254 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Augustus 1921,
voor zou willen hebben. En als de heer Lautenbach
van comedie spreekt, dan moet spreker zeggen, dat dit
op hem een zeer onaangenamen indruk maakt: voor
Van Kampen optreden als de barmhartige Samaritaan,
en tegen schipper Theissens een tegenovergestelde
houding aannemen. Als men rekening houdt met de
financiën dan komt dit voor de gemeente niet op een
schadepost of men moest dat aannemen op grond van
de bewering van den heer Lautenbach, dat, wanneer
iedereen de gelegenheid had gehad in te schrijven op
dezelfde voorwaarden als welke aan Theissens zijn ge
steld, jongere en oudere schippers meer zouden hebben
geboden. Maar men moet hier rekening houden met wat
ingeschreven is. Als het schip op taxatie was verkocht
was het óók mis geweest. Het betreft hier iemand die
buiten zijn schuld zijn schip en daardoor zijn brood
winning kwijt raakt. Spreker voelt niets voor aanhouding
en zou het voorstel in stemming willen brengen.
De heer Lautenbach meent dat zijn optreden al bij
zonder conciliant is geweest. Hij heeft slechts gevraagd:
stel een nader onderzoek in. Maar hij vraagt den wet
houder nu als ernstig man: Meent U werkelijk dat het
schip onder gelijke omstandigheden in het publiek is
aangeboden als waaronder Theissens het koopt? 10
jaar tijd om af te betalen of een termijn van vier dagen
zijn dat gelijke omstandigheden? Spreker wil dezen man
ook graag zooveel mogelijk tegemoet komen. Maar het
is kortswijl dat men spreekt over schepennood evenals
over woningnood. Spreker blijft de omstandigheden,
waaronder deze zaak heeft plaats gehad, raadselachtig
vinden. En dat is niet alleen zijn oordeel, maar dat van
anderen ook. Ieder die zijn oor maar te luisteren legt
hoort: Men brengt het schip in publieke veiling en houdt
het in. En nu verkoopt men het aan iemand, dien men
10 jaar gelegenheid geeft om het te krijgen. De heer
Dijkstra weet dat ook zelf veel te goed, hij is veel te
veel zakenman om deze handelwijze te verdedigen.
De heer Dijkstra (wethouder) hoort dat de heer Lau
tenbach zegt, dat de man 10 jaar tijd krijgt om het schip
te betalen. Maar wanneer hij in staat was het ineens te
betalen, dan zou hij het ook wel in eens betalen, 't Is
slechts eenige tegemoetkoming van de gemeente; de
man heeft ook een staat van dienst, dat hij altijd be
hoorlijk zijn zaken heeft gedaan. Dan mag men hem toch
in de manier van betaling wel wat tegemoet komen. Als
dat maatregelen zijn, die aanvechtbaar zijn, dan moet
spreker zeggen, dat hij het niet begrijpt.
De heer Lautenbach 't Is onbillijk tegenover de
anderen.
De heer Dijkstra (wethouder)Hij betaalt ook nog
wel 6 rente.
De heer IJ. de Vries had zich hier niet in willen men
gen, maar hij kan nu niet anders zeggen, dat hij ook
uit de discussies tot deze conclusie komt dat er hier een
bevoorrechting geschiedt. Ook is het misschien mogelijk
dat de nieuwe wethouder zich heeft verpraat
De heer Dijkstra (wethouder) Dat overkomt mij
niet, maak U daarover maar niet bezorgd.
De heer IJ. de Vries komt het toch voor dat de heer
Dijkstra zijn mond heeft voorbij gepraat. Hij heeft ge
zegd: Van Kampen is hetzelfde aangeboden als Theis
sens. Dit is dus aangeboden voor den definitieven
koop. Wanneer dus Van Kampen hetzelfde had aan
vaard, dan was die ook vóór blijven gaan. Spreker heeft
duidelijk gehoord dat de heer Dijkstra dit heeft gezegd,
wat ook wel uit 't verslag zal blijken.
