50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1921.
Bij den dienst der gemeentereiniging zijn 10 losse
werklieden in dienst gesteld voor het vervoer van
afval naar het onlangs aangekocht land te Wartena.
In totaal dus 75. Indien eenigszins mogelijk zal dit
aantal worden uitgebreid.
In den aanhef wordt door ons gesproken van den
stand der werkloosheid. Ter verduidelijking hiervan
geven wij de cijfers van Januari 1920 en Januari
van dit jaar uit de voornaamste vakken.
Jan. 1920.
Jan. 1921
Transportarbeiders
143
84
Fabrieksarbeiders
24
6
Bouwvakarbeiders
148
35
Straatmakers
22
6
Sigarenmakers
6
50
Schilders
44
24
Landarbeiders
11
9
Dit lijstje betreft de werkloozen, die bij eene
organisatie zijn aangeslotenverder staan bij de
arbeidsbeurs nog ingeschreven als werkloos 80 werk
lieden uit verschillende vakken.
Het totaal aantal werkloozen op 18 Januari van
dit jaar bedroeg 360 het vorig jaar in dezelfde
maand was dit getal 470.
Alleen bij de sigarenmakers is het aantal werkloozen
dit jaar hooger dan in 1920 en uit eene vergelijking
tusschen het aantal in dit bedrijf werkzame vaklieden
en het aantal werkloozen valt op te maken, dat de
toestand in het sigarenmakersbedrijf buitengewoon
slecht is. Deze cijfers zijn respectievelijk 160 en 50,
zoodat bijna een derde werkloos is.
Naar het schijnt, zal de Minister voor dit vak als
bijzondere maatregel een reglementaire uitkeering
boven die krachtens de werkloosheidsverzekering
mogelijk maken.
In het adres wordt mede een toeslag op de werk-
loozenuitkeering gevraagd. Wij meenen, dat hieraan
niet kan worden voldaan, daar de werkloosheidsver
zekering een Rijksregeling is, waarvoor de Gemeente
reeds haar subsidie geeft, n.l. Rijk en Gemeente elk
50 °/0 boven de reglementaire uitkeering der ver
schillende werkloozenkassen.
Een aanvraag, als in het adres, om extra toeslag
zou de draagkracht der Gemeente te veel belasten
niet alleen, doch ook in strijd zijn met de bestaande
voorschriften.
Wij meenen dus te moeten voorstellen adressant
te berichten, dat reeds vóór inzending van het adres
Burgemeester en Wethouders alles in het werk hebben
gesteld, zooveel mogelijk werkloozen aan den arbeid
te zetten, en dat zij ook in het vervolg bij voort
during hunne aandacht hierop zullen blijven vestigen,
terwijl de aanvraag om een toeslag op de werk-
loozenuitkeering moet worden afgewezen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijkstra acht zich verplicht hierbij een
kleine opmerking te maken.Hij zal niet het prae-advies
aanvallen, maar het komt hem toch voor dat er gezegd
moet worden, dat we tegenwoordig leven in een eigen
aardige maatschappij; er is een geweldig tekort ten
gevolge van den oorlogstoestand en er is tegelijk een
geweldige werkeloosheid. Dat is toch ongerijmd. Het
spreekt vanzelf dat de werkeloozen in beweging komen.
Na het prae-advies gelezen te hebben, moet spreker
zeggen dat zeer zeker het college geen blaam treft;
gezien de cijfers, blijkt, dat er in Leeuwarden al heel
wat gedaan is om de werkeloosheid te bestrijden Maar
dat verandert niets aan het feit dat er ten slotte nog
een 360 menschen werkloos zijn.
Spreker kan nu volstaan met aan het college te ver
zoeken om, als er nog iets van gemeentewege te doen
is, dat finaancieel voor elkaar te spijkeren is, dan nog
meer menschen aan 't werk te zetten. Hij snijdt dit
punt aan om te komen tot deze vraag: Wordt voor
deze belangrijke sommen, die de bestrijding der werk
loosheid kosten, ook rijksvergoeding gegeven of draait
de gemeente daar alleen voor op? De Burgemeester
knikt van „ja", de gemeente draait er dus alleen voor
op. Men kan dus verwachten dat de bedrijfsbegroo-
tingen dit jaar belangrijk verzwaard zullen worden
door dezen post. En dan roept men weer: de belas
tingen zijn zoo hoog.
