184 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1921. „aan de ouders van de op de gemeentescholen schoolgaande kinderen, op de door haar meest doel matig geachte wijze, de vraag ter beantwoording voor te leggen of aan afzonderlijk, niet gemengd, onderwijs voor hunne kinderen de voorkeur gegeven wordt;" Nu heb ik eens nagegaan van hoe groot belang dat onderzoek is. Ik iieb dat nagegaan aan de hand van de samenstelling van den Raad, welke bestaat uit 10 soci aal-democraten, 8 menschen, die men met meerdere of mindere ambitie tot de rechtergroep kan rekenen en 7, waarvan het niet gemakkelijk is ze op juiste wijze te rubriceeren; het zijn de menschen, behoorende tot de tusschengroep tusschen rechts en sociaal-democra ten. Aan de hand van deze indeeling vertegenwoordigen de 10 sociaal-democraten hier 40 der bevolking, de 8 rechtschen 32 en de 7 andere leden 28 Ik denk niet dat ik mij te boud uitdruk als ik zeg, dat die 40 sociaal-democratische ouders weinig belang stellen in een proefneming als deze. Ik doe dat, omdat de heer De Boer den vorigen keer hun tolk is geweest, toen hij zei: „Wat de opvoedingskwestie zelve betreft is spreker het geheel en al eens, met wat door den heer Haantjes op de vergadering gesproken is. Deze heeft daar het volgende gezegd: „(Hij) noemt de school een vraagstuk van het huisgezin en daarom is spreker voor coëducatie. In gezinnen met jon gens en meisjes is de toestand steeds beter. Hij had nooit last in de hoogere klassen". De heer De Boer zegt dat hij het daarmee volkomen eens is; hij heeft aan het begin en aan het einde be toogd dat zijn bezwaar gaat tegen de standenschool, maar ook dat de principieele kwestie moet worden vastgelegd. Ik kan, hetgeen de heer Haantjes naar voren heeft gebracht, onderschrijven. Met andere woorden: de manoeuvre, die ook in punt a is vastgelegd als een verdere democratiseering, heb ik niet alleen voorheen nooit aangetroffen, maar is ook niet met het raads besluit van 25 Mei 1920 overeen te brengen. De men schen, die de scholen 2 en 3 niet gecoëduceerd willen hebben krijgen nu kans; nu wil men een groot aantal ouders nog de gelegenheid geven, zich over deze kwes tie uit te spreken. Aan een dergelijke uitspraak heeft men nooit behoefte gehad, ook nooit bij andere kwesties, maar nu de zaak gevaarlijk begint te worden, wordt de gelegenheid wel geboden. Wat betreft het percentage van de ouders, die wel belang stellen in een dergelijk onderzoek, dit zal zeer waarschijnlijk een onderdeel zijn van de 28 die ik zoopas nader heb omschreven. Ik zal hier nu niet verder op ingaan, ook omdat dergelijke kwesties die zoo her haaldelijk worden besproken, zoo langzamerhand een vervelenden kant krijgen. Doch vóór dit prae-advies Uw hamer passeert, wensch ik toch nader te kennen te geven, dat het hier een bepaalde groep is, die, in volstrekte tegenspraak met het raadsbesluit van 25 Mei 1920, wil bepalen, wat er zal gebeuren. De beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter: Verlangt een van de leden stemming? De heer Dijstra: Dan wensch ik aanteekening in de notulen, dat ik tegen ben. Meerdere leden verzoeken thans stemming. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 13 tegen 10 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Tulp, Fransen, Postma, Van Weideren baron Rengers, mevrouw Buis manBlok Wijbrandi, de heeren Oosterhoff, Berghuis, De Vos en O. F. de Vries. Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Van der Werff, Jansen, Dijkstra, De Boer, Koopal, Zandstra, Tiemersma, Dijstra, IJ. de Vries, Collet, B. Molenaar en M. Molenaar. 15 Agenda no. 16). