278 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1921,
vraagd kan spreker meedeelen dat het ook de bedoe
ling van Burgemeester en Wethouders is om bij heeren
Burgemeesters en Wethouders van de diverse gemeenten
in den omtrek te vragen: Ge zult gehoord hebben van
de plannen van Leeuwarden en andere gemeenten en
daarover in de krant hebben gelezen. Voelt ge er ook
iets voor en is het ook iets voor Uwe gemeente? Wil
U dan zoo gauw mogelijk aanmelden. Dat is de be
doeling en dan zal Bolsward dus ook kunnen komen.
Nu de kwestie van het zeewater. Hoe de verzouting
van het boezemwater te Grouw ontstaat, schijnen de
deskundigen het nog niet eens te zijn. Maar een feit
is het dat het water zoo zout is, dat een mensch met
een normaal proefvermogen proeft dat het water knap
zout is. Sommige menschen beweren, dat zij het nooit
hebben geproefd en anderen dat zij het al lang hebben
geproefd dat zijn dan zeker de „fijnproevers"
maar het blijkt ook uit scheikundig onderzoek
dat het zoutgehalte veel meer is dan normaal.
Als men dus een normaal proefvermogen heeft
dan moét men het wel proeven. Toen spreker
het dan ook zelf merkte en hij steeds meer
stemmen hoorde, die daarop ook opmerkzaam waren
gemaakt, hebben Burgemeester en Wethouders aan
Gedeputeerde Staten gevraagd of deze, omdat men
ongerust werd over het zeer toenemen van het zout
gehalte van het water, zoo goed wilden zijn de sluizen
dicht te houden, omdat men dacht dat het zeewater
werd binnengelaten. Als antwoord hierop is ingekomen
het volgende schrijven:
No. 85.
2e afdeeiing W.
Onderwerp
Zoutgehalte.
EXTRACT uit het resolutieboek van het
College van Heeren Gedeputeerde Sta
ten der provincie Friesland.
Donderdag, den 8 September 1921.
Verzonden, den 13
Is gelezen een schrijven van Burgemeester en Wet
houders van Leeuwarden d.d. 23 Augustus j.l. no. 1356,
waarbij de aandacht dezer vergadering wordt gevestigd
op de mededeeling van den Directeur der Leeuwarder
Waterleiding-Maatschappij, dat door het inlaten van
buitenwater, het zoutgehalte van het water der drink
waterleiding belangrijk toeneemt;
gezien het advies van den hoofdingenieur van den
provincialen waterstaat d.d. 6 September j.l. no. 2411,
die omtrent deze zaak o.a. het volgende mededeelt:
De meening, welke hier en daar heeft post gevat en
die ook Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden
schijnen te bezitten, dat ter verhooging van den tegen-
woordigen lagen stand van het boezemwater zeewater
wordt binnengelaten, is ten eenenmale onjuist. Met het
oog op de vele belangen, die zouden worden geschaad,
voornamelijk die van landbouw, veeteelt en visscherij,
zou hiertoe trouwens bezwaarlijk kunnen worden be
sloten. Het ligt echter voor de hand, dat bij den hui-
digen lagen waterstand de hoeveelheid zeewater, welke
als gevolg van het schutten van vaartuigen door de
zeesluizen zich met het binnenwater vermengt, eenigs-
zins grooter is dan bij een normalen boezemstand, en
dat de invloed daarvan, mede tengevolge van de sterk
verminderde hoeveelheid water, welke de provinciale
boezem thans bevat, in betrekkelijken zin grooter is.
Dat deze invloed tot aan Grouw zou reiken, zoodat het
verhoogde zoutgehalte van het water daar ter plaatse
daarmee volledig zou zijn verklaard, kan echter geens
zins als vaststaande worden aangenomen. Ik voor mij
acht het niet onmogelijk, dat hier andere, tot nog toe
onbekende factoren in het spel zijn.
