20 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1921. De heer DijstraU zult het toch met mij eens zijn dat, als een dergelijk voorstel van een commissie komt, die homogeen is ten opzichte van zoo'n artikel, dit dan een anderen indruk op den Raad maakt, dan wanneer een dergelijk artikel den Raad wordt aan geboden, waar de commissie er in meerderheid tegen zou zijn. De Voorzitter: Ik begrijp U, eerlijk gezegd, niet. Het artikel komt nu ook van een commissie, die homo geen is en dat is de commissie die hier zit (het col lege van Burgemeester en Wethouders). Als Voorzitter van de commissie voor het ontwer pen van strafverordeningen is spreker overtuigd dat art. 4 van de strafverordening niet het werk der commissie is. Maar, zooals hij reeds heeft gezegd laat men de zaak dan in den Raad brengen. Men moet dit doen of dat doen, óf Burgemeester en Wet houders moeten de formulieren vaststellen óf de Raad, maar het ligt buiten het terrein van de commissie voor de strafverordeningen. Het artikel had net zoo goed in de vorige verordening kunnen staan en ook wel in de volgendede commissie heeft er eenvoudig niets mee te maken. Wanneer de kwestie van de formulieren aan het eind had gestaan dan was het de commissie ontgaan. De heer Dijstra: Als dan het college van Burge meester en Wethouders iets minder geheimzinnig was met de formulieren en een toelichting gaf wat de bedoeling is, dan zouden daarmee de debatten worden verkort. Het zal wel goed zijn, zooals het college het doet, maar de Raad weet er niets van. Als Burge meester en Wethouders zeggen dat huur en belasting moeten worden opgegeven, dan heeft dit toch beteeke- nis. Als men Burgemeester en Wethouders eenvoudig het recht geeft de formulieren vast te stellen, weet de Raad er niets van. De Voorzitter geeft te kennen dat de geheele be doeling is dat, als de Raad al dergelijke futiliteiten moet vaststellen, er dan niets van terecht komt. De kwestie is deze, aldus spreker, als U niet vertrouwt dat het goed wordt, stelt U dan voor dat de Raad de formulieren vaststelt. Maar dan zijn we het vol gend jaar er nog niet mee klaar. U kunt ook achter uit altijd als raadslid een interpellatie tot Bur gemeester en Wethouders richten en hen ter verantwoording roepen over wat zij hebben gedaan. De heer Dijstra: Neen, we moeten nu oppassen. De Voorzitter: Stelt U dan een amendement voor. De heer Dijstra: Dan stel ik een amendement voor. De heer IJ. de Vries had eerst ook eenige beden kingen tegen dit artikel, maar na het nog eens goed gelezen te hebben, heeft hij er geen bezwaar meer tegen omdat Burgemeester en Wethouders zelf in art. 4 worden gebonden aan artikels 1 en 3. Zij kunnen vragen doen naar de hoegrootheid, de indeeling en den huurprijs der woning maar verder binden Burgemeester en Wethouders zichzelf aan de artikels 1 en 3 van Ontwerp IIzij mogen daar niet buiten gaan. De VoorzitterStelt U nog een amendement voor, mijnheer Dijstra? De heer Dijstra Neen, mijnheer de Voorzitter. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 4. wordt onveranderd vastgesteld. Artt. 5 9 worden worden achtereenvolgens onver anderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. Aan de orde is Ontwerp III. De punten sub I tot V der wijzigingsverordening worden achtereenvolgens onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. Aan de orde is Ontwerp IV. De punten sub I en II der wijzigingsverordening worden achtereenvolgens onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. 8. Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der salaris-verordening voor het lager onderwijs 1919 (gemeenteblad 7io. 41 van 1920 (bijlage no. 68 van 1920). In verband met het adres onder I (mededeelingen) sub 10, is dit voorstel aangehouden. 