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van het bestuur der ver- eeniging voor Middelbaar Technisch en Ambachtsonder- wijs om verhooging van het voor 1920 toegekende subsidie der gemeente. Dit prae-advies luidt als volgt: Bij besluit van Uwe vergadering van 14 December 1920 no. 574R/321 werd o. m. besloten aan de Veree- niging voor Middelbaar Technisch- en Ambachtsonder- wijs boven de gewone subsidies, over 1920 alsnog uit te keeren 15 van het tekort op de exploitatie der onder haar beheer staande inrichtingen van onderwijs, voorzoover dat tekort, naar de aan ons college te ver strekken gegevens voortvloeit uit de (op dien dag) reeds plaats gevonden verhooging van de bezoldiging voor 1920 van het onderwijzend personeel aan die in stellingen en werden wij gemachtigd, met genoemde Vereeniging voor het resteerende bedrag der achter stallige salarissen van het personeel der scholen over 1919 en 1920 eene kasgeldleening aan te gaan op door ons te stellen voorwaarden. Aan de hand van door het Bestuur der Vereeniging verstrekte gegevens kan het volgende overzicht worden opgezet: 1919. Verhooging tenge- subsidie volge nieuwe Rijk regeling 1919 50 Amb.sch. j 29530. Middelb. Tech.sch. -21888— subsidie subsidie Prov. Gemeente 15 15 °/o ongedekt Hand. 23 Maart 1920 ƒ51418.—25709—7712.70 ƒ7712.70 10283.60 (waarvoor geleend kan worden, raads- besl. 14Dec.'20) 1920. Toestand op 24 Dec. 1920 nog geheel gelijk aan 1919, dus ongedekt10283.60 (waarv. geleend kan worden) Op 24 December 1920 komt de nieuwe salarisrege ling 1920 af en wordt de toestand aldus: Werkelijke toestand 1920. subsidie subsidie subsidie Rijk Prov. Gem. 50 15 ü/o 15 ongedekt Amb. 29530.— (verh.'19) verh.'19 verh.'19 sch. j - 24090.— '20) raads- Midd. -21888.'19) besl. T.sch.) -22500.— '20) 14 Dec. '20) ƒ98008.— ƒ49004.— ƒ7712.70 7712.70 33572.60 Op grond van het raadsbesluit van 14 December 1920, dat den destijds bekenden toestand tot grondslag neemt, zou dus de Vereeniging nog kunnen ontvangen 7712.70 aan subsidie en voorts 2 X 10,283.60 of 20,567.20 als leening. Er blijft dan nog ruim ƒ23,000.ongedekt. Het Bestuur komt nu met een nader verzoek bij den Raad bij adres van 6 Mei 1921, dat wij de eer hebben hierbij aan U over te leggen met de daarbij behoorende toelichting, waaraan bovenstaand overzicht werd ont leend. Het vraagt daarbij van de gemeente voor beide inrichtingen 14,691.20 (lees: 14701.20) als extra subsidie over 1920. In dit bedrag is begrepen de reeds Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1921. 185 toegezegde 15 °/o van de boven aangeduide verhooging 7712.70), zoodat eene verhooging van het toegezegde wordt verlangd van 7000. Aan de provincie wordt eene gelijke verhooging ge vraagd. De vraag aan de gemeente komt hierop neer, dat niet 15 van de op 14 December 1920 bekende verhooging wordt gegeven, doch 15 van de werke lijke verhooging, die na dien datum is ontstaan. Willigt de provincie en ook Uwe Vergadering het verzoek in, dan is uit de gegeven toelichting het volgende over zicht op te maken: verh. subsidie subsidie subsidie salarissen Rijk Prov. Gemeente ongedekt Amb. 1920 50 15 15 Midd ƒ98008.— 49004.— 14701.20 14701.20 19601.60 Tech. 7 Over 1919 en 1920 is dan ongedekt 10,283.60 t 19601,60.— 29885.20. Nu ontving het Bestuur van den Minister van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen de nrededeeling, dat slechts geleend mag worden over 1919 het geheele tekort 10,283.60), over 1920 eenzelfde bedrag als over 1919 en bovendien voor de teruggave van de pen sioensstortingen aan het personeel 4500.in het geheel dus 25,067.20. Voor uitbetaling van den achterstand op de salaris sen, die 29,885.20 bedraagt, mag geleend worden 20,567.20. Er blijft dus een tekort van 29,885.20 20,567.20 9318.—. Dit bedrag wordt bovendien als extra subsidie ge vraagd van de provincie. Resumeerende wordt de dekking alzoo op de vol gende wijze gevonden. beide verhoo- subsidie subsidie Extra subsidie leening inrich- ging be- Rijk Prov. subsidie Gem. Gem. tingen zoldiging 50 o 15 Prov. 15 1919 51418.—ƒ25709.—7712.70 7712.7010283.60 1920 - 98008.— -49004.— -14701.20ƒ9318.14701.20- 10283.60 149426.—74713.— 22413.907 9318.—22413.9020567.20 149426.