Het komt spreker voor dat de gemeente hier wei
degelijk voor rijksvergoeding in aanmerking dient te
komen. Hij zal er erg op gesteld zijn hieromtrent van
het college een verklaring te hooren. Spreker meende
dat de minister, om de werkloosheid zooveel mogelijk
tegen te gaan, een toeslag gaf voor de werken ,die van
gemeentewege worden uitgevoerd.
Spreker kan ook niet nalaten in herinnering te bren
gen dat de heer Tulp indertijd, bij een bespreking der
crisis-toestanden, de opmerking heeft gemaakt „er
moet gewerkt worden". Wat die 360 werkloozen betreft
is nu eigenlijk het woord aan den heer Tulp.
De heer Tulp: Men zegt dat het woord aan mij is.
Ik ben mij dit niet bewust. Als ik de macht er toe had,
zou ik die menschen laten werken, maar, als de ge
meente er geen macht toe heeft, dan heb ik die abso
luut niet. Ik heb ook niet, zooals de gemeente, de be
schikking over belasting-betalende burgers.
De heer O. F. de Vries (wethouder) wil den heer
Dijkstra even antwoorden op zijn vraag of het mogelijk
is dat de gemeente vergoeding krijgt van het Rijk voo:
de kosten der werkverschaffing. Den 26en Januari, toen
al met verschillende werken was aangevangen, is er
een circulaire gekomen van den Minister van Arbeid,
waarin deze te kennen geeft dat hij genegen is toeslag
te geven voor werken, die in het belang van de werk
verschaffing worden uitgevoerd, als daarvan de be
grootingen en de bouwplannen door hem zijn goedge
keurd. Men was toen hier al begonnen met deze werken;
echter zal het college probeeren van alles, wat thans
geschiedt, een deel van de kosten van het Rijk terug te
krijgen. Het college weet nu nog niet hoe het daarmee
staat; er is nog geen antwoord van den minister inge
komen. Maar als de minister de hand houdt aan zijn
circulaire, dat er geen vergoeding zal worden gegeven
voor werken, waarmee al aangevangen was, dan krijgt
de gemeente niets.
De heer De Boer wil vragen of het practisch mogelijk
is dat men voor de werken, die zullen worden verricht
ter bestrijding van de werkeloosheid, de begrootingen
laat goedkeuren door Den Haag. Zal er niet zooveel
tijd overheen loopen dat de werkeloosheid al een paai
jaar tot het verleden behoort voor er antwoord is inge
komen van Den Haag? Wat is de gang van zaken in
dit opzicht?
De Voorzitter meent dat, ofschoon de heer De Boei
iets overdrijft met een tijd van 2 jaar te noemen, er in
zijn woorden zeer zeker een kern van waarheid ligt.
Wanneer men op een gegeven moment werkeloosheid
heeft en de begrootingen zullen dan via Den Haag
moeten worden goedgekeurd, dan zal men bij de moge
lijkheid om zekere werken, die overigens wel uitstel
kunnen lijden, maar waaromtrent men besluit ze maar
te laten doen ter bestrijding van de werkeloosheid,
deze moeten uitstellen. Het is wel degelijk mogelijk van
vele dezer werken een begrooting en een raming der
kosten te maken; bij een goed beheer der gemeente-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1921. 51
werken kan dit zeer zeker, als men vooruit maar precies
weet, wat men doet, maar als die begrootingen eerst
naar Den Haag moeten, dan heeft men de meeste kans,
dat het geruimen tijd duurt, voor men aan dergelijke
werken kan beginnen. Dat was ook het gevoel dat Bur
gemeester en Wethouders over zich kregen toen de
circulaire van den minister inkwam. Burgemeester en
Wethouders hebben getracht de werkeloosheid te be
strijden, omdat de minister zich in het publiek had uit
gelaten dat hij van plan was een regeling in te dienen,
waarbij zou worden bepaald dat, wanneer de ge
meenten werkelijk werken lieten uitvoeren, waarbij
rekening zou worden gehouden met de werkeloosheid
I en ten gevolge waarvan deze zou worden bestreden,
liet Rijk dan de gemeente-financiën zou kunnen helpen.
