448 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 November 1920. wel blijven zeggenlaat het dan de dames doen maar de practische ervaring heeft spreker geleerd dat de dames telkens en telkens weer bij hem kwamen met klachten, dat zij toch zoo kolossaal veel bezwaren hadden om het te doen. Zoodat spreker er ten slotte zelf op uit zou moeten om wol te keuren en andere ingrediënten te keuren en te koopen. Dat werk be viel de dames niet, het kwam zelfs zoo ver, dat er bericht van de dames is ingekomen, dat ze er het baantje bij zouden neerleggen. Nu komen Burgemeester en Wethouders er nog met een ambtenaar bij, zegt de heer Oosterhoff. Maar het wordt dan een ambtenaar, die deze functie als bijbaantje kan beschouwen het wordt niet een hoofd ambtenaar. En zoo'n ambtenaar wordt in die betrek king door de gemeente meer dan verdiend. De heer Oosterhoff begrijpt dat zelf ook welvroeger ge schiedde de verstrekking door den schoolcommissaris; als een hoofd van een school dan iets vroeg, werd hem dat op bon van den commissaris verstrekt. Toen in den moeilijken tijd aan de hoofden der scholen werd geschreven, dat zij niet meer konden krijgen dan zooveel doosjes pennen antwoordde een hoofd dat is niet zoo erg, ik heb nog voldoenden voorraad. Toch had dat hoofd nog 50 doosjes aangevraagd. Als dat dus niet geregeld was door 't Centraal bureau, dan had dat hoofd die 50 doosjes nog weergekregen door middel van den commissaris der school De heer De Boer: Schitterende leiding van 't hoofd De heer Schoondermark (wethouder)Dat kan ook liggen aan de opgaven, die de onderwijzers geven aan 't hoofd. De heer De Boer: Dan is 't nog minder voor dat hoofd. De heer Schoondermark (wethouder): Ik wil alleen het feit constateeren en dat zooiets thans niet meer gebeurt. Daar komt het op neer. Daarom zeggen Burgemeester en Wethouders nu hier ook: in plaats van een ambtenaar, die geen ver stand heeft van wol en kousen, zullen we een ambte nares nemen. Die is wel in staat om te constateeren wat er aan de scholen verschaft moet worden. En dat gaat regelrecht over den Wethouder van Onderwijs. Spreker zou daarom den heer Oosterhoff willen ver zoeken mee te gaan in het voorstel van Burgemeester en Wethouders en het betrekkelijke artikel te laten vervallen. De heer Lautenbach onderschrijft den gedachtengang van den heer Oosterhoff. Hij ziet de noodzakelijkheid van schrapping van het artikel niet in. Met alle achting voor de damescommissie moet spreker toch zeggen dat, als zij dit werk niet meer willen doen, ze dan maar door andere dames, die het wel willen doen, moeten worden vervangen. Aan onze bijzondere scho len, aldus spreker, hebben we nooit die moeite ge had daar doen de dames het met genoegen. En spre ker ziet dit werk liever opgedragen aan gehuwde vrouwen dan aanhet een of andere jonge dametje, dat nog nooit in de wereld heeft gekeken. Want als men die daarover aanstelt is men ook bij den duivel te biecht. De heer Oosterhoff gaat met hetgeen de wethouder in het begin van zijn rede heeft gezegd volkomen accoord. Zeker, spreker is absoluut onervaren op dit gebied, hij heeft geen diploma's en heeft er ook niet in gestudeerd. Maar dat staat geheel buiten de kwestie, evenals het betoog van den wethouder zelf. Spreker kan zich heel goed voorstellen dat, toen we het centraal bureau nog niet hadden, de damescommissie buitengewoon veel last ondervond, omdat zij toen telkens door de hoofden van scholen werd lastig ge vallen over de aanschaffing van zekere artikelen. Nu men echter een centraal bureau en depot heeft, is dat heel anders geworden. Als de ambtenaar, die daarover gaat, later eenige ervaring heeft opgedaan, weet hij wel, wat er in een jaar zoo ongeveer noodig is 6D dan zal het ook mogelijk zijn dat de dames slechts eens in het jaar voor alle groote inrichtingen de artikelen keuren en aanschaffen. Dan is de commissie er met één keer af, dan wordt de distribtie in handen gegeven van den ambtenaar en dan behoeft men daarvoor geen ambtenares. Dan kunnen Burgemeester en Wethouders toch controle uitoefenendat lijkt spreker