerkleerares
niet mee vergelijken. Hadden de andere leeraressen
niet met hetzelfde recht het verwondert spreker
dat zij niet gekomen zijn kunnen zeggenwij