re
re
190 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1921.
Transport 324
Volgens den technischen dienst van gemeente
werken zou deze afbouw onder de gunstigste om
standigheden vorderen ongeveer 2 jaren.
In die 2 jaren zullen volgens verstrekte gegevens
van den burgerlijken stand afgesloten zijn 2 X 400
of 800 huwelijken, alzoo behoefte aan woon
ruimte 800
Hiervan af te trekken (ruim berekend)
30 voor gezinnen die na huwelijk de ge
meente verlaten240
Blijft 560
Na twee jaren, bij het doorgaan van de boven
staande bouwplannen, zal het tekort aan woon
ruimte opnieuw bedragen884
De woningruimte, welke ontstaat door verhuizing
naar andere gemeente of door overlijden in deze twee
jaren, is weggelaten en gesteld tegenover de vestiging
uit andere gemeenten.
Geen rekening is gehouden met het tekort wat boven
dien nog blijft bestaan, doordat een zeker percentage
der woningen onbewoond moet zijn, om verhuizing
mogelijk te maken.
Daartegenover kan ten ongunste van dit overzicht
worden aangevoerd, dat in het onzekere ligt, hoe door
den particulieren bouw aan dit tekort zal worden tege
moetgekomen in deze 2 jaren.
Leeuwarden, 11 Juni 1921.
OPMERKINGEN.
De onder a, b en c genoemde tekorten aan woonruim
ten, samen 377, verminderd met de 19 reeds toegewe-
zenen, wordt alzoo 358, gerangschikt naar de grootte
der gezinnen en de indeeling in de huurklassen hier
onder vermeld, zijn:
Huurklasse.
Grootte gezin.
2
3
4
5
6
7
8
9
tot 2.—
4
4
1
9
van 2.tot
3.—
6
7
6
2
21
3.—
4.—
44
30
12
6
2
1
95
4.—
5.—
75
43
13
12
3
3
2
151
it 5- a a
7.—
36
10
11
3
1
5
66
7.—
10.—
7
6
2
1
16
boven 10.
Samen
o
h-
358
De indeeling is genomen door het op het aanvraag
formulier opgegeven inkomen te deelen door 7.
De tekorten genoemd onder de letters d, e, g en~7t
kunnen niet worden ingedeeld, daar de gegevens hier
voor ontbreken, doch in ieder geval kunnen deze be
schouwd worden als behoorende bij de laagste huur
klassen.
De heer O. F. de Vries (wethouder) merkt ten aan
zien van het cijfer 280 (sub aop, dat dit wel 360 zou
moeten zijn, doordat een deel van de gezinnen, die bij
elkaar inwonen, zich niet heeft laten inschrijven.
Bij punt h merkt spreker op, dat hij den inspecteur
van het woningtoezicht heeft gevraagd op welk aantal
deze de krotten schat, die noodig onbewoonbaar moeten
worden verklaard. De inspecteur noemde hem toen een
getal, waarvan spreker schrok; volgens het rapport van
1904 van den inspecteur waren er toen 1200 woningen
die niet voldeden aan de eenvoudigste eischen, die aan
woningen gesteld mogen worden. Sedert 1904 zijn er
van die woningen 400 opgeruimd, zoodat er nog 800
overblijven. Spreker heeft gezegd, dat hij schrok van
dit cijfer; hij heeft dan ook gehuiverd het in dit rapport
op te nemen en het verminderd tot 300.
Ten aanzien van het volgende punt licht spreker toe
dat bij de woningbeurs niet alle menschen zijn inge
schreven, die geen woning hebben. Zoo zijn b.v. bij de
woninvereeniging Beter wonen" een 60 a 70 menschen
ingeschreven, die allen hopen een woning van deze
vereeniging te krijgen en die zich daarom niet bij de
woningbeurs hebben laten inschrijven. Als men dus een
goed overzicht wilde hebben zou men eerst de zuivere
gegevens nog van de andere woningvereenigingen moe
ten hebben en deze bij die van de woningbeurs moeten
optellen. Zoo zijn er ook nog tal van menschen, die
hopen bij „Volkshuisvesting", „St. Joseph", „Patrimo
nium" enz. spoedig voor een woning in aanmerking te
komen en zich daarom niet hebben laten inschrijven bij
de woningbeurs. Het getal, aangevende de noodzakelijke
gevallen onder deze, is ook door den deskundige heel
laag geraamd, n.l. op 200. Spreker zegt er direct bij dat
dit getal niet vaststaat, maar men mag gerust aannemen,
dat het niet lager is en men mag het er ook nog gerust
af laten; als men dan bij het totaal nog nagaat het totaal
der woningen, waarvan plannen in bewerking zijn, dan
komt men daarmee nog veel te laag.
Spreker trekt uit de cijfers uit het rapport de con
clusie, dat men er hier nog lang niet aan toe is, dat de
woningnood al bijna is opgelost; er is hier nog de
grootste behoefte aan woningen. Hij heeft deze cijfers
expres genoemd, opdat men er mee kan aandringen bij
de regeering om de voorschotten voor den bouw toe te
staan.