Wanneer verder werkelijk waar is, wat de heer Lau
tenbach beweert, dat, als het schip „Uz Heit" in publieke
veiling was aangeboden onder dezelfde voorwaarden als
waaronder Theissens het kan krijgen, het daardoor
2000.meer zou hebben opgebracht, dan is hier
sprake van een bevoorrechting door een paar ambte
naren aan Theissens, waarbij de gemeente een schade
van 2000.moet lijden.
Dan nog iets. De heer Dijkstra zegt dat Theissens
0 rente geeft. De gemeente heeft onder gelukkige
omstandigheden geld gekregen a 6 maar als zij
hiervoor zelf moest leenen, dan zou zij wel meer moeten
geven dan 6 Dus is dat alweer een bevoorrechting.
Spreker vraagt nog of, wanneer op een zaak is inge
schreven, een ambtenaar dan het recht heeft om, wan
neer een zeker bedrag als hoogste bod is geboden, de
zaak in te houden. Spreker komt tot de conclusie dat
hier een groote bevoorrechting plaats heeft.
De heer Jansen heeft met groote belangstelling de
verdediging van zijn eerste voorstel door den heer Dijk
stra gehoord en hij gelooft dat deze daarin zeer gelukkig
is geslaagd. Men moge dan zeggen dat het min of meer
bevoorrechting mag zijn geweest, het was dan tenminste
een bevoorrechting, die zeer zeker op haar plaats was.
Het betreft hier een geëmployeerde bij de gemeente,
die door de gemeente door omstandigheden broodeloos
is gemaakt. Waar er straks is gepleit ook, naar spre
ker gelooft, in den geest van den heer IJ. de Vries
cm Van Kampen tegemoet te komen, is hij er van over
tuigd, dat de gemeente dat hier ook moet doen. Mis
schien heeft men na den publieken verkoop de situatie
beter overzien en gezegd dat men een mensch niet zoo
maar broodeloos mag maken. Spreker is zeer dankbaar
dat de zaak deze wending heeft genomen.
De heer O. F. de Vries (wethouder) zou, omdat bij
de oppositie tegen dit voorstel de politiek er zoo duimen
dik op ligt, nog een paar woorden willen zeggen. Spre
ker wil beginnen met te zeggen dat, toen het verzoek
van Van Kampen ter sprake kwam, het college heeft
toegezegd dat men hem zoo clement mogelijk zou be
handelen. Spreker was het daar ook mee eens. Nu be
treft het hier een zaak, waarbij het gemeentebestuur,
bij andere behandeling, geen enkel voordeel kan hebben.
Enkel uit overwegingen dat deze man reeds jaren tijde
lijk in dienst der gemeente is, hebben Burgemeester en
Wethouders deze regeling getroffen. De oppositie, die
nu tegen dit voorstel komt, kan spreker dan ook niet
anders verklaren dan uit politieke overwegingen voort
te komen.
De heer Fransen Uw eigen bondgenoot, de heer
Cohen, is het eerst er over begonnen.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Een bondge
noot is geen partijgenoot. De heer Lautenbach heeft
gezegd: Dan zijn jullie geen zakenmenschen
De heer Lautenbach: Ik heb gezegd: De heer Dijkstra
is zakenman genoeg om dat te begrijpen.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Dan stel ik er
prijs op in dezen geen zakenman te zijn, maar uit men-
schelijke overwegingen met het voorstel van Burge
meester en Wethouders accoord te gaan.
