14: Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1921. De heer Schoondermark (wethouder): Pardon! die ik moet hebben, dat is een verwijt dat een beetje kras is. Als iemand een bron heeft die de wethouder niet heeft en hij gaat dan den wethouder verwijten dat die dezelfde gegevens moet hebben, dat gaat toch niet op. Er komt nog bij dat de heer Dijstra komt met een heel relaas, hoe Gedeputeerde Staten over de zaak denken, maar Gedeputeerde Staten weten er net zooveel van als ik. Voor mij persoonlijk heeft deze uitspraak dan ook niet veel waardo. Do kwestie is dezewe zitten hier voor een geval waarover wij geen van allen met juistheid kunnen beslissen. Daarom zou de heer Dijstra mij ten zeerste verplichten, de stukken, die hij heeft, ter hand te stellen aan Burgemeester en Wethouders. Den Raad zou ik dan willen verzoeken te besluiten aan Burgemeester en Wethouders alsnog een nader onderzoek op te dragen, waarna het college met de zaak in den Raad terug kan komen. De heer Visser voelt zeer veel voor het betoog van den wethouder van onderwijs in laatste instantie. Spreker moet eerlijk verklaren dat hij hier moeilijk voor of tegen kan stemmen, staande deze vergadering. De Raad is hier voor een probleem geplaatst. Van wat de heer Dijstra heeft gezegd betwijfelt spreker de waarheid niet, maar hij zal er ook niet gaarne een oordeel over vellen. Spreker veronderstelt dat een groot deel van den Raad niet de technische uiteen zetting van de nieuwe onderwijswet kent. Wat betreft art. 59decies, de minister heeft, naar spreker meent, nog kort geleden een nieuwe wijziging aangebracht wat betreft het aantal klassen en daar naast heeft hij ook weer gewijzigd art. 59decies. Wij, als niet be voegden, aldus spreker, moeten van die wet een studie maken. Ja, U lacht, mijnheer De Boer, omdat U meent alles te weten, maar dan moet U er maar een ver klaring van geven. Er zijn meer raadsleden die niet weten hoe ze moeten als ze de uiteenzetting zien van den wethouder en hebben gehoord wat de heer Dijstra heeft uiteen gezet. Daarom kan spreker meegaan met den heer Schoondermarkde Raad krijgt dan prae- advies en kan later de zaak uitwerken. De heer De Boar gelooft niet dat het noodig is de zaak nog nader te overwegen. De Raad moet uitgaan van het standpunt: Wat is in het belang van het volksonderwijs Dan is het zeer zeker in het belang daarvan dat er meer leerkrachten in de school komeh. Nu zijn daarvoor hier 2 wegen de Raad kan het prae-advies aannemen, waarna hij, als het school bestuur in hooger beroep gaat, komt te weten wat moet, doch de Raad kan ook het amendement-Dijstra aannemen, dat ook aan hoogere goedkeuring is onder worpen, en dan weet de Raad wat mag. Spreker staat op het standpunt dat, wanneer men hier een besluit moet nemen, dat verbetering van den bestaanden toe stand beoogt, men zich dit dan niet moet laten voor schrijven door een hoogere macht, maar dat dan liever dat besluit hier in den Raad moet worden genomen. Spreker staat dus op 't standpunt dat de Raad hier het besluit moet nemen. De heer Tulp begrijpt niet wat er op het idee van den heer Schoondermark tegen is, om de gegevens van den heer Dijstra, waarover de wethouder niet beschikt, aan het college ter hand te stellen, 't Spreekt vanzelf dat de wethouder de zaak dan nader zal be- studeeren en overwegen en 't wordt dan slechts een kwestie van uitstel van eenige weken, terwijl de Raad dan volledig wordt ingelicht. Spreker kan met het idee van den wethouder meegaan om de zaak aan te houden. De Voorzitter wil deze opmerking maken dat de belangstelling van den Raad is ontstaan na het be toog dat de heer Dijstra uit een anders pen heeft voorgelezen De heer DijstraNeen, alleen de gegevens, maar de rest, de redactie, is van mijzelf. De Voorzitter De gegevens zijn toch niet van U zelf. De heer DijstraDat heb ik ook niet een oogen- blik beweerd, en doet ook niets ter zake. De Voorzitter geeft volkomen toe dat de Raad niet gemakkelijk over de verschillende punten der onder wijswet kan oordeelen, omdat hij er niet in zit. De wethouder zit er ook nog niet in en spreker ook niet alleen de ambtenaar die er dagelijks mee omgaat kan goed op de hoogte komen. Spreker zou dan ook niet graag den raadsleden de verschillende kwesties voor leggen 't is voor hen eenvoudig onmogelijk om er uit te komen. De groote kwestie, die men nu hier heeft, is, of het bijzonder onderwijs recht heeft op bedoelde uitkeering of niet. Heeft het er werkelijk recht op, dan zeggen Burgemeester en Wethouders oogenblikkelijkge zult het hebben. Misschien komt het college