VgrgaderiDO van Dinsdag 11 SepMer 1921.
270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 September 1921,
ken dat er een oorzaak bestond voor het scheppen van
een nieuw belasting-object. Er is niet gezegd dat er een
versterking van de gemeente-financiën moest plaats
hebben, maar er is alleen gezegd dat er een verplaatsing
moest plaats hebben.
Door de overzijde is spreker gelooft haast dat dit
alleen al een reden voor den Raad moet zijn om het te
doen bij elke begrooting misschien op een enkele
uitzondering na op afschaffing van de opcenten op
de personeele belasting aangedrongen. De heer De Boer
heeft daar de vorige vergadering ook nog over gespro
ken en naar sprekers meening terecht opgemerkt, dat
bij gelijke inkomens de personeele belasting niet gelijk
matig drukt, zoodat daarin een zekere onbillijkheid
schuilt.
Spreker houdt zich hieraan vast, dat door het college
eerst moet worden aangetoond waarom meer belasting
moet worden geheven. Dat blijkt niet uit de bijlage
en het wil spreker voorkomen dat men daarvan, wan
neer men er toe overgaat een voorstel te doen tot hef
fing van een nieuwe belasting, al bijzonder goed over
tuigd moet zijn. Het belastingcijfer heeft hier al die
hoogte gekregen, dat men heel voorzichtig moet zijn met
nieuwe bronnen aan te snijden. Hierop zal straks het
college wel willen antwoorden.
Nu aan de opcenten op de personeele belasting hier
in deze bijlage deze plaats is gegeven, wil het spreker
toch voorkomen dat het aanbeveling verdient om over
te gaan tot het heffen van 100 opcenten op de vermo
gensbelasting en tot het laten verdwijnen van de op
centen op de personeele belasting. Hij weet wel dat
men tot op zekere hoogte voorzichtig moet zijn met een
te groot bezoek bij het vermogen; de visites, die men
daar aflegt, moet men met bescheidenheid doen. Maar
wanneer men de opcenten op de personeele belasting
afschaft heeft spreker de overtuiging dat daarbij een
groot deel van de burgerij gebaat is. Nu wordt in de
tweede kolom van de bijlage wel gezegd: ,,Bij afschaf
fing moet dat bedrag door de inkomstenbelasting wor
den opgebracht", m. a. w. de gemeentelijke opcenten
moeten bij afschaffing daarvan door de inkomstenbe
lasting worden opgebracht, maar nu is het voor spreker
de vraag of dat moet of dat dit kan. Is men verplicht
dat bedrag, dat men door afschaffing van de opcenten
op de personeele belasting,komt te missen, weer door
middel van de inkomstenbelasting te heffen, dan is
sprekers betoog van onwaarde, dan heeft dat geen zin.
Maar als het kan, dan beteekent dit nog niet dat het
moetdan kan het ook zijn dat er nog andere bronnen
aanwezig zijn. En nu heeft spreker de overtuiging dat
het niet moet, maar dat het kan en daarom dient men
onder de oogen te zien, wat het meest gewenscht is.
Dan komt spreker terug op dat gedeelte van zijn betoog,
waar hij zegt, dat het hem meer gewenscht lijkt 100
opcenten te heffen op het vermogen dan dat men door
gaat met het heffen van gemeentelijke opcenten op de
personeele belasting. Spreker heeft hier dan ook een
voorstel, hetwelk hij indient en dat luidt:
„Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen:
a. de heffing van de gemeente-opcenten op de
personeele belasting af te schaffen vanaf 1 Janu
ari 1922;
b. 100 opcenten op de hoofdsom der vermogens
belasting te heffen, te beginnen met het belasting
jaar, aanvangende op 1 Mei 1922".
De Voorzitter doet lecture van het voorstel van den
heer Dijstra en vraagt of het wordt ondersteund.
De heer Van der Werff: Ja.
