236 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1921. voorstel tot beëindiging der nieuwe kolenclausule?" Spreker meent daarop te kunnen antwoorden: ja en neen. De besprekingen liepen eigenlijk over iets anders, over een voorstel, door Gedeputeerde Staten aan Bur gemeester en Wethouders gedaan, om een wijziging in het contract aan te brengen en naar aanleiding van die besprekingen is het voorstel gekomen tot beëindiging der nieuwe kolenclausule. Er is dus tijdens de bespre kingen over iets anders gesproken, maar later is het voorstel naar voren gekomen tot beëindiging der tegen woordige kolenclausule. Die van het contract was de z.g. kleine kolenclausule, maar deze was later in ver band met den kolenprijs veranderd in een z.g. groote kolenclausule. Burgemeester en Wethouders waren van oordeel dat deze thans niet meer noodig was en naar aanleiding daarvan zijn zij gekomen met hun voorstel. De besprekingen hebben dus wel daartoe geleid, maar de besprekingen zelf zijn begonnen over wat anders. De volgende vraag is: „Indien ja, zijn Burgemeester en Wethouders dan genegen de gevoerde correspondentie aan den Raad over te leggen en een uiteenzetting te geven van de gronden, waarop hun afwijzing berustte om nieuwe stroomleveringsvoorwaarden te aanvaarden?" Burgemeester en Wethouders hebben de geheele cor respondentie aan den Raad overgelegd. Of alles echter even duidelijk voor den Raad is geweest, zoodat hij er uit kon komen, betwijfelt spreker. Het is een zeer inge wikkelde kwestie. Een uiteenzetting van de gronden, waarop de afwijzing van het college berust, komt in 't kort hierop neer, dat Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van het contract, dat indertijd is opgemaakt, toen de centrale aan de provincie is verkocht, meenden niet met nieuwe stroomleveringsvoorwaarden te behoe ven te beginnen. Dit is een beetje kort gezegd, maar spreker bedoelt het volgende. Destijds is de centrale aan de provincie verkocht onder overeenkomst dat tegen een bepaalde som de levering van stroom zou geschie den. Dat is een onderdeel van den koop geweest. Bur gemeester en Wethouders achtten zich nu niet gerech tigd om zonder den Raad er in te kennen, het contract, waarin de stroomleveringsvoorwaarden als onderdeel van den koop waren genoemd, te verbreken. Zij hebben daarvan kennis gegeven aan Gedeputeerde Staten, doch van dit college is tot nu toe nooit een verzoek bij den Raad omtrent wijziging der voorwaarden ingekomen. Dan toch was dit bij den Raad ter tafel gekomen. Eigen lijk is dit dus alleen een kwestie tusschen Burgemeester en Wethouders en Gedeputeerde Staten. Was door de provincie aan den RaacI gevraagd om wijziging der be staande voorwaarden, clan was daarop prae-advies van Burgemeester en Wethouders gekomen. Het is echter slechts een vraag van de provincie geweest aan Burge- mester en Wethouders of dezen genegen zouden zijn tot eventueele wijziging in de voorwaarden mede te werken. Na deskundige voorlichting hebben Burgemees ter en Wethouders aan Gedeputeerde Staten geschreven dat zij na rijpe overweging besloten hadden niet alleen niet te zullen medewerken aan wijziging der bestaande overeenkomst, maar dat zij bovendien meenden den Raad een voorstel te moeten doen om de z.g. groote kolenclausule, die er in den oorlogstijd is ingekomen, in te trekken. Dat hebben zij Gedeputeerde Staten be richt en nu hadden Burgemeester en Wethouders ge dacht dat Gedeputeerde Staten daarop terug zouden komen, door rechtstreeks een verzoek aan den Raad te doen. Burgemeester en Wethouders hebben dan ook ongeveer 3 maanden gewacht; zij hebben hun schrij ven aan Gedeputeerde Staten gericht in 't laatst van December of begin Januari, maar daarna niets meer ge hoord. Burgemeester en Wethouders meenden toen vol doende geantwoord te hebben en zijn na 3 maanden bij den Raad gekomen met hun voorstel Nu de laatste vraag van den heer De Boer: „Achten Burgemeester