126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1921. krant hebben gelezen en daardoor zijn zij in de war geraakt. De heer Berghuis (wethouder) zou daaraan nog even willen toevoegen hij hoopt dat de Voorzitter het hem niet kwalijk neemt, maar hij acht het goed met het oog op adressanten dat de weg, die aangelegd moet worden, niet aan het terrein van adressanten toe komt. De ver plichting is om den weg aan te leggen tot en met de fabriek, dan komt er eerst nog een stuk grond van dezen eigenaar en dan komt pas het terrein van adressanten. Als adressanten dus gaan bouwen en de gemeente gaat al dwingen tot aanleg van den weg, dan kunnen adres santen nog niet op dezen weg komen. Dat is in dezen een abuis van adressanten. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 8. (Agenda no. 9). Prae-advies van de Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen op adressen van de afdeeling Leeuwarden van den Nederlandschen Barbiers en Kappersbond en van de afdeeling Leeuwar den van de Algemeene Winkeliers-, Industrie en Handels- vereeniging om wijziging van de verordening op de winkelsluiting (gemeenteblad 1920 no. 2) (bijlage no. 20). De beraadslagingen worden geopend. De heer Nijholt merkt op dat hier twee verzoeken zijn: een van den Kappersbond en een van den Winke- liersbond. In het prae-advies staat nu dat die verzoeken op hetzelfde neerkomen. Dit is wel waar, maar er is toch een verschillende ondergrond. Spreker zou zeggen dat voor de Barbiers- en Kappersbond de reden voor de hand ligt om het verzoek toe te staan, maar dat die reden ook voor de hand ligt voor den Winkeliersbond, wil hem niet aan. De winkels zijn voor een groot deel opHemelvaartsdag geopend en de Bond zegt ook niet, dat men van plan is dat men op Hemelvaartsdag zal sluiten. Maar dan is er ook geen enkele reden om de winkels den dag, voorafgaande aan Hemelvaartsdag, tot 11 uur open te houden en de winkelbedienden tot zoolang in de winkels te houden. Daarom zou spreker wel tegemoet willen komen aan het verzoek van den Barbiers- en Kappersbond, onder voorwaarde dat dan de zaken op Hemelvaartsdag gesloten worden, maar hij zou niet aan het verzoek van den Winkeliersbond willen voldoen. Spreker heeft getracht dit bij wijze van amendement voor te stellen, maar is van meening, dat dan artikel 1 in tweeën moet worden gesplitst en geheel omgewerkt. Hij ziet dan ook geen kans om de kwestie door een amendement op te lossen. Daarom heeft spre ker zijn voorstel in een motie belichaamd; hij meent dat het ontwerp naar de Commissie voor de strafver ordeningen terug moet en dat deze dan met een nieuw ontwerp in de vergadering terug komt. Sprekers motie, die mede is onderteekend door den heer Dijkstra, luidt als volgt: ,,De Raad, van meening dat alleen barbierswinkels en kapperssalons op den dag vóór Hemelvaartsdag na des avonds 8 uur geopend mogen zijn, onder voorwaarde dat ze den Hemelvaartsdag gesloten zullen zijn, verzoekt de Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen een ontwerp gewijzigde redactie van de betreffende verordening aan den Raad aan te bieden." Spreker meent dat op die manier wordt voldaan aan hetgeen gewenscht is. De heer Tulp is het absoluut niet met den heer Nijholt eens. Deze zegt dat zeer veel winkels op Hemelvaarts dag geopend zijn. Dat is zoo geweest. Maar het is thans zoo dat de winkels op dien dag hoe langer hoe meer gaan sluiten. En dan is het, vooral voor de winkels in consumptie-artikelen, zeer noodzakelijk, dat er den avond van te voren langer gewinkeld kan worden. Het idee van den heer Nijholt is niet juist, men heeft thans dat de winkels hoe langer hoe minder open zijn op Hemelvaartsdag. De heer Jansen meende eerst ook op het standpunt van den heer Nijholt te moeten staan, maar bij eenig nadenken gevoelt hij toch dat er nog een andere kant aan de zaak is. Wanneer op het oogenblik al verschil lende winkels op den Hemelvaartdag geopend mogen zijn, dan zal daarin voor de organisaties van het betrok ken personeel, dat een langere avond moet maken, een reden liggen, dat zij een actie gaan voeren om besloten te krijgen, dat het personeel vrij krijgt op Hemelvaarts dag. Dit heeft spreker er toe geleid om met het voorstel van de Commissie van de strafverordeningen mee te gaan, omdat een langer overblijven van het personeel op den avond te voren zal leiden tot een algemeene winkelsluiting op Hemelvaartsdag en de actie daarvoor meer en meer aan de orde zal komen. De heer Lautenbach is er juist op die gronden, die de geachte vorige spreker aanvoert, tegen. Hij