Spreker zal nu in 't kort de circulaire van den minister
behandelen. De algemeene indruk, die deze circulaire
heeft gemaakt, is, dat met zooveel woorden, als hier
staat, practisch wordt bedoeld dat de voorschotten, die
na 1 Juni worden aangevraagd, niet meer zullen worden
verleend. Wel heeft de directeur-generaal op een ver
gadering van het „Instituut voor Volkshuisvesting" j.l.
Zaterdag gezegd, dat dit een verkeerde indruk was,
maar aan zoo'n vage toezegging heeft men niet veel.
Als men de circulaire ernstig naleest blijkt daaruit wel
degelijk de bedoeling van den minister om zooveel
mogelijk tot inkrimping van den bouw over te gaan en
als men ze geheel doorleest dan moet men daaruit con-
cludeeren dat de geheele bouw moet worden stop gezet.
In de circulaire, die tot Burgemeester en Wethouders
is gericht, staat:
„Het voorafgaande leidt de regeering tot de vol
gende conclusies".
Het „voorafgaande" merkt spreker op, is door den
minister bepaald door een overzicht te geven van de
woningen, waarvoor voorschotten zijn aangevraagd,
waartegenover is gesteld het cijfer van het woningtekort
naar de gegevens van de woningtelling van 1919. De
eerste conclusie luidt:
„1. Voorshands zullen verzoeken om premie of
om voorschot en bijdrage krachtens de Woningwet,
die nog niet bij het departement van arbeid zijn inge
komen, niet in aanmerking komen voor behandeling.
De op 1 Juni reeds bij den hoofdinspecteur ingekomen
verzoeken om premie zullen alsnog op den voet van
de geldende reden worden afgehandeld. Bij het de
partement reeds ingekomen verzoeken om voorschot
en bijdrage krachtens de Woningwet, waarop nog niet
is beslist, zullen geleidelijk worden afgehandeld, met
inachtneming van het bepaalde onder 2".
De aanvragen dus die vóór 1 Juni zijn ingekomen,
worden wel, die na 1 Juni zijn ingekomen, niet in be
handeling genomen, zulks met inachtneming van het
bepaalde onder artikel 2. Dit artikel behelst:
„2. Moet worden aangenomen, dat er in eenige
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 .Juni 1921. 191
gemeente nog woningnood zal bestaan, ook wanneer
de plannen waarvoor premie of steun krachtens de
Woningwet reeds is toegezegd, zullen zijn uitgevoerd,
dan zal steun voor nieuwe plannen voor den bouw
van arbeiderswoningen in overweging worden geno
men, indien kan worden aangetoond, dat er voldoende
arbeidskrachten zijn om die nieuwe plannen vlot uit
te voeren".
Spreker wil den nadruk leggen op deze laatste zin
snede. Dat is practisch onmogelijk om daarover op het
oogenblik een verklaring af te leggen. Spreker zou niet
weten hoe men de gegevens zou moeten krijgen, ten
opzichte van plannen, waarvan de uitvoering een 2 jaar
zal duren, of in dat tijdsbestek genoeg arbeidskrachten
aanwezig zijn om de plannen vlot uit te voeren. Prac
tisch gesproken is het onmogelijk daaromtrent positieve
gegevens te verstrekken.
De heer Visser: Staat er niet meer in?
De heer O. F. de Vries (wethouder): Jawel, maar dit
is het voornaamste. Er staat nog wel iets over de premie
aan particulieren, maar ik heb alleen het voornaamste
genoemd.
De heer Visser: De gegevens omtrent den woning
nood komen er toch ook in voor.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Ja, over het ge
heele land. Als de heer Visser er belang in stelt, wil ik
die cijfers wel voorlezen. Maar men zal ze ook wel in
de kranten hebben gezien; in 't algemeen acht ik deze
cijfers niet van zooveel belang, dat ik ze moet voor
lezen.
De heer Dijstra heeft nog gevraagd welke financieele
gevolgen dit besluit van den minister heeft. Spreker zou
deze vraag op het oogenblik niet kunnen beantwoorden,
omdat het plan tot het bouwen van 30 woningen, dat
door Burgemeester en Wethouders is ingediend, geheel
is gebaseerd op den tegenwoordigen toestand, dat wil
zeggen op den toestand, zooals die voor 1 Juni was.-
Blijkt naderhand dat die toestand nu niet meer zal gel
den, dan zullen Burgemeester en Wethouders met een
nieuw voorstel bij den Raad komen.
De heer Tulp: Dan gaan ze dus niet bouwen.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Dat weet ik
niet. Maar zij zullen in elk geval met nieuwe plannen
bij den Raad komen
De heer Visser heeft van den wethouder van Open
bare Werken gehoord dat deze uit de missive van den
minister heeft voorgelezen, dat, als er voldoende ar
beidskrachten beschikbaar zijn, men nog in de gelegen
heid kan worden gesteld om te bouwen. Maar er staat
toch ook in de missive dat moet worden overgelegd
een advies van de gemeentebesturen of bouw nog nood
zakelijk is en of er wel voldoende arbeidskrachten zijn.