tot de overtuiging dat het prae- advies verkeerd is geweest, als het nog eens rustig de gegevens van den heer Dijstra heeft verwerkt. Het systeem van den heer De Boer heeft spreker ook niet oogenblikkelijk kunnen begrijpen. Er zit iets meer in misschien, maar 't beteekent tochhoe meer geld de besturen krijgen, hoe kleiner de klassen worden, hoe beter voor de kinderen. De heer De Boer zegt, ik geef je meer, dan waar je recht op hebt, maar help mij dan de klassen kleiner te maken hier heb je 't geld cadeau, ofschoon je er misschien geen recht op hebt. Dat systeem van den heer De Boer gelooft spreker niet dat goed is. Spreker wil nu, ook namens het college van Burge meester en Wethouders, vragen, of het college nog eens rustig de gegevens, die de heer Dijstra heeft voorgelezen, mag verwerken, 't Is dan zeer wel mogelijk dat Burgemeester en Wethouders tot de overtuiging komen dat de heer Dijstra gelijk heeft. Als spreker raadslid was zou hij eenvoudig zeggen Ik ga weg, ik kan hierover niet stemmen, omdat ik er niet over oordeelen kan. Nu wenschen Burgemeester en Wet houders niets anders dan te onderzoeken of de menschen, die zeggen overtuigd te zijn dat zij gelijk hebben, inderdaad gelijk hebben. Maar zij kunnen daar niet zoo over oordeelen. Spreker wenscht thans tot stemming over te gaan. De heer VisserKomt nu Uw voorstel in stemming om De VoorzitterOm het punt heden aan te houden. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten het punt heden aan te houden. 7. (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van verordeningen op de ge meentelijke woningbeurs enz. bijlage no. 67 van 1920). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff wenscht een tweetal opmerkingen te maken. De eerste daarvan is van formeelen aard n.l. dat spreker niet gebleken is dat de verordening Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1921. 15 tot regeling van de verplichte aangifte in zake huur en verhuur van woningen bij de gemeentelijke woning- beurs in handen is geweest van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen, of daarvan af komstig is. Spreker meent te weten dat in de ge meentewet staat dat de strafverordeningen zooveel mogelijk door deze commissie moeten worden ontwor pen. Hij zou nu willen weten of die meening al of niet juist is. Is zij juist dan zou spreker er prijs op stellen dat de verordening nog in handen der com missie werd gesteld. In de tweede plaats heeft spreker tegen den opzet van dit plan, als hij het goed begrijpt, eenig bezwaar. Misschien kan over eenige artikelen verschil van op vatting bestaan, maar spreker kan uit de eerste verorde ning niet anders lezen, dan dat de werkzaamheden aan de beurs tweeledig zullen zijn in de eerste plaats het verzamelen van alle gegevens betreffende huur en verhuur van woningen en in de tweede plaats bemid deling bij het huren en -verhuren daarvan. In art. 1 staat dit immers met zooveel woorden geschreven „Van gemeentewege wordt opgericht een gemeen telijke woningbeurs, die tot doel heeft bemiddeling te verleenen bij het huren en verhuren van wonin gen binnen de gemeente en statistische gegevens te verzamelen betreffende vraag naar ,en aanbod van woningen en woningruimte". De gemeente zal dus optreden bij het huren en verhuren van woningeD en daarbij hare bemiddeling verleenen. Dit denkbeeld lacht spreker niet toe, om dat het een concurrentie beteekent met particuliere woningbureaux, wat niet noodig is. Wat men wil be reiken en wat wel noodig is, het op de hoogte komen met den woningtoestand, daarvoor heeft men deze bemiddeling niet noodig. We hebben hier voldoende particuliere instellingen, waar woningen verhuurd en gehuurd worden. De concurrentie van de gemeente wordt nog bedenkelijker waar de gemeente het gratis zal doendit komt heelemaal niet te pas, dat acht spreker een eenigszins unfaire concurrentie. Spreker zou dan ook het liefst willen dat de beurs alleen in het leven werd geroepen voor de statistiek en, mocht de Raad daarvoor niet te vinden zijn, dan wil spreker altijd nog in overweging geven een wijziging van artikel 4, beoogende dat, wanneer men van bepaalde diensten door de gemeente gebruikt maakt, daarvoor een geringe vergoeding moet worden betaald. Het eerste wenscht spreker naar voren te brengen bij de algemeene beschouwingen en het laatste, eventueel, bij artikel 4. De heer Dijstra onderschrijft wat de heer Ooster hoff in 't midden heeft gebracht. Een lid van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen heeft spreker er al eens opmerkzaam op gemaakt dat er een zeer spaarzaam