verstandiger dan de nieuwe regeling, welke Burgemeester en Wethouders in het leven wenschen te roepen. Het groote bezwaar der verdeeling door de dames is dan opgeheven. Mevrouw Buisman Blok Wijbrandi wenscht nog iets op te merken naar aanleiding van wat de heer Oosterhoff zoopas zeide, dat de artikelen slechts be hoefden te worden aangeschaft en gekeurd en dat de commissie er daarmee af was. Met pennen en schriften is dat zoo, maar spreekster kan wel zeggen dat er bij de artikelen voor de handwerken vrij wat meer komt kijken. Spreekster heeft dat zelf een paar jaar mee gedaan, het was gelukkig niet in haar tijd, dat de dames hebben gedreigd het zaakje er bij neer te leggen, maar zij kan wel zoggen dat zij vroeger nooit had gedacht, dat er zooveel werk aan vast zat. Spreek ster heeft meegemaakt dat de damescommissie 14 dagen lang iederen middag van 2—5 met 4 of 5 per sonen bijeen kwam in het magazijn boven de burger avondschool om linnen en katoen en gaas te knippen en in gedeelten te verdoelen. Dat was dus nog niet zoo heel eenvoudig. Er is wel eens gezegd de dames leden van de handwerkcommissie hangen zoo'n beetje bij de schoolcommissie aan. Maar de leden van de schoolcommissie hadden het niet zoo druk als de leden der damescommissie. Dat is dan ook geen werk voor die commissie en dat is van een huisvrouw ook niet te vergen. Spreekster kan zich dan ook best indenken dat de wethouder wel aan de dames de keuring en aanschaffing wenscht over te laten, maar de verdee ling wil opdragen aan een ambtenares. Spreekster moet constateeren dat dit werk voor de damesleden heel erg tegenvalt, al kunnen de heeren zich daarvan misschien moeilijk eenig idee vormen. De heer Schoondermark (wethouder) moet nog even den heer Lautenbach antwoorden, die zegt dat bij hun scholen wel liefhebberij bestaat voor dat baantje, daar doen de dames het met pleizier. Spreker kan zich dat voorstellen, omdat ze daar maar 1 of 2 scholen hebben. Maar de heer Lautenbach moet niet vergeten dat het hier gaat over 14 scholen en dat dit veel meer werk geeft. De heer Lautenbach Ja, dat is zoo. De heer Schoondermark (wethouder): Als de dames maar 1 of 2 scholen hebben kan ik mij voorstellen, dat zij ambitieus kunnen zijn. Maar wanneer men zooveel van hen gaat eischen, zeggen de dames ik heb thuis ook mijn werk. Dan gaat het niet meer. De heer Oosterhoff zou haast zeggen dat het be toog van mevrouw Buisman uitsluitend strekt tot ondersteuning van wat spreker heeft beweerd. Hij is het er volkomen mee eens dat, in dien tijd, toen de dames alleen stonden voor de aanschaffing en de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 November 1920. 449 distributie, het voor hen niet te doen was. Maar dat laatste vervalt nu juist, daar heeft de commissie niet meer mee te maken, dat geschiedt dan door den man aan het centraal depot. Nu kan mevrouw Buisman wel zeggen dat een man dit toch niet kan doen, maar dat gebeurt toch door iederen laken- en wol koopman. En nu zegt mevrouw Buisman wel dat de keuring en aanschafing blijft aan de dames, maar dat staat nergens in de verordening. Het geheele voor schrift ten opzichte van het advies der damescommissie vervalt en dat is juist sprekers groot bezwaar. Bur gemeester en Wethouders vragen nu een ambtenaresje aan te stellen. Maar dan stelt spreker zich voor dat het ook wel degelijk door een man kan geschieden. De heer Schoondermark (wethouder) wil er den heer Oosterhoff op wijzen dat deze toch niet kan meenen wat hij zegt. Stel voor dat mevrouw Oosterhoff tegen mijnheer Oosterhoff zegtop zolder liggen die kousen en die wol, wil je die even halen Dan zal de heer Oosterhoff zeggen Maar vrouw, wat voor verstand heb ik nu van wol. Nu zullen de dames tegen den mannelijken ambtenaar zeggen die wol en dat katoen enz. Spreker weet er zelf niets van daar komt eenvoudig niets van terecht. De heer Jansen is van oordeel dat de heer Schoon dermark zich nu wel wat van de kwestie afmaakt. In de garen- en lakenwinkels heeft men ook manne lijke bedienden die wel degelijk verstand van deze zaken hebben. Men kan best zoo'n mannelijke kracht associeeren met behulpzaam te zijn bij het distribueeren van keper of laken en garen enz. Spreker kan wel met het voorstel Oosterhoff meegaan. Mevrouw Buisman Blok Wijbrandi wou nog wel graag den heer Oosterhoff zeggen dat men het keuren en aanschaffen moet overlaten aan de damescommissie. De Voorzitter: Doet de heer Oosterhoff het voorstel om artikel 11 te handhaven? De heer Oosterhoff: Ja, ik stel voor om dat artikel te handhaven. De Voorzitter: Wordt dit voorstel ondersteund? Dit blijkt wel het geval te zijn. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Oosterhoff om art. 11 te handhaven, wordt met 12 tegen 11 stemmen aan genomen. Vóór stemmende heeren Tiemersma, Oosterhoff, Lautenbach, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Schaafsma, Fransen, Postma, De Vos, IJ. de Vries, Dijkstra, Nijholt en Jansen. Tegen stemmen de heeren O. F. de Vries, Tulp, Collet, mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren Berghuis, Van der Werft, Terpstra, Zandstra, De Boer, Schoondermark en Visser. Punt IV uit het voorstel van Burgemeester en Wethouders is hiermede vervallen, waardoor ook de artikelen 12, 13, 14 en 15 hun oude nummering blijven behouden. De punten V en VI worden onveranderd vastgesteld; het nieuwe artikel onder VI wordt genummerd 16. De heer De Boer verklaart zich tegen de geheele verordening. De Voorzitter Wenscht een van de leden stemming over de geheele verordening De heer De Boer: Ja. De heer Zandstra merkt op dat er straks is ge sproken over de openbaarheid der vergaderingen. Spreker wenscht daarover nu niet meer te spreken, maar de Wethouder van Onderwijs heeft gezegd dat eerst de commissie zou worden gevraagd. Dan krijgt de Raad toch later de verordening weer onder handen Anders kan men er ten minste niet weer over spreken. De Voorzitter Als te zijner tijd de verordening weer gewijzigd moet worden, komt zij weer in den Raad. De heer De Boer vraagt stemming over de geheele verordening De heer De Boer Ja. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi meent dat er gezegd is, dat men geen behoefte meer heeft aan een handwerk-commissie. Is het nu de bedoeling het werk alleen over te laten aan de dames in de schoolcom missie Er staan maar 2 op de aanbeveling. Het idee is toch niet om het die 2 dames alleen te laten doen De Voorzitter Daarover beschikt de commissie zelf, dat moet de commissie zelf weten. Spreker merkt nogmaals op dat de heer De Boer stemming vraagt over de geheele verordening. De gewijzigde verordening wordt met 21 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen stemmen alleen de heeren Zandstra en De Boer. Onderdeel B van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aan genomen. Aan de orde is thans Benoeming der leden van de nieuwe commissie. De aanbeveling is opgenomen onder de ter tafel gebrachte stukken sub 7. De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat zoo straks de opmerking is gemaakt dat de dames en heeren, die op de aanbeveling staan, niet gevraagd zijn. Dit is echter niet zoo heel erg, die per se niet wil, zal dat wel berichten. Een van de aanbevolenen heeft zich echter reeds de vrijheid veroorloofd om te berichten dat hij een eventueele benoeming niet aan neemt, n.l. de heer P. A. Bruinsma. Voor dezen in de plaats stellen Burgemeester en Wethouders nu den heer C. ten Velthuis, apotheker, Eewal. De Voorzitter vraagt of een van de leden bezwaar heeft tegen stemming over de geheele aanheveling, die moet worden gewijzigd door voor P. A. Bruinsma (Ruiterskwartier no. 103, wijnhandelaar), te lezen C. ten Velthuis (Eewal, apotheker). Met algemeene stemmen worden tot leden der nieuwe commissie van toezicht op het lager onderwijs be noemd de aanbevolenen van de aldus gewijzigde aan beveling. 13. Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van eene verordening betref fende het centraal kasbeheer (bijlage no. 56). De heer De Boer zou willen voorstellen, om dezelfde reden als zoopas genoemd en omdat naar zijn mee-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 8