24-4 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Augustus 1921. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Curatoren. 3. (Agenda no. 4). Benoeming van twee tijdelijke leeraren in de oude talen aan het gymnasium (vacatures dr. van Esveld en mej. Bloemen). In de vacature dr. Van Esveld wordt benoemd mej. C. M. Ribbink, candidate in de klassieke letteren te Rotterdam, met 20 stemmen. Op H. van Hasselt zijn 2 stemmen, op mej. Van Esveld is 1 stem uitgebracht. In de vacature mej. Bloemen wordt benoemd H. A. Teuwisse, candidaat in de oude talen, leeraar aan het Gereformeerd gymnasium te Amsterdam, met 22 stem men. Op H. van Hasselt is 1 stem uitgebracht. De Voorzitter vraagt tijdens de stemming of de Raad geen bezwaar maakt om na de benoemingen eerst punt 22 der agenda te behandelen. De heer Berghuis moet n.l. aanstonds weg en zou toch gaarne bij de be handeling van dit punt tegenwoordig zijn. De heer De Boer: Ik geloof dat het verstandiger is het punt maar terug te nemen. De heer De Vos: Ja, dat is veel beter. De Raad maakt geen bezwaar om punt 22 na de be noemingen aan de orde te stellen, zoodat dit punt na punt 6 der agenda in behandeling zal komen. 4. (Agenda no. 5). Benoeming van een conrector aan hel gymnasium. Wordt benoemd dr. B. A. van Groningen, leeraar aan het gymnasium alhier, met 22 stemmen. Er is 1 biljet blanco ingeleverd. 5. (Agenda no. 6). Benoeming van een tijdelijk directeur der gemeentelijke drinkwaterleiding. Wordt benoemd F. C. W. J. P. Soeters, thans direc teur der Leeuwarder Waterleiding-Maatschappij, met 22 stemmen. Op Zuurbier is 1 stem uitgebracht. 6. (Agenda no. 22). Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de in de toekomst te heffen gemeentelijke belastingen ingevolge de wet van 30 De cember 1920 (Staatsblad no. 923) tot verruiming van het gemeentelijk belastinggebied (bijlage no. 41). De beraadslagingen worden geopend. De heer Cohen, ofschoon in het algemeen al niet sympathiseerende met de toepassing van nieuwe be lastingen, doet dat zeer zeker en in het bijzonder niet met deze nieuw voorgestelde belasting. Hij begrijpt niet hoe Burgemeester en Wethouders er bij komen om een categorie van gemeenteleden en wel een dergelijke kleine categorie als die van de industrie en handel, welke reeds zoo vele verplichtingen heeft, nog eens weer een nieuwe verplichting op te leggen in den vorm van deze belasting. Want zeer zeker wordt terecht in de adressen gezegd dat er geen vergelijking is te maken tusschen de verschillende industrieën. Dikwijls toch wordt in een bedrijf, waar veel personeel wordt gebruikt, minder ver diend dan in zaken met weinig personeel. Juist door de groote uitgaven aan het personeel, niet alleen aan loon, maar ook aan bijkomende kosten, gaat veel van de ver diensten van den grooten omzet weg. En hoe denken Burgemeester en Wethouders, als zij deze belasting willen invoeren, over de aanlokkelijkheid om industrieën naar Leeuwarden over te brengen? Spre ker gelooft stellig en zeker dat in plaats van nieuwe industrie en handel naar Leeuwarden te lokken deze manier van heffing de oude doet verdwijnen, zoodra hun dat mogelijk is en zij niet aan de plaats gebonden zijn. Wat zal nog meer het gevolg zijn? Spreker gelooft zeer zeker dat er nog meer werkeloosheid zal komen, een factor, die men zoo graag wil bestrijden en verkleinen. De zaken verkeeren in een groote malaise, spreker kan dat zelf beoordeelen; degene die niet in zaken zit kan dat minder goed beoordeelen. Maar de malaise en crisis voor de zaken bestaat nog en een eerste gevolg bij zwaarder lasten zal zijn dat men zijn personeel, dat men nog in dienst heeft, gaat