wenscht niet dat het aan een actie van het winkelpersoneel wordt opgedragen dat er op Hemelvaartsdag gesloten wordt. Maar hij wil het feit constateeren dat het perso neel een lange avond zal maken en dat daarop een werk dag zal volgen, zooals gewoon. Men heeft niet de minste waarborg dat de winkels op Hemelvaartsdag gesloten zullen worden en spreker gevoelt er niets voor om het personeel te prikkelen een actie te gaan voeren, terwijl de winkeliers zonder inspanning hunne wenschen zou den vervuld zien. Nu zal men zeggen dat het dan voor de anderen ook niet moet worden gedaan, maar voor de barbiers en kappers heeft spreker door de motie de zekerheid dat zij op Hemelvaartsdag zullen sluiten. De heer Dijkstra zou even een opmerking willen maken. Hij is lid van de Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen en nu kan in dezen de vergis sing aan zijn kant wezen, maar het kan ook anders zijn. Spreker wil er even aan herinneren, dat hij naar aanleiding van deze kwestie een schrijven van den Burgemeester kreeg, waarin stond of hij er niets tegen had, dat deze zaak bij den Raad aanhangig werd ge maakt. Spreker heeft daar toen onder gezet: ik ga er mee accoord. Maar in deze redactie staat nu dat de Commissie voor de strafverordeningen zich met het voorstel kan vereenigen. En zoo is het niet precies. Misschien is het een kleine vergissing, maar als spreker tegenstemt dan zou dit vreemd lijken als men meende dat hij als lid van de Commissie voor de strafverorde ningen had meegewerkt tot het tot stand komen van dit ontwerp. Daarom wil hij even constateeren dat dit laatste niet juist is. De heer Visser wil even zijn stem motiveeren. Hij zal stemmen voor de motie-Nijholt op grond hiervan, dat de aanvraag van het kappersbedrijf gepaard gaat met de toezegging, dat op Hemelvaartsdag geen arbeid zal worden verricht en het personeel daardoor dien dag ook een vrijen dag zal hebben. Als dat ook het geval was met het winkelbedrijf zou spreker zich ook verkla ren voor verlof of toestemming aan de neringdoenden om de winkels op den dag voor Hemelvaartsdag ook open te houden. Maar omdat men absoluut geen waar borg heeft dat, wanneer de winkels daags te voren Verslag vau de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1921. 127 langer open mogen zijn, deze op Hemelvaartsdag ook zullen worden gesloten, kan spreker er niet in meegaan om het verzoek van de winkeliers in te willigen. Wel is hij voor de motie-Nijholt. De heer De Boer vraagt of het niet mogelijk was ge weest om bij deze zaak het voorstel van den heer Nijholt en spreker omtrent vervroegde winkelsluiting mede onder de oogen te zien. De tijd voor Hemelvaartsdag is nu nog zeer kort, waarom er, wat de kappers betreft, alle reden bestaat om deze zaak af te doen. Maar wat de winkeliers betreft ziet spreker niet in dat de kwestie dadelijk moet worden afgehandeld. Hij wil er hierbij aan herinneren dat er in verband met de algemeene verkorting van den arbeidstijd ten aanzien van het winkelen en het geschoren worden niet zooveel reden bestaat om den sluitingstijd te verlaten, omdat er thans alle gelegenheid is dit veel vroeger te laten verrichten. Het latere sluitingsuur zal alleen tengevolge hebben dat de bedienden en patroons in die zaken, die al zoo'n langen werkdag hebben, aan den rustdag zelf daardoor niet veel meer zullen hebben. Dat is sprekers groot bezwaar. De Voorzitter wenscht eerst even op de opmerking van den heer Dijkstra in te gaan. Spreker heeft aan de leden van de Commissie voor het ontwerpen van straf verordeningen een schrijven toegestuurd, waarin waren afgedrukt de beide adressen, die bij den Raad waren ingekomen, n.l. dat van den Barbiers- en Kappersbond en dat van de Winkeliersvereeniging. Daarna is in het schrijven gezegd dat men aan de verzoeken tegemoet zou kunnen komen door artikel 1 der verordening te lezen, zooals thans is voorgesteld en dan staat onder aan het schrijven: Gaarne zou ik van U vernemen voor of op 31 dezer, of gij wenscht, dat een voorstel in dezen zin aan den Raad wordt gedaan. De heer Dijkstra nu heeft daaronder gezet dat hij geen bezwaar had, dus kon spreker aannemen dat hij geen bezwaar tegen de voorgestelde redactie had. Spreker meent dat hij het zelfde antwoord heeft gekregen van den heer Nijholt; alleen heeft deze er de opmerking bij gemaakt dat, als dit artikel gewijzigd werd, dan ook een ander artikel moest worden gewijzigd. De heer Dijstra had ook enkele bezwaren, doch daarover heeft spreker later met hem gecorrespondeerd en gesproken en toen was het den heer Dijstra