— Bovendien leent de gemeente dan nog 4500.— voor terugbetaling van pensioensstortingen aan het personeel. Wij meenen, dat er termen aanwezig zijn om op het adres eene gunstige beschikking te nemen. Het Bestuur is dan voor de jaren 1919 en 1920 uit den nood. Zoo mogelijk nog voor 1921 en verder voor de vol gende jaren dient dan deze aangelegenheid te worden bezien in het licht van de thans door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bij Koninklijke Boodschap van 7 Mei j.l. bij de Tweede Kamer aan hangig gemaakte wijziging en aanvulling van de nijver heidsonderwijswet voor wat het subsidiestelsel betreft. De Minister gaat daarbij uit van de gedachte, dat ook de buitengemeenten verplicht zijn in de kosten bij te dragen, wat naar de tegenwoordige redactie van de wet niet het geval is. Wij wezen op deze omstandigheid bij ons voorstel van 11 Maart 1920, betreffende subsidie aanvrage over 1919 en hebben, namens Uwe Verga dering, destijds bij den Minister op deze wijziging aan gedrongen. Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten: a. het bij Uw besluit van 14 December 1920 no. 574r/321 bedoelde extra-subsidie voor de Vereeniging voor Middelbaar Technisch- en Ambachtsonderwijs over 1920 te verhoogen tot 14,701.20; b. met wijziging van Uw besluit van 14 December 1920 no. 574R/321 Burgemeester en Wethouders te machtigen met gemelde Vereeniging een kasgeldleening aan te gaan tot een bedrag van 20,567.20 als dek king van een gedeelte van het tekort op de achter stallige bezoldiging over 1919 en 1920 van het perso neel van de onder beheer der vereeniging staande inrichtingen, vermeerderd met 4500.— tot terugbe taling van de pensioensstortingen aan dat personeel, welke leening moet worden afgelost in 10 jaar en eene rente geven van 7 's jaars. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Hier is geen adres ingediend van de Industrie- en Huishoudschool, maar het besluit, dat hier wordt genomen, geldt toch ook voor de Huishoudschool? De Voorzitter: Het besluit, dat hier wordt genomen, geldt niet voor de Industrie- en Huishoudschool, omdat dit een speciale subsidie-verleening is aan de Am bachtsschool en de Middelbaar Technische school. Maar of ten slotte het principe, dat hieromtrent wordt uitgesproken, ook niet zal gelden voor de Industrie school is een andere kwestie. Doch de wethouder maakt mij op iets opmerkzaam, waar ik niet aan dacht de Industrie- en Huishoudschool heeft niet de toe zegging gekregen dat zij geld mag leenen, dus, voor haar kan ook dit principe niet gelden. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 16 Agenda no. 17). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de verordening voor de school van Middelbaar Onderwijs voor Meisjes, zulks in verband met de reorganisatie dier inrichting van onderwijs bijlage no. 27). De punten I, II en 111, Art. 1 bis en 1 ter van de wijzi gingsverordening, worden onveranderd vastgesteld. Art. 1 quater. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff merkt op dat hier staat dat het aantal lesuren aan de Leeuwarder Industrie- en Huis houdschool ten hoogste twee morgenschooltijden per week in beslag zal nemen. Dat is indertijd hier in ge komen, omdat het de wensch van de Industrie- en Huis houdschool was. Maar later was er niet het minste bezwaar om het anders te doen, omdat men het net zoo goed vinden kan door de middagschooltijden tot 3 uur uit te breiden. Als er dan ook geen bezwaar tegen is zou spreker het woordje „morgen" van morgenschool tijden willen weglaten, zoodat er dan komt te staan: „Het aantal lesuren neemt ten hoogste twee school tijden per week in beslag. De Voorzitter: Het amendement van den heer Ooster hoff wordt door Burgemeester en Wethouders over genomen. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 1 quater wordt, zooals het is geamendeerd, vastgesteld. De punten IVVI worden onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 9