verkleinen. Men zal meer volk gaan ontslaan, waar men meer op de kleintjes moet gaan passen dan vroeger. Het is in het kort hierom dat spreker tegen het invoeren is van deze belasting. De heer Dijstra merkt op dat deze zaak indertijd in de financieele commissie een punt van bespreking heeft uitgemaakt en dat het hem eenigszins bevreemdt, dat de gedachtengang, die daar toen naar voren is ge bracht en die, naar hij meent, wordt gedeeld door de meerderheid der commissie, nu in deze bijlage geheel is genegeerd. Als spreker zich goed herinnert dan kwam de financieele commissie tot het volgende resultaat: dat zou worden ingevoerd een belasting van 100 op het vermogen, dat daarentegen zouden vervallen de opcenten op de personeele belasting en dat met het invoeren van een belasting op het bedrijf nog zoo lang zou worden gewacht, dat redelijkerwijze kon worden aangenomen dat de verschillende bedrijven, die daar voor in aanmerking kwamen, dien druk konden dragen. Spreker zou nu graag van den Wethouder van Finan ciën, voorzitter der commissie, willen weten, waarom op deze wijze en niet naar het advies der commissie is te werk gegaan. Tevens zou hij willen voorstellen, dit onderwerp eerst nog in de financieele commissie te brengen, waarna deze het den Raad nader kan aan bieden. De heer De Boer wenscht in de eerste plaats een op merking te maken over het lijstje van Burgemeester en Wethouders en om hun conclusie met betrekking tot de opcenten op de personeele belasting. De conclusie van Burgemeester en Wethouders is dat, als de opcen ten op de personeele belasting, doordat deze worden opgeheven, plaats moeten maken voor een toeslag op de inkomstenbelasting der gemeente, de inwoners der gemeente Leeuwarden daarbij dan geen voordeel zouden hebben. Burgemeester en Wethouders trachten dat te bewijzen met het staatje, dat aan den voet van de voor pagina der bijlage is ingevoegd. Als men I dit staatje echter nagaat, blijkt, dat al die personen, i die hier zijn bedoeld, voordeel zouden hebben van op- heffing van de opcenten op de personeele belasting en verhooging van de inkomstenbelasting. Er wordt hier gezegd dat dit gaat tot 11,000.maar spreker ge looft dat alle categorieën er voordeel van zouden hebben. Spreker weet niet of het staatje aan de werkelijkheid van de belastingheffing beantwoordt; als dat niet het geval is, dan zou hij in ieder geval willen voorstellen om deze kwestie nog eens nader onder de oogen te willen zien. Hij heeft heelemaa! geen harmonie kunnen ontdekken tusschen de conclusie van Burgemeester en Wethouders en de bewijsstukken, welke zij daarvoor hebben aangevoerd. In de tweede plaats wil spreker zich aansluiten bij de sprekers, die zich tegen een zakelijke belasting op het bedrijf hebben verklaard. Deze belasting is spreker zeer onsympathiek, omdat zij zeer onrechtvaardig werkt. Spreker kan niet inzien waarom de arbeidsgelegenheid in het groot bedrijf moet worden belast, terwijl zij in een kleiner bedrijf wordt vrijgelaten, hij kan niet inzien waarom de levende arbeidskracht in 't groot bedrijf wel wordt belast, terwijl de doode arbeidskrachten als electro-motoren enz. in de bedrijven niet worden belast. Er moest op elke arbeidskracht, 't zij doode of Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Augustus 1921. 