De heer De Boer meent dat er straks een zeer ver
standig voorstel is gedaan. De Raad kan heden niet
geheel op de hoogte worden gesteld en spreker zou toch
graag de beweringen, door den heer Lautenbach geuit,
weerlegd zien of bewezen. Dat kan toch alles vandaag
niet worden opgehelderd en daarom zou spreker aan
houding van dit punt zeer op prijs stellen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Augustus 1921. 255
De Voorzitter kan zich daarmee niet vereenigen. De
kwestie is deze dat het hier niet de gewone gang van
zaken is geweest. Wanneer huizen of een schip publiek
te koop worden aangeboden dan is in 't algemeen niet
de gang van zaken dat men ze geeft aan een ander dan
aan de bieders. Maar voor het college was het hier een
zeer moeilijke kwestie om Theissens, die door omstan
digheden broodeloos werd gemaakt, weer aan brood te
helpen, wat de gemeente toch moreel verplicht was.
En waar de gemeente hierbij geen schade kan hebben
hebben Burgemeester en Wethouders gemeend dat deze
weg de beste was. De bewering van den heer Lauten
bach, dat de opbrengst van het schip 2000.meer
zou zijn, gaat niet op. De prijzen zijn bepaald op de
publieke veiling. Men weet nu dus den marktprijs. En nu
kan het best zijn dat er achteraf genoeg menschen zijn
die zeggen: onder die voorwaarden wou ik ook wel
2000.meer geven, maar op de publieke veiling is
toch getracht dén prijs te krijgen, dien het schip waard
was. Na dien tijd is Theissens in staat gesteld het schip
te koopen. Van de gemeente wordt met den voorge
stelden verkoop geen offer gevraagd.
De heer Laytenbach zegt niet politiek te zijn aange
legd en heeft niet in dien geest gesproken. Het doet er
niet toe of dit voorstel door een linksche wethouder is
voorgesteld daarom zal deze geen last van spreker
hebben. De heer Dijkstra zit nog maar pas in het col
lege, maar hij is toch, naar spreker veronderstelt, geen
vreemde hier. Hij weet ook heel goed dat jonge schip
pers dat bedrag niet zoomaar bij elkaar kunnen krijgen
en ook hij kan wel de gevolgtrekking maken, dat, wan
neer er een behoorlijke termijn van betaling wordt ge
steld, er heel wat meer wordt geboden. Dat spreekt
als een boek. Hier is een verhouding van 4 dagen tot
10 jaar.
In de stukken stond bovendien geen woord gerept
van de bijzonderheden die heden zijn vermeld. Is er
I toezegging gedaan dat de man in dienst kon blijven,
I dan wordt het een heel ander geval. Het doet spreker
I dan evenwel nog vreemd aan dat het college zich eerst
nog waagt aan een publieken verkoop, opdat, als men
met het geboden bedrag niet hoog genoeg komt, de zaak
kan inhouden en aan een ander geven, onder zeer milde
voorwaarden en voor den prijs, die bij publiek bod te
laag heette te zijn.
Als wethouder De Vries zich ergert aan spreker, dan
spijt spreker dat, maar hij kan dit niet een wijze van
zaken doen vinden.
De heer Visser wil een vraag stellen. Waarom is men
overgegaan tot publieken verkoop. En is men, nadat
die plaats had gehad, pas tot de conclusie gekomen
omtrent de positie van den schipper?
De heer O. F. de Vries (wethouder) heeft dat al ge
zegd. Hij weet niet of de heer Lautenbach dat niet heeft
begrepen. Toen de publieke veiling bij advertentie in
de krant was bekend gemaakt stond bij Burgemeester
en Wethouders absoluut vast dat Theissens niet op den
koop kon ingaan, om kwesties van financieelen aard.
Maar later, toen de veiling plaats had, is hij er op terug
gekomen met de mededeeling, dat hij er, naar hij dacht,
financieel kon komen. Toen is op deze manier een rege
ling getroffen. De veiling is dan ook geen comedie ge
weest; dat wil spreker absoluut tegenspreken.