en Wethouders het ook van belang met de andere stroomafnemende gemeenten een vereeniging te vormen, teneinde op die wijze langs georganiseerden weg de belangen der stroomafne mers tegenover het productiebedrijf van de provincie tot uitdrukking te brengen?" Burgemeester en Wethouders kunnen wel mededeelen dat zij dit, naar hun oordeel, niet van belang achten, ten minste, als de toestand blijft, zooals hij is. Er is vroeger door Burgemeester en Wethouders ook meermalen overleg gepleegd met de gemeenten die vroeger waren aangesloten bij de K. G. L. Deze gemeenten kregen dan een oproeping over de voors'tcllen, die aanhangig waren, de dagelijksche besturen kwamen bij elkaar en er werd over gepraat. Maar altijd kwamen er verschillende mee ningen naar boven, altijd waren er, die gevoelden voor het billijkheidsmotief en die in verband met de veel meerdere kosten van het bedrijf de prijzen wel duurder wilden maken, en anderen die zeiden, contract is con tract, het is eenmaal zoo afgesproken, dus we laten het zoo. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders ge zegd: we zien er het belang niet van in. Ten slotte gaat toch iedere gemeente haar eigen weg. Zoolang de ver schillende Raden nog allemaal hun eigen zin hebben, wil de eene gemeente dit en de andere dat en is het trekken van één lijn niet mogelijk. Zoo schaft Leeuwar den de heele kolenclausule af, van Leeuwarderadeel hebben we gezien dat het nieuwe voorwaarden aan vaardde en ook Ferwerderadeel heeft andere voorwaar den aanvaard. Spreker kan wel toezeggen dat Burge meester en Wethouders ook in het vervolg wel overleg willen plegen met andere gemeenten, maar het belang eener vereeniging kunnen zij niet inzien. Men zou dan krijgen een vereeniging van alle of van vele gemeenten der provincie tegen het productiebedrijf der' provincie zelf. Vroeger met de K. G. L. was dit anders; daar stonden de K. G. L. gemeenten met de Coöperatieve Vereeniging „het Noorderlicht" tegenover de gemeente Leeuwarden. Burgemeester en Wethouders kunnen het belang van een vereeniging niet inzien, zij meenen dat dit ook in het belang van de andere gemeenten niet noodig is, in de eerste plaats omdat er toch geen over eenstemming mogelijk is en verder, omdat alle con tracten met de verschillende gemeenten loopen op een verschillende basis. Spreker licht dit met voorbeelden toe en noemt o. a. de gemeenten Leeuwarden, Leeuwar deradeel, Menaldumadeel en Idaarderadeel. Zoolang dus iedere Raad zijn eigen zin heeft en de contracten zoo uit elkaar loopen, kunnen Burgemeester en Wethouders het belang eener vereeniging niet inzien, ook omdat de contracten nog loopen. De provincie is ten slotte ge bonden aan het contract en omgekeerd is de gemeente ook daaraan gebonden. Er bestaat dus tusschen pro vincie en gemeente een wilsovereenkomst en zoolang wij die wilsovereenkomst hebben en in het contract geen punten staan waarover kwestie kan ontstaan, of die op een verschillende manier worden uitgelegd, zoo lang is een vereeniging niet noodig, omdat de vereeni ging zou beoogen tegen den ander op te treden en dit, zoolang een overeenkomst bestaat, niet noodig is. Dat is het antwoord dat Burgemeester en Wejhouders den heer De Boer kunnen geven. De heer De Boer wil beginnen met den Voorzitter dank te zeggen voor de uitvoerige inlichtingen, door hem aan den Raad verschaft. Spreker kan ten opzichte van deze aangelegenheid voor een groot deel zijn instem ming betuigen met 't geen de Voorzitter heeft gezegd, maar hij gelooft toch dat er ten opzichte van de kardi nale kwestie tusschen den Voorzitter en hem geen overeenstemming bestaat en bestaan moet. De Voor zitter heeft deze kwestie in 't kort aangeduid met: con tract is contract. De oudere raadsleden zullen zich herin neren dat, toen de kwestie overgang van de centrale van Leeuwarden naar de provincie aan de orde was, de Raad zich ten opzichte van de lichamen provincie en Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1921. 