245 levende, belasting worden geheven, dan eerst zat er rechtvaardigheid in dit systeem. Spreker gelooft dat deze belasting een averechtsche werking zal hebben; in plaats dat de arbeidsgelegenheid zal worden uitge breid zal, tengevolge van deze belasting, de arbeids gelegenheid worden ingekrompen, waardoor de ge meente op nog veel meer lasten komt te zitten dan nu. Spreker gelooft niet dat er veel meer van behoeft gezegd te worden; hij is overtuigd dat de werking niet gunstig zal zijn en rechtvaardig is de toepassing althans in geen enkel opzicht. Daarom is hij tegen deze belasting. De heer Lautenbach heeft nu maar heel weinig meer te zeggen. De verschillende sprekers hebben hem met hun argumenten alreeds het gras voor de voeten weg gemaaid, hij zal geen poging doen om deze te herhalen. De fout, waarin Burgemeester en Wethouders blijk baar zijn vervallen is deze, dat zij meenen: hoe meer personeel in dienst, hoe grooter winst. Spreker behoeft hier echter in openbare vergadering de groote inrich tingen niet te noemen, die weinig winst maken. Dit weten Burgemeester en Wethouders vast ook wel en ook is hun wel bekend dat er bedrijven zijn met kleiner personeel die groote winsten maken. Daardoor moeten zij ook overtuigd zijn dat deze belasting een slag in de lucht is. In de tweede plaats wordt opgemerkt dat verschil lende ondernemingen hier ter stede niet onbelangrijke kosten aan de gemeente veroorzaken. Men denkt daarbij onwillekeurig aan walnruren en bruggen, die er niet beter op worden door het geratel der wagens. Maar wil men dan van Leeuwarden een doode stad maken? Zooals Harlingen, Franeker, Workum en Bolsward? Men vergeet heelemaal dat de industrieën aan heel wat handen werk verschaffen, wat ook de belastingen ten goede komt onder verschillende vormen. Daarom is spreker tegen deze belasting. Hij zal het hierbij laten; de andere heeren hebben reeds volkomen geschetst wat hij nog meer had willen zeggen. De heer Fransen is van meening dat, als men nieuwe belastingen wil invoeren, eerst aangetoond moet worden dat dit noodig is. Men zal niet willekeurig tot de invoe ring daarvan moeten overgaan, wanneer men het niet noodig heeft. En nu wil het spreker voorkomen dat het op het oogenblik niet noodig en dus ook niet raadzaam is, omdat tegen verschillende voorstellen, door Burge meester en Wethouders den laatsten tijd aan den Raad gedaan, dikwijls en herhaaldelijk stemmen zijn opge gaan, dat men tegen zou stemmen uit financieele over wegingen, omdat men meende, dat de gelden wel anders besteed konden worden en de zuinigheid moest worden betracht. Dit is voor spreker het bewijs dat er nog tame lijk veel geldmiddelen aanwezig zijn; anders toch zouden Burgemeester en Wethouders niet telkens weer met dergelijke voorstellen bij den Raad komen. Het moet dus in elk geval vast staan dat die belasting noodig is; als dat niet het geval is, dan is spreker er niet voor. De heer Cohen heeft al gezegd dat de bedrijven en industrieën al zwaar zijn belast, spreker gelooft ook dat het op 't oogenblik de allerongunstigste tijd is om de industrieën nog meer te belasten. Men wil nu van het aantal werklieden, werkzaam in een bedrijf, belasting laten betalen. Men vergeet echter de eigenaardigheid dat bedrijven, waarin juist heel veel werkkrachten noo dig zijn, maar nauwelijks kunnen bestaan en niet meer, terwijl bedrijven, waarin 5 of 6 inenschen werkzaam zijn, vaak oneindig veel gunstiger kunnen werken dan de bedrijven met een grooter aantal. Ook zal deze be lasting aanleiding kunnen geven dat men onder het grensgetal zal trachten te blijven. In een werkplaats waar b.v. 12 aanwezig zijn, zal men beginnen met een of twee oude personen, die men tot nu toe nog altijd heeft willen houden, te ontslaan. Als men dan ook nog belasting van hen moet gaan betalen zal men er licht toe overgaan dezen hun congé te geven. Spreker zal nu niet meer herhalen wat er alreeds ge zegd is, maar hij gelooft dat er absoluut geen gronden aanwezig zijn voor het invoeren dezer belasting en zal