Het voorstel maakt dus een onderwerp van beraad
slaging uit.
De Voorzitter wil, alvorens den heer Berghuis het
woord te verleenen, opmerken dat de gemeente de op
brengst van den tusschentijd, n.l. van 1 Januari 1922
tot 1 Mei 1922, al kwijt is. Men kan niet eerder dan 1
A1ei 1922 beginnen met de opcenten op de vermogens
belasting te heffen.
De heer Berghuis (wethouder) zou den Raad in over
weging geven niet dadelijk op het voorstel van den
heer Dijstra in te gaan, indien nog andere heeren daar
over het woord verlangen, n.l. „ongesplitst" en acht het
niet gewenscht dat bij deze belastingkwestie twee be
lastingen als één geheel worden beschouwd en be
sproken. De heer Dijstra bedoelt met zijn voorstel dat
de opcenten op de personeele belasting worden afge
schaft onder voorwaarde dat er 100 opcenten op de
vermogensbelasting worden geheven en dat lijkt spreker
niet gewenscht. Het lijkt hem beter dat men die twee
zaken afzonderlijk beschouwt. Spreker kan zich best
voorstellen dat men, bij afschaffing van de opcenten
op de personeele belasting, daarvoor in de plaats niet
100 maar slechts 50 of geen opcenten op het vermogen
wil heffen. Spreker zou dan ook willen voorstellen,'als
de. heer Dijstra het goed kan vinden, om iedere belas
ting afzonderlijk te behandelen; anders ducht hij een
zeer onzuivere bespreking.
De heer IJ. de Vries, op het oog hebbende een inge
komen stuk en dit noemende, vraagt of het eene niet in
verband moet worden gebracht met het andere en of
het misschien niet beter is deze bespreking uit te stellen
tot een volgende vergadering, waarin dan de geheele
belastinggeschiedenis kan worden besproken.
De Voorzitter wil, alvorens verder te gaan, voorstellen
in besloten vergadering over te gaan. ^Het college had
niet gedacht dat dit punt ter sprake zou komen; het is
beter dat eerst even in besloten vergadering wordt
overgegaan.
De openbare vergadering wordt geschorst, waarna
in geheime zitting wordt overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering worden de
beraadslagingen voortgezet.
De heer Berghuis (wethouder) wil, naar aanleiding
van het voorstel, dat is ingekomen van den heer Dijstra
en van het voorstel om het eene met het andere in ver
band te houden, wat de mogelijkheid opent om te zien,
hoe ver men kan gaan, voorstellen, de financieele com
missie alsnog over deze zaak te hooren en dat het
voorstel-Dijstra door Burgemeester en Wethouders
onder de oogen wordt gezien, opdat kan worden nage
gaan of daaromtrent, na het hooren der financieele
commissie, nog een nadere nota van het college aan den
Raad moet worden overgelegd. Straks bij de begroo-
tingsposten van de personeele belasting en de andere
belastingen kan men dan de zaken nader behandelen.
Het steekt nu ook niet op een week.
De Voorzitter: Wordt dit voorstel ondersteund?
Dit blijkt wel het geval te zijn.
De heer Dijstra: Bestaat er overwegend bezwaar
tegen dat over mijn voorstel door het college prae-
advies wordt uitgebracht?
De heer Berghuis (wethouder): Dat zeg ik, dat, als
Burgemeester en Wethouders het noodig oordeelen, zij,
na de financieele commissie te hebben gehoord, een
nadere nota over Uw voorstel den Raad kunnen aan
bieden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen-
eenkomstig het voorstel van den heer Berghuis. Het
voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt dus,
in verband daarmede, aangehouden.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2/ September 1921. 271
Tegenwoordig 23 leden, te weten: de heeren Visser,
Zandstra, Lautenbach, Dijstra, Dijkstra, mevrouw Buis
manBlok Wijbrandi, de heeren Van der Werff, Tie-
mersma, Cohen, O. F. de Vries, De Boer, Van Weideren
baron Rengers, Fransen, Koopal, Muller, M. Molenaar,
Tulp, B. Molenaar, Berghuis, Collet, De Vos, IJ. de Vries
en Jansen.