gebruik wordt gemaakt van de goede diensten, die deze commissie kan bewijzen bij het samenstellen van verordeningen. Het is vooral naar aanleiding van de verordening, regelende de ver plichting tot aangifte in zake huur enz., dat spreker het woord heeft gevraagd. Daarin komen artikelen voor, die niet zoo erg gemakkelijk schijnen, b.v. art. 4, luidende: „De aangiften, bedoeld in artikel 1 en de kennis geving, bedoeld in artikel 3, geschieden op door Burgemeester en Wethouders vast te stellen for mulieren". Nu weet spreker wel, dat vermoedelijk straks den Raad een voorstel staat te wachten ten aanzien van de omschrijving der formulieren; de Raad kan zich dan daarover uitspreken en zeggen of hij accoord gaat met de samenstelling der formulieren. Maar spreker zou gaarne willen dat de voorbereiding anders was geweest. Hij zelf is ook lid van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen en had er prijs op gesteld tot het samenstellen dezer verordening beter te hebben kunnen meewerken dan op 't oogen- blik het geval is. De Voorzitter wil even komen op de kwestie van de commissie voor strafverordeningen. De heeren, die daarover spreken hebben formeel volkomen gelijk; er staat in de gemeentewet dat de bedoelde commissie zooveel mogelijk de strafverordeningen moet ontwerpen. De heeren zeggen hier ook steeds „strafverordening", en dan spreker herhaalt het hebben zij vol komen gelijk. Maar spreker heeft hier niet een straf verordening in gezien, voor hem is het hier heel iets anders dan bij een verordening, waarbij de straf hoofdzaak is, n.l. dat voor bepaalde overtredingen gestraft moet worden. VoQr spreker is hier hoofdzaak Ontwerp I en niet de bepaling of er/25.of/20. of 30.boete zal worden betaald. De kwestie is hier of er een woningbeurs of geen woningbeurs zal zijn. Daarom draait de geheele zaak. Als men echter een woningbeurs wil hebben, dan zal er een straf verordening moeten komen, die het niet nakomen van eenige verplichtingen strafbaar stelt en als logisch gevolg daarvan de strafverordening, maar in de tweede plaats de hoofdzaak is de woningbeurs. Spreker hoopt toch wel dat de raadsleden hem zullen toegeven dat, als er een woningbeurs is en het nalaten van aangifte daarbij niet strafbaar wordt gesteld, men dan geen moeite voor een goede werking der beurs behoeft te doen. De strafbepalingen zijn een logisch gevolg, wanneer de Raad het er in principe mee eens is dat er een woningbeurs moet komen. Vandaar dat Burge meester en Wethouders zich dan ook niet zoo heel druk hebben gemaakt over Ontwerp II, maar meer over de kwestie zal er een woningbeurs zijn of niet. Indien deze er zal zijn is daarvan een eerste gevolg, dat men moet trachten dat zooveel mogelijk aan de verplichtingen wordt voldaan. Maar volgens spreker is hier het zwaartepunt: zal er een woningbeurs zijn of niet. De heer 0. F. de Vries (wethouder) heeft na de woorden van den Voorzitter heel weinig meer te zeggen. Het eenige bezwaar van den heer Oosterhoff is blijkbaar dat in art. 4 van Ontwerp I wordt gezegd dat er geen betaling in rekening zal worden gebracht voor bemiddeling, wat dan in 't algemeen zou be- teekenen concurrentie met particuliere bureaux. Nu kan spreker niet ontkennen dat de beurs eenigszins zal concurreeren, maar het is nu voor een stad als Leeuwarden toch ook noodzakelijk dat er van het woningvraagstuk, als een van de belangrijkste vraag stukken, een goed overzicht wordt verkregen. Dan is een van de eerste noodzakelijke dingen het instellen van een woningbeurs. Wat verder de particuliere bureaux betreft, gelooft spreker dat deze heel weinig bemiddeling verleenen ten aanzien van arbeiderswoningen en waar het tekort aan woningen hier hoofdzakelijk zit in arbeiders- en middenstandswoningen, gelooft spreker niet dat de bestaande bureaux door de woningbeurs aanmerkelijk veel schade zullen hebben. En om de werking van de beurs zoo vlot mogelijk te doen zijn, hebben Burge meester en Wethouders geen onkosten ten aanzien van de bemiddeling der beurs in het leven willen roepen. De heer Oosterhoff geeft onmiddellijk toe dat hoofd zaak is de eerste verordening, die op de woningbeurs. Daarover liep sprekers betoog niet; hij heeft niet beweerd dat die verordening bij de strafcommissie had moeten zijn, maar wel de tweede verordening, waarin uitsluitend met straf wordt gedreigd. Doch het gaat daar niet alleen over de kwestie van straf spreker geeft toe, dat, wil de beurs iets beteekenen, er dan straf voor overtreding moet worden gegeven maar er

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 8