En nu gelooft spreker ook wel, dat wanneer er werkelijk
nog een tekort is en het gemeentebestuur adviseert, tot
bouwen over te gaan, dit dan ook nog wel kan. Spreker
gelooft niet dat de minister den bouw heelemaal stop
gaat zetten, maar dat het meer zijn bedoeling is een
overzicht te krijgen. Vóór den oorlog werden er jaarlijks
25000 woningen gebouwd, tijdens den oorlog echter
slechts 9000. Dat leverde jaarlijks een tekort op van
16000 woningen en dat gedurende een 5-tal jaren maakt
een totaal tekort van ongeveer 90,000 woningen. Maar
nu zegt de minister er direct bij dat er ook al een 90,000
in aanbouw zijn of dat daarvoor de plannen in behan
deling zijn. Spreker gelooft niet dat men nu moet rede
neeren dat de minister den bouw stop zet, maar dat hij
zuivere gegevens wenscht om over de verdere voorstel
len beter te kunnen oordeelen. De wethouder brengt
echter den indruk naar voren dat de minister radicaal
zegt, dat bouw verder niet meer mogelijk is. Die rede
neering is niet goed.
De heer Jansen komt op tegen de woorden van den
wethouder van Openbare Werken dat sprekers bewering
onjuist zou zijn. Als de wethouder zich de moeite eens
wil getroosten het staatje tot en met 4.huur op te
tellen, dan meent spreker met vrijheid te mogen zeggen
dat een zeer groot of het hoogste percentage tot 4.
heeft aangevraagd. Misschien is het met de hoogere
aanvragen „gelijk over de sloot", maar daartegenover
staat, dat juist de woningen van 4.en hooger,
waarvoor is aangevraagd, worden gebouwd. En nu
vraagt spreker den wethouder alleen, waar er een paar
honderd aanvragen zijn beneden de 4.waarom het
college komt met een voorstel voor 30 woningen, terwijl
toch het oorspronkelijk voorstel van den directeur 63
woningen bevatte. Spreker blijft gelooven dat juist in
de huurprijzen van 4.en daar beneden de woning
nood zit.
De heer Oosterhoff heeft zoo dikwijls bij voorstellen
omtrent woningbouw verklaard, dat de Raad van Bur
gemeester en Wethouders maar geen inlichtingen kreeg
over den werkelijken toestand, dat hij nu tot zijn groot
genoegen het college eens dank mag zeggen voor de
zeer uitvoerige inlichtingen, waardoor de Raad een in
zicht heeft gekregen in den werkelijken toestand. Spre
ker moet echter eerlijk zeggen dat de conclusies, waar
toe hij uit deze mededeelingen komt, heel anders zijn,
dan die van den wethouder van Openbare Werken. Het
is spreker opgevallen dat de wethouder in het staatje
van de woningen, die in aanbouw zijn, of waarvan
plannen zijn ingediend, niet heeft opgenomen de 180
woningen, die de woningvereeniging „Leeuwarden" nog
zal bouwen. Dat kón de wethouder echter ook nog niet
doen, omdat deze plannen nog in voorbereiding zijn en
nog niet zijn ingediend. Dan lijkt het spreker verkeerd
toe om bij het aantal woningen, dat noodig is, te tellen
het volle aantal woningen, die onbewoonbaar zijn. De
wethouder heeft daarvoor een getal van 300 genoemd
en van het aantal dat de inspecteur noemde, wat afge
trokken, omdat hij dacht dat het niet noodig zou zijn
zoo'n groot aantal onbewoonbaar te verklaren, maar
laat men dat getal maar wat royaler nemen, laat men
maar zeggen dat er 400 zijn. Dan behoeft men al die
woningen toch niet in 1 /2 jaar onbewoonbaar te ver
klaren. Van die 400 kan men dus wel wat af doen.
Bovendien heeft de wethouder zelf gezegd dat het getal
van 200, die aanvragen bij de woningvereenigingen
hebben ingediend, niet vaststaat. Deze mogen er volgens
spreker ook niet worden bijgeteld, dat zijn geen men
schen die dakloos zijn, maar die willen veranderen van
woning om verschillende redenen. Daardoor blijft het
aantal beschikbare woningen dus gelijk en daarom mag
men dit aantal niet meetellen om het aantal te ver
krijgen van de woningen, die noodig zijn. Wanneer
men dan dit gedeelte en een gedeelte van de onbe
woonbaar te verklaren woningen van het totaalcijfer
van 927 aftrekt en het dan overblijvend tekort plaatst
tegenover de 783 in aanbouw of in voorbereiding zijnde
woningen, dan meent spreker, dat men hier al aardig
op streek is en dat de Raad bij de volgende aanvraag
wel goed mag uitzien, of verdere bouw werkelijk nog
wel noodig is.
De heer Dijstra zal, aan de hand van de gegevens,
door den Wethouder van Openbare Werken verstrekt,
zonder eenig voorbehoud zijn stem geven aan het voor
stel tot het bouwen van 30 arbeiderswoningen.
De heer O. F. de Vries (wethouder) wil in de eerste