9. (Agenda no. 10). Voorstel van de heeren De Boer en Zandstra betreffende het getal leerlingen per klasse op de scholen voor openbaar lager onderwijs. Het prae-advies van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt Bij de behandeling van de begrooting voor 1920 is door de heeren De Boer en Zandstra het voorstel ingediend, om te bepalen, dat het maximum aantal leerlingen per klas niet hooger mag zijn dan 30 Ons prae-advies ter zake ligt sedert 20 Mei j.l. gereed. Wijl ons echter uit het door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden ontwerp tot wijzi ging van de wet op het lager onderwijs, dat ge worden is de wet van 9 October 1920, Staatsblad no. 778, bleek, dat elke onderscheiding der scholen in rangen moest komen te vervallen (vergelijk art. 63), werd ons voorstel achtergehouden, om het later in overeenstemming te brengen met de wet. Hoewel tengevolge van de wet nog andere wijzigingen, ja, eene geheele reorganisatie van het onderwijs noodig is, waartoe te zijner tijd voorstellen, welke thans in voorbereiding zijn, aan Uwe Vergadering zullen worden gedaan, meenen wij, dat eene partieele wijziging van de betrekkelijke verordening, in verband met het aantal leerlingen per klasse, gevoegelijk thans kan worden aangebracht. Zelfs is dit wenschelijk, opdat de Commissie van toezicht op het lager onderwijs alsdan bij de verdeeling van de kinderen over de nieuwe onderwijsinrichtingen, gewoon lagere scholen en uitgebreid lagere scholen, met het nader te be palen getal leerlingen per klasse rekening zal kunnen houden. Wij zouden het aantal leerlingen per klasse voor de lagere scholen bepaald willen zien op niet meer dan 40, voor de hoogste twee klassen op niet meer dan 30 en voor de uitgebreid lagere scholen op niet meer dan 24. Het is thans niet mogelijk alle noodige wijzigingen van de verordening en van die tot regeling van het openbaar lager onderwijs te overzien. De inhoud van ons voorstel van 20 Mei j.l. be houdt als toelichting waarde, waarom wij het tegelijk met dit aan U toezenden. Het daarbij aangeboden ontwerp-besluit nemen wij terug. In de plaats daarvan bieden wij U het volgende ter vaststelling aan. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1921. 21 ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden Gelet op het voorstel van Burgemeester en Wet houders besluit: A. het tweede lid van art 14 der verordening ter uitvoering van de verordening tot regeling van het openbaar lager onderwijs in de gemeente te lezen als volgt Hierbij geldt als beginsel, dat, in gewone omstan digheden, geen lokaal van de scholen voor gewoon lager onderwijs meer dan 40 en voor de hoogste twee leerjaren meer dan 30; voor de scholen voor uitge breid lager onderwijs meer dan 24 leerlingen zal bevatten. B. te bepalen, dat dit besluit met den aanvang van den volgenden cursus van de gewone lagere scholen en veor de uitgebreid lagere scholen bij de opening daarvan in werking treedt. Het prae-advies van 20 Mei 1920, als boven bedoeld luidt, zonder het teruggenomen ontwerp-besluit: Bij de behandeling van de begrooting voor 1920 is door de heeren De Boer en Zandstra het voorstel ingediend om te bepalen, dat het maximum aantal leerlingen per klas niet hooger mag zijn dan 30. Het voorstel is naar ons gezonden om prae-advies. Wij hebben over deze aangelegenheid het gevoelen ingewonnen van den Districts-Schoolopziener, die berekent, dat in de tweede- en derde- klasse scholen, waar het maximum op 40 is gesteld (voor de overige scholen 30 of minder) het gemiddeld getal leerlingen per onderwijzer (buiten de schoolhoofden) juist 30 bedraagt. Van de hoogere leerjaren zijn er maar 4 klassen, alle van het 5e jaar, waarin het getal van 30 overtroffen wordt. Beoogt dus inderdaad het voorstel, om met den schoolopziener te spreken, eenigszins het intrappen van een open deur, dit neemt niet weg, dat de toe stand over eenigen tijd weer anders zal kunnen zijn. In tegenstelling met den schoolopziener meenen wij, dat in alle geval gezorgd moet worden, dat voor de hoogere leer jaren der tweede- en derde- klasse scholen het cijfer 30 niet meer wordt overschreden, omdat o.i. het kleinere getal leerlingen in de eerste plaats het onderwijs in de hoogere leerjaren ten goede komt. Is dit bereikt, dan kan geleidelijk tot verlaging van het leerlingencijfer voor de andere leerjaren worden overgegaan. Gaat de Raad hiermede accoord, dan kan met den aanvang van het komende schooljaar de distributie van de leerlingen