Wat nu het onopzettelijk inlaten van beperkte hoeveel
heden zeewater als gevolg van het schutten betreft, dit
zou natuurlijk kunnen worden verminderd, wanneer het
schutten van vaartuigen tot de uren van laag water in
zee bleef beperkt. Gesteld voor een oogenblik, dat dit
met het oog op de belangen van de scheepvaart uit
voerbaar was, hetgeen ik bepaald ontken, dan zou zulks
niet door Gedeputeerde Staten kunnen worden bevor
derd, omdat de zeesluizen, welke vaartuigen kunnen
doorlaten, niet bij de provincie in beheer zijn;
is besloten:
Van het bovenstaande bij afschrift dezes mededeeling
te doen aan Burgemeester en Wethouders voornoemd,
zoomede aan den hoofdingenieur van den Provincialen
Waterstaat.
Spreker vervolgt dat de hoofdingenieur van den
provincialen waterstaat dus ook hetzelfde bedoelt als de
heer Molenaar, n.l. dat in het schutten van schepen ook
de mogelijkheid zit dat het boezemwater thans, door
den lagen waterstand, meer wordt aangetast. Dit wordt
echter verder niet als een vaststaande verklaring van
het zout worden van het water van het Pikmeer aan
genomen. Spreker heeft deskundigen daarover ook ge
hoord, zij meenden dat het hoogere zoutgehalte ook een
andere reden kan hebben, doch spreker heeft hun rede
neering niet heelemaal begrepen. Maar hoe het ook zij,
of het dan al niet komt van het zeewater, dat binnen
wordt gebracht, of dat er een andere oorzaak is, Bur
gemeester en Wethouders hebben het verschijnsel ge
bruikt als een argument dat men op het boezemwater
toch niet heelemaal vertrouwen kan.
Wat betreft de kwestie onder punt II van het voorstel,
de heer Molenaar heeft dit punt goed gelezen. Het is
ook niet anders te lezen dan dat Burgemeester en Wet
houders machtiging krijgen om 3 leden in den Raad van
Beheer te benoemen. Maar als men het punt goed leest,
dan blijkt dat de bedoeling daarvan ook is geweest om
zooveel mogelijk op te schieten .Spreker gelooft echter
niet dat Burgemeester en Wethouders er bezwaar tegen
zullen hebben dat het college eerst 3 leden in de com
missie aanwijst en dat later de Raad 3 personen in den
Raad van Beheer kiest. Ook in de bestaande statuten
van andere waterleidingen staat dat de Raad van Beheer
wordt gekozen door den Raad zelf.Maar het zou hier
de eerste keer zijn en nu is in het prae-advies deze
manier gekozen om te kunnen opschieten. In de statuten,
die ook nog wel niet dadelijk klaar zullen zijn, zou dan
kunnen worden vastgelegd dat de Raad de leden van
den Raad van Beheer benoemt, maar dat in afwijking
daarvan de leden, te weten die en die, voor de eerste
maal als zoodanig optreden. Maar er zal geen bezwaar
tegen zijn dat, ook den eersten keer, de leden van den
Raad van Beheer door den Raad worden benoemd. Het
zal trouwens practisch wel op hetzelfde neerkomen; als
de heeren, die den eersten tijd in de commissie zitting
hebben, goed hun best hebben gedaan, dan zal de Raad
wel geen bezwaar maken om hen in den Raad van Be
heer te benoemen.
Iets anders is het met de volgende kwestie, welke de
heer Molenaar heeft naar voren gebracht, n.l. om het
woord „uitvoering" uit punt II weg te nemen. Daarte
gen moet spreker zich verzetten. Er zullen statuten ge
maakt moeten worden. Nu heeft men van alle mogelijke
zaken daarvan wel allerlei voorbeelden, zoodat, wan
neer men er eens over vergadert en er de beste uitzoekt,
het samenstellen der statuten zelf niet zoo verschrikke
lijk lang behoeft te duren. Maar wat wel betrekkelijk
lang kan duren is het verkrijgen van de goedkeuring op
de statuten van de Kroon. Nu kan men wel aan Den
Haag verzoeken om zoo gauw mogelijk voort te maken,
maar men weet bij ondervinding dat het vrij lang kan
duren. In dien tijd zou bij het systeem van den heer
Molenaar de commissie niet verder mogen optreden dan
als een commissie van voorbereiding en dus niet verder
mogen uitvoeren. In het systeem van het prae-advies is
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1921. 279
die commissie Commissie van voorbereiding en uitvoe
ring, zoolang de Naamlooze Vennootschap niet Konink
lijk is goedgekeurd. Dat is het, wat in punt II is vast
gelegd. De Raad van Beheer heeft geen bestaansmo
gelijkheid zoolang hij niet is gegrond op de statuten.