er zich daarom tegen verzetten. De heer IJ. de Vries kan in de kwestie van de opcenten meegaan, maar acht ook in een zakelijke belasting op het bedrijf een groote moeilijkheid, al was het ook alleen maar om de groote onrechtvaardigheid, die er in zit. Als men toch neemt een kleermakersbedrijf en een be drijf van Attema, den goudsmid, bedrijven, die de ge meente absoluut geen kosten veroorzaken en men plaatst daar tegenover een steenhouwerij als van Van der Meu- len en andere groote bedrijven met veel zwaar vervoer, waardoor de gemeente steeds extra kosten heeft aan straten, bruggen enz. dan blijkt onmiddellijk het onbil lijke en onrechtvaardige van een gelijke heffing. En nu vraagt spreker ook: zal de nieuwe belasting wel zooveel opbrengen? Als men een nieuwe heffing invoert, moeten daarvoor weer nieuwe ambtenaren komen en moet er een nieuw onderzoek plaats hebben. En waar altijd de gemeentelijke hoofdelijke omslag de sluitpost is van de begrooting, acht spreker het veel rechtvaardiger dat deze met een half procent wordt verhoogd. Hiermee moet niet een kleine klasse van menschen worden be last. Als men de belasting uit allerlei soort van kleinig heden gaat halen, zooals uit de zakelijke belasting op het bedrijf, uit advertenties enz. dan wil men daardoor het vermenigvuldigingscijfer van den hoofdelijken om slag drukken en daardoor den naam van de plaats naar buiten beter maken. Dat is echter slechts struisvogel politiek. De voordeeligste weg is het kiezen van slechts één weg, alleen die van de inkomstenbelasting. Spreker is niet, zooals de heer Fransen, bevreesd, dat men een of twee oude arbeiders zal ontslaan, omdat men 12.— belasting van hen zal moeten betalen. Dat is per jaar nog maar 24.van hen te samen en spreker gelooft niet dat een patroon zoo krenterig zou zijn om een paar werklieden te ontslaan, omdat ze hem per jaar 24.meer kosten. Maar spreker meent dat er in de heffing zelf een groote onrechtvaardigheid zit. Dan is het veel beter een straatbelasting in te voeren, opdat hij, die de straten kapot maakt, ook tot de kosten bijdraagt. De heer Muller wenscht naar aanleiding van het adres van de Kamer van Koophandel een paar woorden te zeggen. In de eerste plaats kan hij er zich indenken dat het bestuur van de Kamer ageert tegen dit ontwerp, maar aan de andere zijde wenscht hij de aandacht te vestigen op een zinsnede uit het adres van de Kamer van Koophandel, waarin wordt gezegd dat niet steeds uitbreiding van de belastingen maar toepassing van een zuinig beheer de leuze van den Raad moet zijn. Het komt spreker voor dat, als de Kamer van Koophandel er een bezuinigingsmanie op na houdt en zij kan aantoonen dat er werkelijk hier bezuinigd kan worden, doordat door deze gemeente ongemotiveerde uitgaven worden gedaan, in dezen de sociaal-democratische raadsfractie aan haar zijde zal staan. Maar spreker veronderstelt dat dit de bedoeling van deze zinsnede wel niet zal zijn, maar dat daarmee het oog is gevestigd op de gelden, uitgegeven voor sociale maatregelen in het algemeen belang en maatregelen voor het gemeentepersoneel in het bijzon der. Waar spreker veronderstelt dat dit de drijfveer is, wenscht hij zich daartegen te verzetten en den heeren dezen raad te geven: Wanneer zij meenen dat met de belastingpenningen beter moet worden omgeslagen, dan moeten zij hun schrijven niet richten naar den gemeen teraad, maar naar Den Haag, waar een reactionnaire regeering op allerlei wijze beknibbelt op den woning bouw en de werkeloosheid, maar waar die regeering zich niet ontziet millioenen weg te werpen in den put van het militarisme

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 3