De heer Cohen wil den wethouder van Openbare
Werken even antwoorden dat deze zaak voor hem ab
soluut geen politieke strekking heeft. Toen dit voorstel
ter tafel kwam heeft hij hiertegen allerminst oppositie
willen voeren, maar is hij begonnen met te zeggen dat
hij niets tegen het voorstel zelf had, maar dat men hier
een onbillijkheid tegenover de andere bieders bij de
openbare inschrijving beging en dat de gemeente dat
niet doen moest, omdat zij het er dan voor haar bij een
volgende openbare inschrijving er niet beter op maken
zou. Het laat spreker echter koud of Theissens of de
hoogste inschrijver het schip krijgt, hij kent geen van
beide personen.
De heer Van der Werff vraagt wat de oorzaak is ge
weest dat het schip is ingehouden. Was de prijs het
college niet hoog genoeg? Daarvoor moet toch altijd een
oorzaak zijn geweest.
De Voorzitter: Nadat het publiek was geveild en de
prijs was genoemd is Theissens gekomen en heeft ge
zegd: ik kan klaar komen. Hij had toen hulp gekregen
om dit bedrag voor het schip te geven.
De heer Van der Werff vindt het dan toch een heel
domme zet van het college om naar voren te brengen
dat het woonhuis en 't bedrijf en 't brood van de schip
per er mee gemoeid zijn. Dat was toch voor dien tijd
ook bekend; men had hem toch 3 maanden voor den
tijd moeten opzeggen.
De Voorzitter: Toen was hij er af. Hij had 't kunnen
koopen, maar hij kón 't niet koopen.
De heer Van der Werff: Er was toch een termijn van
opzegging. Voordat het publiek in de krant is gezet had
men den schipper toch opgezegd. En toch is het college
heengegaan met het schip in publieke veiling te bren
gen en het dan Theissens aan te bieden voor den hoog-
sten inschrijvingsprijs op een anderen termijn.
De Voorzitter: Toen het schip is geveild was wel het
dienstverband opgezegd. Oorspronkelijk bestond echter
het plan om het schip aan den hoogsten bieder te ver-
koopen. Maar na dien tijd is Theissens financieel klaar
gekomen, ook met een borgstelling. Dat is de gang van
zaken geweest. Alle aanbestedingen zullen zoo wel niet
plaats hebben, maar het betrof hier een noodtoestand.
De heer Visser zou het voorstel willen aanhouden.
De heer De Boer trekt zijn voorstel tot aanhouding in.
De heer Dijkstra (wethouder) wenscht nog even te
reageeren op een paar woorden van den heer IJ. de
Vries. Hij wil alleen opkomen tegen de manier waarop
deze hier de zaak tracteert. De heer De Vries brengt
de zaak zoo naar voren dat de geheele geschiedenis is
gebeurd door een paar ambtenaren. Dezen zouden vol
gens hem de zaak ten uitvoer brengen. Spreker wil dan
echter den heer IJ. de Vries beleefd uitnoodigen eerst
eens behoorlijk de stukken te lezen; het voorste! is niets
anders dan een overweging van Burgemeester en Wet
houders en dat is nu niet precies hetzelfde als wat de
heer De Vries zegt.
Verder wil spreker zich verzetten tegen een voorstel
tot aanhouding van zoo'n kleine kwestie. Het college
heeft de zaak precies toegelicht, zooals zij is; ook geeft
het college toe dat Theissens eenig voorrecht heeft ge
had bij de anderen en het motiveert dat op grond van
het feit dat de man jaren in dienst der gemeente is ge
weest en nu door de gemeente wordt gedupeerd. De
zaak is dus helder en wel te begrijpen. Op grond daar
van verzet spreker zich dan ook tegen aanhouding.
Hierover kan geen nieuw licht meer verschijnen.
De heer De Boer: Ik heb mijn voorstel ook ingetrok
ken, omdat naar mijn meening de zaak nu volkomen
duidelijk is geworden.
De heer IJ. de Vries zou nog een paar woorden willen
zeggen