Wat moet er nu gebeuren, zoolang er geen statuten zijn?
Dan geen Raad van Beheer maar een Commissie van
voorbereiding. Maar de bedoeling is dat de 3 personen,
die eerst in de commissie zitten, ook later in den Raad
van Beheer zitting zullen nemen en dat deze commissie
leden samen met anderen zullen voorbereiden en hun
machtiging tot uitvoering wordt gegeven. Men moet
niet vergeten dat, wanneer de Naamlooze Ven
nootschap werkelijk tot stand is gekomen, als
de statuten door Den Haag zijn goedgekeurd en
de akte is gepasseerd, als dan, volgens het sy
steem van den heer Molenaar door dezen Raad
3. leden in den Raad van Beheer zijn benoemd
en de andere gemeenteraden ook hunne leden heb
ben benoemd, dan de Raad van Beheer de absolute
macht heeft, behoudens de Vergadering van Aandeel
houders, die natuurlijk de hoogste macht vertegenwoor
digt. De Raad van Beheer heeft de uitvoerende macht.
De zaak komt dus hier op neer dat de personen, die
op 't oogenblik in de commissie en later in den Raad
van Beheer zitting nemen, ten slotte met de anderen
van de overige gemeenten samen de uitvoerende macht
in de Naamlooze Vennootschap zullen hebben. Daarom
is spreker er tegen dat de commissie geen machtiging
zou krijgen tot uitvoeren, maar alleen zou mogen voor
bereiden. Er zijn misschien kleine dingen, die oogen-
blikkelijk uitgevoerd kunnen worden en waarvan het
beter is, dat ze direct uitgevoerd worden; men moet
hier opschieten. Ofschoon het er niets mede te maken
heeft in zooverre, wil spreker hier toch even opmerken
dat oorzaak van den slechten watertoevoer dezer dagen
is, dat de persbuis al weer gesprongen is. Men moet
zoo gauw mogelijk zien de zaak voor elkaar te krijgen.
Spreker had werkelijk bij het neerschrijven van dit prae-
advies er eerst ook staan „een commissie van voorbe
reiding", doch heeft er later aan den kant nog bij gezet
„en uitvoering". Vermoedelijk zal toch die commissie
later, ook met het systeem van den heer Molenaar, wel
Raad van Beheer worden; de leden zullen te zamen
met die uit andere gemeenten dan toch de uitvoering
krijgen. Als die commissie dan toch, na goedkeuring
der statuten, Raad van Beheer wordt, waarom zou men
ze dan nu de voorgestelde macht niet geven? Is dat dan
zoo erg? Spreker zou dan nog liever het woord „voor
bereiding" weglaten en de commissie willen noemen:
„commissie van uitvoering". Als men eerst alleen een
commissie van voorbereiding zou hébben, dan zou de
zaak op z'n elf en dertigst gaan. Dat kan voor deze stad
niet. Spreker voor zich ziet niet in dat de commissie
te veel macht zal krijgen, omdat zij diezelfde macht zal
hebben als de statuten zijn goedgekeurd. Hij zou daarom
den heer Molenaar willen vragen of deze zijn amende
ment niet zoo zou willen wijzigen en dat de commissie
weer wordt genoemd een Commissie van voorbereiding
en uitvoering der plannen en werken. Spreker denkt toch
wel dat men niet, voor de statuten zijn goedgekeurd,
met de uitvoering zal beginnen. Maar het zou kunnen
gebeuren dat men nog boringen zou moeten doen. Dit
kan als er machtiging is tot uitvoering, maar anders zou
de commissie niets mogen doen.