Afwezig 2 leden, waarvan met kennisgeving de heer
Postma, zonder kennisgeving de heer Oosterhoff.
Voorzitter: de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyrna, Burge
meester.
I. De notulen der vergadering van 26 Juli 1921
worden onveranderd vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld:
1. dat Gedeputeerde Staten:
a. hebben goedgekeurd de raadsbesluiten d.d. 26 Juli
1.1. tot wijziging der verordening op de gemeentelijke
woningbeurs d.d. 23 Augustus 1.1. tot bekrachtiging
van den aankoop in openbare veiling van de woningen
aan de Krimp (Weerklank) nos. 7 en 9; het in erfpacht
afstaan aan J. J. Visser van een terrein aan den Poppe-
weg en tot wijziging der salarisverordening voor het
lager onderwijs 1919, met vaststelling van eene veror
dening, regelende de bij het le lid van artikel 33 der
Lager Onderwijswet 1920 bedoelde belooningen;
b. hebben bericht dat tegen het brengen van posten
op de begrooting voor verbouwing van de Arbeidsbeurs
ad 2100.en van het telegraafkantoor op de Vee
markt ad 2250.ingevolge raadsbesluiten van den
23 Augustus 1.1. door hen geen bezwaar zal worden ge
maakt;
c. voor kennisgeving hebben aangenomen het raads
besluit d.d. 23 Augustus 1.1. tot vaststelling eener ver
ordening, regelende de samenstelling en den werkkring
van de commissie van bijstand voor de gemeentelijke
waterleiding en lichtbedrijven;
d. de ontvangst hebben bericht van het raadsbesluit
d.d. 24 Mei 1.1. tot wijziging der bouwverordening, onder
mededeeling dat zij bij H. M. de Koningin vernietiging
van de bepaling sub II (nieuw artikel 69bis) van dat
raadsbesluit hebben gevraagd.
2. bericht van J. L. Cardozo dat hij de benoeming
tot leeraar aan de gemeentelijke H. B. S. en Handels
school aanneemt.
3. proces-verbaal van de opneming van de boeken
en kas van den gemeente-ontvanger.
De punten sub 13 worden voor kennisgeving aan
genomen.
4. adres van K. de Boer te Sexbierum om hem öf
100 last compost volgens den met den waarnemenden
directeur der gemeentereiniging overeengekomen prijs
van 1.75 per last te leveren, öf hem een schadever
goeding toe te kennen wegens het beweerde in gebreke
blijven.
Wordt voorgesteld dit adres voor kennisgeving aan
te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer IJ. de Vries zou over deze zaak wel gaarne
een paar inlichtingen willen hebben. Waar de gemeente
compost aanbiedt voor den prijs van 1.50 a 1.75,
de menschen daarop bestellen en dan later bericht krij
gen: 't is op, ge kunt niet krijgen, maar ge kunt wel
oogenblikkelijk laden zooveel als ge wilt voor 4.
per last, daar vraagt spreker zich af: is dat eigenlijk wel
iets, de gemeente waardig? Als men iets aanbiedt om
ruimte te krijgen spreker heeft nader onderzoek ge
daan: er was 3000 last beschikbaar, waarvan men 1000
last af 1.75 en de rest a 4.wilde plaatsen daar
vindt spreker deze handelwijze vreemd, te meer, waar
enkele menschen er schade door lijden. Dan had men
maar ponds-ponds-gewijze de zaak moeten verdeelen,
maar niet zoo, dat de eene het volle kwantum kreeg en
de ander niets. Spreker zou nu wel inlichtingen willen
hebben, waar de fout ligt: bij het beheer der gemeente
reiniging, doordat deze de compost misschien te goed
koop heeft aangeboden en den prijs b.v. had moeten
bepalen op 2.50? In ieder geval vindt hij de handel
wijze dat men voor 4.wel, maar voor 1.75 niet
kan krijgen, vreemd en een rare manier van koopmans-
handel.