Op die uitlating van den minister heeft het college
eenigszins vertrouwd; het wist niet precies de uitvoe
ring van het besluit, doch men heeft gemeend dat men
kon volstaan met aan te toonen dat men ter bestrijding
van de werkeloosheid productief werk had laten ver
lichten, dat overigens nog wel een tijdje had kunnen
blijven liggen. Toen de circulaire van den minister
inkwam, was dat werk dan ook reeds onder handen.
De circulaire kwam in Januari in; men zat dus toen,
om zoo te zeggen, midden in den winter. Als toen nog
moest worden begonnen aan het maken van plannen
voor werkverschaffing, dan kwam men daarmee zeker
veel te laat.
Burgemeester en Wethouders willen nu nog trachten
voor de verschillende werken, die worden uitgevoerd,
vergoeding te krijgen. Maar houdt de minister stram
vast aan zijn circulaire, dan krijgt de gemeente niets.
Spreker vindt het toch wel eigenaardig dat nu pas
is bekend gemaakt dat men vooruit in Den Haag de
goedkeuring der begrootingen moet vragen. De circu
laire heeft op Burgemeester en Wethouders dan ook
een eigenaardigen indruk gemaakt; het is net als wou
de minister er mee terug komen op de woorden, welke
hij in het openbaar heeft gesproken, in ieder geval als
wenschte hij een rem aan te zetten ten opzichte van de
werken, waarmede op het oogenblik was begonnen in
vele gemeenten, door deze werken absoluut voor ver
goeding uit te schakelen.
De heer De Boer: Ik vind het een zeer eigenaardige
gang van zaken, die daar door U is geschetst. Als men
de beide circulaires vergelijkt, de publieke mededeeling
en de niet-publieke circulaire, dan kom ik tot de con
clusie, dat de eerste sociale branieschopperij van den
minister is geweest. Ik zou het daarom zeer op prijs
stellen, wanneer bedoelde circulaire van den minister
in extenso in het officieele raadsverslag werd opge
nomen, opdat het publiek kennis kan nemen van
het geheele verloop van zaken. De kwestie wordt maar
geschoven op den rug der gemeenteraden en ten slotte
onttrekt de minister zich van steun aan de gemeente
raden. Die houding is niet geheel in orde.
De heer Visser meent dat de minister in zijn circu
laire heeft gezegd dat hij wel bereid is subsidie te ge
ven, echter onder voorwaarde, dat de begrootingen
door hem worden goedgekeurd. En volgens sprekers
inzicht terecht; het Rijk kan dit maar niet aan de ge
meenten overlaten en zeggen: doe wat gij wenscht,
v/ij zullen later wel zorgen voor de financieele gevolgen.
Men zegt dat de minister laat komt met zijn mede
deeling dat hij medewerking wil verleenen aan de ge
meenten. Maar als deze gemeente intijds aan de regee
ring had gevraagd kunnen wij later op subsidie
rekenen?, dan was het bericht ook eerder binnen
geweest.
De heer Dijkstra: Ik ben het met de opvatting van
den heer Visser heelemaal niet eens.
De heer Visser: Ja, dat snap ik wel!