Terwijl spreker over boringen spreekt, bemerkt hij
dat hij nog heeft vergeten mevrouw Buisman te ant
woorden op haar vraag betreffende het verkrijgen van
het terrein, dat indertijd door de provincie Friesland is
gekocht. Ook Burgemeester en Wethouders hebben aan
die kwestie gedacht, maar zij zijn overtuigd, voor zoover
zij dat kunnen weten, dat de provincie niet ongenegen
is haar terrein beschikbaar te stellen. Dat terrein is 20
H.A. groot. In de vergadering, die er is geweest met
de andere gemeentebesturen, was ook namens het col
lege van Gedeputeerde Staten aanwezig de heer Okma.
Deze heeft daar namens het college van Gedeputeerde
Staten verklaard dat, voor zoover het hun aanging
hij zeide er uitdrukkelijk bij dat zij niet de hoogste
macht hebben, maar dat ook de Provinciale Staten er
mee accoord zouden moeten gaan zij wel gaarne
genegen waren om het terrein aan de Naamlooze Ven
nootschap in bruikleen of huur af te staan tegen een
billijke de heer Okma drukte zeer op dat woord
billijke vergoeding. Zoodat men wel kan aannemen
dat ook de Provinciale Staten wel bereid zullen zijn het
terrein af te staan, waardoor het dan althans niet hee
lemaal renteloos er heen zal liggen.
De heer M.Molenaar kan er zich mee vereenigen dat
in zijn amendement achter het woord „voorbereiding"
wordt ingelascht „en eventueel uitvoering".
De Voorzitter moet even zien of het amendement dan
klopt.
De heer M. Molenaar: Het wordt dan worden
belast met de voorbereiding en eventueel uitvoering der
plannen en werken".
De Voorzitter zegt dat het dus de bedoeling is dat
men een commissie van voorbereiding en uitvoering wil
hebben tot de Koninklijke goedkeuring is verkregen.
Zoodra die verkregen is treedt de Raad van Beheer op.
Burgemeester en Wethouders willen nu gaarne na
gaan hoe punt 11 met het amendement-Molenaar zoo
goed mogelijk is te formuleeren. Er doet zich n.l. deze
technische kwestie voor dat den anderen gemeentebe
sturen is verzocht een gelijkluidend besluit te nemen,
opdat niet de eene gemeente dit en de andere dat zal
zeggen; dan toch wordt het heel moeilijk wanneer dan
ieder zijn eigen zin wil hebben, dan komt men nog niet
bij elkaar, dan krijgt de een algeheele volmacht en de
ander niet verder dan zoo. De kwestie is nu hier maar
om de bedoeling van het amendement zoo goed moge
lijk in punt II van het voorstel te leggen. De heer Mole
naar zal dat wel aan Burgemeester en Wethouders
willen overlaten dat deze precies de bedoeling van het
amendement in punt II zullen neerleggen en de redactie
van dat punt zullen samenstellen, zonder absoluut aan
de woorden van het amendement gebonden te zijn.
De heer De Boer wil nog even een vraag doen. Hij
acht het ook van groot belang dat met de uitvoering
zoo spoedig mogelijk wordt begonnen, maar, zal deze
regeling voor de commissieleden geen moeilijkheden
kunnen opleveren? Namens wie wordt ze uitgevoerd?
Namens een op te richten vennootschap kan toch niet
uitgevoerd worden.
De Voorzitter: Als we het zoo precies gaan uitzoeken
dan komen we er niet.
De heer De Boer: Maar kan er geen gevaar in zitten
voor de commissieleden?
De Voorzitter gelooft dat niet. Dan zullen echter de
commissieleden persoonlijk aansprakelijk zijn; de ge
meenten e'n de Naamlooze Vennootschap staan niet
achter hen. Spreker gelooft dat het zaak zal zijn om
iemand op te dragen de zaak tot stand te brengen; men
zal daarvoor in onderling overleg een deskundige zien
te krijgen. Burgemeester en Wethouders hebben daar
voor al iemand, dien zij meer hebben gebruikt, op 't oog,
n.l. den samensteller van het rapport. Deze kan men
echter niet anders krijgen dan met machtiging van den
Minister van Waterstaat. Dan zou het college echter
hem de directie van het werk willen opdragen. Maar
het lijkt spreker toch beter dat werkelijk groote op
drachten pas worden gegeven als de Naamlooze Ven-