wel zoo getroffen worden, dat uitbreiding van schoolruimte van dien maatregel niet het gevolg zal behoeven te zijn. Voor de verwezenlijking van het denkbeeld is wijziging van art. 14 der verordening tot uitvoering der verordening tot regeling van het lager onderwijs noodzakelijk, tot welk einde wij U hieronder een ontwerp ter vaststelling aanbieden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff zegt dat het hem toeschijnt dat de Raad hier heeft te doen met een zeer belangrijk voorstel, dat zeer zeker een grooten invloed op de resultaten van het onderwijs in de toekomst zal hebben. Het verbaast spreker in dit geval dan ook wel eenigs zins dat deze zaak nu in den Raad komt zonder advies van de schoolcommissie, 't Is van middag nu al de derde maal dat spreker klaagt over het niet-hooren eener commissie misschien is dit ook wel een van die symptonen waartoe ook de versnelde polsslag van den tegenwoordigen tijd behoort. Maar spreker acht het hooren der schoolcommissie toch nog zeer gewenscht, te meer waar op het oogenblik die com missie geheel nieuw is samengesteld. Was de commissie nog die van vroeger dan zou men kunnen aannemen dat Burgemeester en Wethouders wel op de hoogte waren van de zienswijze der commissie en daarom geen advies meer hadden gevraagd. Doch men heeft nu te doen met een nieuw samengestelde commissie, waar menschen in zitten, die geacht kunnen worden op de hoogte van de zaak te zijn. Daarom acht spreker het wenschelijk dat de commissie nog over deze kwestie wordt gehoord. Er komt nog bij dat deze zaak nauw verband houdt met de verdere reorgani satieplannen. Spreker is daarvan niet op de hoogte, maar hij meent toch wel dat de kwestie van de schoolruimte hierbij ter sprake komt. De indeeling van de klasse zal van grooten invloed zijn op de benoodigde schoolruimte. Ook in dat verband dient de schoolcommissie te worden gehoord. Spreker heeft nog een opmerking. Voor dat de Raad ingaat op het prae-advies of dat Burgemeester en Wethouders het terugnemen wil spreker vragen of het niet gewenscht is even de aandacht te wijden aan een opmerking van den districts-schoolopziener. Spreker meent dat deze in zijn advies heeft meege deeld, dat deze kwestie niet behoort tot de competentie van den Raad. Spreker zal zich hierbij nu niet partij stellen, hij weet dit niet en kan het ook niet beoor- deelen, maar waar een van de autoriteiten dit zegt, acht hij het wel van belang dat Burgemeester en Wethouders die kwestie nog eens nader onder de oogen zien, n.l. of dit standpunt juist is of niet. Is het juist dan zouden Burgemeester en Wethouders deze zaak voor den Raad terzijde kunnen leggen. Spreker acht het van belang dat Burgemeester en Wethouders hiervan notitie nemen en daaromtrent inlichtingen inwinnen. De heer Schoondermark (wethouder) gelooft wel namens Burgemeester en Wethouders te kunnnen zeggen, dat het college heelemaal geen bezwaar heeft alsnog de schoolcommissie over deze zaak te hooren. Wat de tweede opmerking van den heer Oosterhoff betreft over wat de districts-schoolopziener gezegd zou hebben, spreker herinnert zich dat niet, maar wel dat deze kwestie wel degelijk tot de competentie van den Raad behoort. De Raad heeft uit te maken hoeveel leerlingen er per klas zullen zitten en niet de districts schoolopziener. Die voorbeelden heeft men in 't land bij hoopen, dat de Raad besluit dat er zooveel leer lingen per klas zullen zijn. En dat is ook logisch, de gemeente betaalt het toch zelf. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel-Oosterhoff om dit punt heden aan te houden. V. Aan de orde is de interpellatie-De Vos. De Voorzitter doet lecture van het verzoek van den heer De Vos. De interpellatie wordt geopend. De heer De Vos memoreert dat den Raad voor eenigen tijd heeft bereikt een voorstel van Burge meester en Wethouders tot verhooging der beurs- rechten. Het was een niet onbelangrijke verhooging de abonnementsgelden voor toelating tot de beurs zijn o. a. verhoogd van 4.tot 12.50. Het voorstel is aangenomen en als het den geachten leden is gegaan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 11