De heer Dijkstra: Dat snap ik niet! U bent evengoed
arbeider als ik. Maar als wordt aangetoond dat de
practische beteekenis van deze regeling is, dat met
het werk pas kan worden begonnen als de ergste tijd
van werkeloosheid voorbij is, dan zeg ik dat zulk een
regeling onzin is. Als er nog werken worden uitgevoerd
die in de duizenden loopen, dan valt er nog over te
spreken, maar als de heer Visser die maatregelen overal
wil doorvoeren, dan is daaraan onafscheidelijk ver
bonden dat de werkeloozen de dupe worden. De heer
Visser zegt terecht dat er controle noodig is, maar als
we het verslag van de Rekenkamer eens nalezen, dan
zien we dat ook op het beleid der regeering nog wel
controle noodig is. De werkeloozen mogen hier echter
niet het slachtoffer worden van administratieve bepa
lingen.
De heer Visser gelooft dat in deze regeling absoluut
geen bezwaar zit. Wanneer er productief werk in een
gemeente wordt verricht en daarvoor subsidie wordt
gegeven, dan ontlast dit de regeering voor een deel
van subsidie aan de vakbonden. Er zijn toch een groot
aantal uitgetrokken vakbonden, die geen cent meer in
kas hebben en die een zeer groot voorschot van de
regeering hebben gekregen. Het geven van subsidie
voor deze werkzaamheden is dus voor het Rijk geen
bezwaar; eerder zal de regeering er nog voordeel bij
hebben, doordat zij dan aan de uitgetrokken vakbonden
niet zoo'n hooge uitkeering behoeft te geven.
Dan wilde spreker nog de vraag stellen, wanneer de
aanvraag om subsidie van deze gemeente tot den minis
ter is gericht.
De heer Dijstra stelt zich op het standpunt van den
heer Visser, dat de regeering voorzichtig doet als zij
bepaalt, dat zij wel gelden wil toestaan, maar dan ook
een overzicht vraagt van de werken, waarvoor die
gelden worden besteed. Spreker gelooft dat de kwali
ficatie, welke de heer De Boer zich ten opzichte van
den minister heeft veroorloofd als spreker goed ge
luisterd heeft, dan heeft de heer De Boer het woord
sociale branieschopperij genoemd niet te pas komt.
Deze circulaire luidt als volgt:
Het is ook U wel gebleken, dat er alom en in tal van indus
trietakken groote werkloosheid heerscht.
Reeds werden vele fabrieken geheel gesloten oi werd het
bedrijf met sterk verminderd personeel voortgezet.
Een der beste middelen, om werkloosheid te nestrijden, acht
ik het verschaffen van werkgelegenheid, mede omdat daar
door de uitgaven aan werkloosheidsuitkeering en steun steric
beperkt kunnen worden, en ik behoef zeker de groote voor
deden van het verschaffen van arbeid boven het ontvangen
van geldelijke uitkeering voor U niet nader uiteen te zetten.
Van groot belang is het dus, dat op zoo ruim mogelijke schaal
werkgelegenheid wordt geopend.
Het Rijk werkt zijnerzijds daartoe krachtig mede, doch ik
acht het zeer noodig, dat ook de gemeentebesturen ernstig
overwegen, in hoeverre zij in deze richting kunnen werkzaam
zijn.
Hierbij vestig ik er Uwe aandacht op dat het wel aanbe
veling verdient, dat de uit te voeren werken van dien aavd
zijn, dat zooveel arbeiders als mogelijk is, kunnen worden
tewerkgesteld.
Als zoodanig komen b.v. in aanmerking ontginningen en
werken bestaande in aanleg en verbeteringen van wegen,
graven van vaarten, opwerpen van dijken en dergelijke.
Mijnerzijds ben ik in beginsel bereid ten behoeve var werk
zaamheden, welke uit een oogpunt van werkloosheidsbestrij
ding worden uitgevoerd, financieelen steun te verleenen, ter
wijl de directeur van den Dienst der Werkloosheidsverzekering
en Arbeidsbemiddeling gaarne bereid is, mondelinge of schrifte
lijke voorlichting te verstrekken, of door een zijner ambtenaren
te doen verstrekken.
Ter voorkoming van misverstand wijs ik er op, dat vanwege
mijn Departement geen steun kan worden verleend voor wer
ken, waarmede is begonnen, voordat met mij overleg is ge
pleegd over de uitvoering.
De Minister van Arbeid,
(get.) AALBERSE.