237 oemeente op het standpunt heeft geplaatst dat deze lichamen moesten handelen als overheid tegenover overheid en niet als koopman tegenover koopman. Spreker wil dat standpunt, dat toen is ingenomen, ook nu innemen en niet angstvallig vasthechten aan de be palingen van het contract, maar ook rekening houden met de buitengewone omstandigheden, die na 1914 voor het bedrijf zijn ontstaan. Men heeft daarmee in zekere mate al rekening gehouden; de gemeente heeft de hoogere kolenclausule aanvaard en dat gedaan, omdat de mindere kwaliteit van de brandstof het bedrijf op hoogere kosten joeg. Daar heeft men dus met één pro ductiefactor rekening gehouden, is men dus ook in zekere mate van het contract afgeweken en heeft men zich ook gedragen als overheid tegen overheid. Waar nu het provinciaal bedrijf ook een belangrijke stijging heeft gehad in andere productie-factoren en dit be treft niet alleen dit bedrijf, maar ook andere, wat ieder een, die in een bedrijf werkzaam is, wel zal kunnen beoordeelen meent spreker dat de gemeente moreel verplicht is, daarmede rekening te houden. Daarom, waar de Voorzitter heeft gezegd dat de provincie ten opzichte van deze kwestie alleen bij Burgemeester en Wethouders en niet bij den Raad is gekomen, dat er anders wel prae-advies op het verzoek van de provincie aan den Raad van Burgemeester en Wethouders zou zijn ingekomen, veronderstelt spreker dat die woorden van den Voorzitter wel een vingerwijzing voor de pro vincie zullen zijn, om zich alsnog met een nieuw schrij ven tot den Raad te richten in de hoop, dat er van den kant van Burgemeester en Wethouders rekening zal worden gehouden met het vroeger door hen en den Raad ingenomen standpunt, dat deze bedrijven niet als koop man tegenover elkaar moeten staan, maar als overheids bedrijven, dus als geheel gelijkstaande personen. Als antwoord op sprekers laatste vraag heeft de Voorzitter gezegd dat het geen overweging zou verdie nen een vereeniging te vormen, die de belangen der stroomafnemende gemeenten zou behartigen. De Voor zitter heeft dit zoo geargumenteerd, dat deze vereeni ging onder de bestaande omstandigheden geen recht van bestaan had, omdat iedere gemeente, wanneer men vergaderd had, over het punt of men nieuwe tarieven zou betrekken, toch zijn eigen weg steeds is gegaan. De Voorzitter heeft daarbij gememoreerd dat Leeuwar deradeel wel nieuwe voorwaarden heeft betrokken. Andere gemeenten zeggen echter: Als anderen het niet doen, doen wij het ook niet. Spreker wil er terloops op wijzen dat het een zeer immoreel standpunt is, dat, wanneer men het recht ervan erkent, men het dan niet doet. Daaruit is dan toch zeker wel de noodzakelijkheid gebleken dat er een vereeniging komt. Dan kan iedere gemeente niet meer haar eigen weg gaan; als er een sectie-vergadering van de Vereeniging van Neder- landsche Gemeenten in Friesland komt, dan gelooft spreker dat de belangen van de stroomafnemers tegen over het provinciaal bedrijf beter tot uitdrukking komen. Ten slotte heeft de Voorzitter gezegd dat er blijkens het contract tusschen de gemeente en de provincie een volkomen wilsovereenstemming tusschen deze beide lichamen is. Dat is altijd zoo; als er een contract is, dan is er wilsovereenstemming. Maar spreker gelooft niet dat er een overeenstemming van wenschen is. Spreker hoopt dan ook dat deze interpellatie inleiding mag zijn tot het voeren van nadere besprekingen tusschen de provincie en de gemeente en ook, dat zijn vierde vraag nog eens ernstig onder de oogen mag worden gezien. De Voorzitter zegt dat de muziek, welke de heer De Boer heeft gemaakt, al dikwijls is gehoord, de billijk- heidstoon. Het is precies hetzelfde argument, wat ook in de K. G. L. meerdere keeren naar voren is gebracht. Reeds vroeger hoorde men dit argument al in den vori- gen gemeenteraad en bij Burgemeester en Wethouders, ook in de K. G. L. en ten slotte