De heer Dijkstra (wethouder) antwoordt dat dit adres,
dat De Boer naar den Raad stuurt, geen reden van be
staan heeft. De kwestie is deze: De bergplaats van com
post is op de reiniging veel te klein en aangezien men
tegenwoordig zit met buitengewoon laag water, klemt
dit te meer om op tijd te verschepen.
Nu heeft bij spreker en den waarnemenden directeur
van de reiniging een punt van bespreking uitgemaakt,
dat de toestand daar onhoudbaar werd, omdat de berg
plaats overvol werd. Om daaraan een einde te maken
is eerst overwogen om de compost te vervoeren naar een
stuk land van de gemeente. Daar is men echter op te
ruggekomen, in de eerste plaats wel, omdat er dan een
paar gulden per last bij zou komen voor het vervoer en
omdat de meststoffen in waarde zeer terug loopen, zoo
dat die oplossing zeer schadelijk zou zijn. Toen kwam
men op het idee om ongeveer een 1000 last tegen een
goedkooperen prijs, n.l. tegen 1.50 a 1.75 per
last, aan te bieden en de rest op bepaalde
tijden tegen een anderen prijs. Die aanbieding is niet
zónder uitwerking gebleven; al spoedig kwamen er heel
wat gegadigden opzetten, die vroegen een bepaalde
hoeveelheid te kunnen koopen en onder die menschen
was ook deze De Boer, die thans adresseert. Spreker
heeft het gesprek bijgewoond dat tusschen den waar
nemenden directeur van de gemeentereiniging en De
Boer is gevoerd. De Boer meende dat hij bepaalde rech
ten had, dat hij gekocht had, daar kwam zijn betoog
op neer. Spreker zat er bij te hooren, maar kreeg een
heel anderen indruk; De Boer had de advertentie ge
lezen, heeft toen als commissionnair verschillende
menschen bezocht om meststoffen te verkoopen, heeft
eenige bestellingen gekregen en ging toen naar Leeu
warden om te koopen. Maar toen hij kwam, was hij al
te laat; de zaak was al verkocht. Spreker kan dat ook
aantoonen, omdat hij bij zich heeft het dagboek van de
reiniging, waaruit blijkt, dat De Boer, die adresseert,
no. 48 was, terwijl er in 't geheel 50 bestellingen in
kwamen. Dat dus De Boer no. 48 was, zegt op zichzelf
al, dat hij een van de laatsten was. Er is alleen maar
een schrijven van hem gekomen om eventueel zaken te
doen; 't is absoluut bezijden de waarheid dat hij heeft
gekocht, want hij was pas in onderhandeling getreden.
De directeur heeft er bovendien ook nog uitdrukkelijk
achter gezet, dat hij niets heeft beloofd. Dat werpt een
heel ander licht op de zaak en vandaar dan ook dat het
college voorstelt dit adres voor kennisgeving aan te
nemen. Deze commissionnair heeft eerst verkocht en
toen gekocht; 't is beter dat hij 't andersom doet.
De heer IJ. de Vries merkt ten aanzien van het laatste
gezegde van den wethouder op, dat een commissionnair
altijd iemand is, die tusschen den kooper en den ver-
kooper in staat. Spreker geeft dezen man dan ook groot
gelijk dat hij eerst probeert te plaatsen en dan gaat
verkoopen. Als hij zelf ook handelaar is, dan heeft hij
een opslagplaats, maar anders niet. Dit is hier echter
de kwestie niet zoozeer. Spreker dankt den wethouder
voor de gegeven inlichtingen. De zaak komt daardoor
wel eenigszins anders te staan, maar spreker blijft het