best. Deze had de zaak eerst niet goed begrepen en meende, dat het twee verschillende kwes ties waren. Als spreker nu aan de heeren vraagt: Wenscht gij dat in dezen zin een voorstel aan den Raad wordt gedaan, terwijl hij de redactie er bij doet en als de leden dan zeggen: Geen bezwaar, dan staat spreker wel eenigszins paf, wanneer zij later wel bezwaar heb ben. De heer Nijholt belichaamt nu zijn voorstel in een motie, omdat hij een amendement niet zoo gauw voor elkaar kan krijgen. Spreker staat op het standpunt dat de Hemelvaartsdag meer en meer zal worden, voor zoover hij dat nog niet is, een dag, die steeds meer gaat gelijken op den Zondag, een dag dus waarop de zaken steeds gesloten zullen zijn. In 't algemeen is de Hemelvaartsdag geworden een dag van uitgaan. Men gaat dan hier en daar eens heen en dit dient zooveel mogelijk bevorderd te worden. Daarom dient men den dag voor Hemelvaartsdag den winkeliers de gelegenheid te geven hunne zaken langer open te houden, opdat de menschen, die willen uitgaan, gelegenheid hebben hunne inkoopen vooruit te doen. Mocht nu de motie-Nijholt-Dijkstra worden aange nomen, dan stelt spreker zich de zaak zoo voor, dat Burgemeester en Wethouders of de Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen de volgende verga dering met een redactie moeten komen, waardoor het ten slotte alleen voor barbierswinkels en kapperssalons zal zijn toegestaan den dag voor Hemelvaartsdag langer open te blijven. De anderen staan er dan buiten. Daar zal dan wel een redactie voor te vinden zijn, al is het dan misschien ook een eenigszins lange. Spreker wil nu de motie-Nijholt-Dijkstra in stemming brengen. De heer Dijkstra wil wel toegeven dat de vergissing hoofdzakelijk aan zijn kant zit. De Voorzitter: Heelemaal. De heer Dijkstra wil er echter ook aan toevoegen dat deze wijze van behandeling geen manier van doen is. Hij geeft daarvan niet de schuld aan den Voorzitter, maar hij heeft den indruk gekregen, dat met het schrij ven werd bedoeld, dat het voorstel bij den Raad aan hangig zou worden gemaakt, zonder meer. Daar had spreker niet op tegen. Maar als de zaak in de commissie was besproken en van alle kanten bekeken was, dan was, wat nu gebeurd is, uitgesloten geweest. De Voorzitter wil, als dit geen manier van behan delen is, dit zeggen, dat, als de voorzitters van de commissies de leden oproepen voor een vergadering, de leden in 't algemeen „hun kat sturen" De heeren Dijkstra en Nijholt: Ik niet! De Voorzitter en dan komt men er wel eens toe, wanneer het zoo'n kleinigheid betreft en de zaak zoo in 't kort gesteld kan worden, dat men dezen weg volgt. Het is hier in 't algemeen de klacht, dat de com missieleden hun taak in 't algemeen niet behartigen, zooals het moet. Als er stemmingen moeten worden gehouden, dan kan dit dikwijls niet en moet het worden uitgesteld tot een volgende vergadering, omdat de vergadering onvoltallig is. Zoolang deze ervaring door de verschillende voorzitters der commissies wordt opgedaan, zal spreker deze manier van doen blijven volgen. Als men dan meent daartegen op te moeten komen, dan komt dat niet op sprekers kop neer, maar op den kop van de raadsleden, die thuisblijven. Een vorige vergadering is deze kwestie ook nog ter sprake geweest en is er door een der voorzitters gezegd: als ik een vergadering uitschrijf dan komen de leden toch niet. De heer Nijholt wil nu toch iets zeggen, omdat hij meent tegen dit verwijt aan de commissieleden in 't algemeen te moeten opkomen. Spreker is zelf ook lid van enkele commissies en mist zelden op de vergade ringen. Maar ook de andere leden zijn vrij geregeld present. Soms belegt men echter ook commissiever gaderingen voor de telefoon, ook wel ten aanzien van zeer belangrijke punten der agenda; andere keeren worden gewichtige voorstellen niet in de daarvoor aangewezen commissies behandeld. Dat is toch ook niet in den haak. Als de Voorzitter wil verwijten moet hij de commissies en de feiten noemen. Dan kan de Raad er zuiver over oordeelen. De heer De Boer: Dan stel ik voor dat, wanneer een commissie rapport uitbrengt aan den Raad, er in het rapport gezet wordt, welke leden de vergaderingen hebben bijgewoond. Dan kunnen de leden van den Raad zelf controleeren, wie zijn plicht niet doet. De Voorzitter: Men moet al beginnen met een meer derheid bij elkaar te hebben, anders kan men niet eens een vergadering houden en dus geen rapporten krijgen. De heer De Boer: Dan kan er op aangeteekend worden: zooveel mislukte vergaderingen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 5