ontmoetten Burge meester en Wethouders het den laatsten keer ook in hun college. Het zou dus al zeer vreemd zijn wanneer thans in den Raad niet werd gehoord de kwestie: overheid tegenover overheid. Burgemeester en Wethouders heb ben gezegd: de voorwaarden zijn als deel van de koop som bij het contract geweest en zij meenen hiermee verantwoord te zijn tegenover de verkoopers van de centrale. Misschien dat Gedeputeerde Staten, zooals de heer De Boer meent, wel een vingerwijzing hebben in wat spreker heeft gezegd. Maar Gedeputeerde Staten zullen anders ook wel weten dat de Raad niet altijd met de meening van Burgemeester en Wethouders meegaat en dat, als dit college kwam met een afwijzend prae-advies, de Raad toch op billijkheidsoverwegingen wel den door slag kon geven. Misschien echter zijn sprekers woorden wel een vingerwijzing voor Gedeputeerde Staten. Om gekeerd moet men echter niet meenen dat, wat de heer De Boer heeft gezegd, direct een vingerwijzing zal zijn voor Burgemeester en Wethouders om een gunstig prae- advies op een 'eventueel verzoek van Gedeputeerde Staten aan den Raad uit te brengen. Spreker gelooft niet dat Burgemeester en Wethouders door de enkele woorden van den heer De Boer heelemaal omkeeren. Zoo zijn Burgemeester en Wethouders nog niet, of schoon zij graag de waarde van de woorden van den heer De Boer erkennen. Een ding wat de heer De Boer heeft gezegd verwon dert spreker. Hij heeft dit tot het laatste bewaard. Het betreft de vierde vraag, de kwestie van de vereeniging. Zoolang de Raden der gemeenten niet een uitdrukkelijke volmacht geven aan hun afgevaardigden, dat deze niet anders behoeven te handelen als zij willen, acht spreker een dergelijke vereeniging niet noodig. En hij heeft de overtuiging: die volmacht krijgt men niet. Toch zou men die volmacht moeten hebben en dan zou zoo'n ver eeniging een zeer nuttig lichaam kunnen zijn. Waarom heeft nu echter de heer De Boer op de vorming daarvan zoo aangedrongen? Wanneer men hier stond tegenover een geweldige kapitalist, „die in een auto rondtoert en de arbeiders uitzuigt en trapt", dan zou spreker zich dit kunnen begrijpen. Maar men heeft hier slechts een open baar bedrijf, heeft men nu nog een vereeniging noodig om zich daartegen schrap te zetten? Als er een kapitalist zat, dan was het noodig misschien, nu niet. Het bedrijf is in alles rekening en verantwoording verschuldigd tegenover Gedeputeerde Staten. Dan moet men toch niet een vereeniging stellen tegenover de gestes van het bedrijf. De heer De Boer zit in gedachten misschien tegenover een willekeurig kapitalist, dien men niet in de portemonnaie mag kijken en die zijn administratie niet behoeft bloot te leggen. Maar men heeft hier een openbaar lichaam, dat verantwoording schuldig is aan de Staten, terwijl /deze weer verantwoordelijk zijn aan hun kiezers. Alle stukken volgen den weg der open baarheid; wanneer er dus dingen gebeuren, die niet goed zijn, dan wordt een andere weg gevolgd. Daar moet men zich niet tegenover stellen, spreker kan er het nut niet van inzien. Dat zou beteekenen het instellen eener ver eeniging, vertegenwoordigende de geheele provincie tégen de provincie, dus, twee openbare lichamen tegen over elkaar. Spreker kan zich begrijpen dat de heer De Boer zich schrap gaat zetten tegen de kapitalisten, „de groote uitzuigers", maar deze redeneering had hij van dien kant niet verwacht. De heer De Boer zegt dat het feit, dat de Voorzitter dit niet van sociaal-democratischen kant had verwacht, misschien een gevolg daarvan is, dat hij niet geheel op de hoogte is van wat de sociaal-democraten willen en wenschen. Zij staan op het standpunt dat tusschen de verschillende organen van de gemeenschap organisatie moet worden gebracht, in 't algemeen tusschen de pro ducenten, de consumenten en de werkers. Wat de sociaal-democraten willen is een dergelijke organisatie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 8