Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 November 1921. 351
De Voorzitter zegt dat de zaak zich als volgt heeft
toegedragen. Op een gegeven dag de heer Dijkstra
zegt dat het 2 dagen voor een vergadering van Bur
gemeester en Wethouders was, wat spreker niet weet
kwam de directeur der lichtbedrijven bij spreker
met de vraag hoe, wanneer de wethouder hem bevelen
gaf, dan zijn verhouding was tegenover den wethouder.
Spreker heeft toen gezegd dat de wethouder namens
het college speciaal is belast met de voorbereiding van
zaken, maar dat hij als zoodanig geen bevelen kan
geven. De directeur heeft spreker toen gevraagd hoe
het stond, wanneer hij zich niet hield aan de bevelen
van den wethouder, waarop spreker heeft geantwoord:
dan gebeurt er niets, maar als U zich niet houdt aan
de bevelen van het college van Burgemeester en Wet
houders, dan wordt het anders. Daarop was de vraag
van den directeur: hoe is het dan met U, kunt U geen
bevel geven om dien cokesbreker af te maken? Spreker
heeft toen gezegd: U meent dat ik meer macht heb dan
de wethouders, maar ik sta op dit punt met hen gelijk.
Er staat wel in de wet, dat de Burgemeester, in bij die
wet speciaal genoemde gevallen, zelfstandig opdrachten
kan geven en dan ook zelfstandige bevoegdheden heeft
en dan gaat dus de macht van den Burgemeester
boven de macht van een wethouder maar overigens
staat de Burgemeester, waar de wet hem niet het geven
van speciale opdrachten toestaat, met de wethouders
gelijk. Niet de wethouder, maar het college van Bur
gemeester en Wethouders besluit en daarnaast staan
verschillende andere onderwerpen, waarbij de Burge
meester een speciale macht heeft. In zooverre gaat
zijn macht dus verder dan die der wethouders .Maar
dat is niet het geval ten opzichte van de gasfabriek,
in dat opzicht staat de Burgemeester gelijk met den
wethouder. De directeur van de gasfabriek is dus niet
verplicht de bevelen op te volgen van den wethouder
en ook niet van den Burgemeester; het college van
Burgemeester en Wethouders beveelt.
De directeur heeft toen nog gevraagd: wat zou U
dan doen? Waarop spreker heeft gezegd: ik zou hem
afmaken en spreker wil wel precies zeggen, zooals
't is niet wachten tot 't college van Burgemeester en
Wethouders vergadering heeft.
Wanneer de wethouder 't daarmee niet eens was,
dan had hij wel een dringende vergadering kunnen
aanvragen. Maar daartoe heeft spreker nooit een ver
zoek gehad. De zaak is nu zoopas hier in de vergade
ring gekomen; er is niet eerder door het college over
gesproken. Spreker wist niet eens dat het werkstuk
nog niet af was, dat heeft hij nu pas gehoord. Hij wist
dat er nog een paar gaten moesten worden geboord en
nog iets, maar dacht dat het nu verder klaar was.
Spreker wil dit wel zeggen, dat hem later nog van
andere zijde is gevraagd, of hier niet gewerkt werd in
strijd met artikel 16 van het werkliedenreglement. Hij
heeft er toen dat artikel op nagezien, maar is voor
zichzelf tot de overtuiging gekomen dat hier heelemaal
geen strijd is met het artikel. Men kan nu wel uit de
Handelingen naar voren brengen wat er bij de vast
stelling van het artikel is gezegd en gedaan, maar het
hangt er maar van af wat er in het artikel staat. Daarin
staat:
,,De werkman is verplicht, de werkzaamheden
welke hem door of namens het hoofd van den tak van
dienst, waarbij hij werkzaam gesteld is, overeenkom
stig zijn dienstboekje worden opgedragen, te goeder
trouw en met nauwgezetheid te verrichten ten tijde
waarop, op de plaats waar, en op de wijze, zooals
dit zal worden gelast.
Hij is verplicht zoo noodig gedurende vier weken
als plaatsvervanger op te treden van een wegens
ziekte of om andere reden afwezigen werkman, bij
den tak van dienst, waartoe hij behoort, indien hij
daartoe door het hoofd van den tak van dienst wordt
aangewezen enz.
en verder:
Deze verplichting bestaat niet als de afwezigheid
een gevolg is van een staking door een rechtsper
soonlijkheid bezittende vakvereeniging of door het
bestuur daarvan geproclameerd, tenzij door de sta
king het algemeen belang naar het oordeel van Bur
gemeester en Wethouders ernstig wordt of kan wor
den geschaad."
Hier staat dus dat bij afwezigheid van een anderen
gemeentewerkman, deze niet behoeft te worden ver
vangen, wanneer die afwezigheid het gevolg is van een
staking; als de werklieden aan de gasfabriek staken,
dan kan men niet die van de reiniging er in zetten,
Alaar het afmaken van dezen cokesbreker slaat op
artikel 16 als een tang op een varken. Dat artikel heeft
er, naar sprekers inzicht, niets mee te maken en hij
heeft zich dan ook niet willen branden door te zeggen
dat men het werk maar niet moest doen. Spreker con
cludeert dat in artikel 16 niet staat, wat men daar thans
tracht uit te halen; wat de bedoeling is geweest laat
hij daar, maar er staat dat een gemeentewerkman bij
staking van een anderen gemeentewerkman dezen niet
behoeft te vervangen, tenzij maar dat doet er hier
niets toe, omdat het algemeen belang niet door het niet
afmaken van den cokesbreker werd geschaad tenzij
Burgemeester en Wethouders zeggen dat het algemeen
belang ernstig wordt of kan worden geschaad; dan
moet hij het toch doen.
Ten slotte weet men nu toevallig dat er staking is
aan de fabriek, die den breker heeft afgeleverd, maar
men had ook wel werk kunnen krijgen van een fabriek,
waar geen staking is.
Als het nu niet in het artikel staat, dan moet men
het er ook niet trachten uit te halen; laat dat er dan
buiten, dan blijft het een principieele kwestie. Wanneer
men het artikel leest, dan blijkt daar eenvoudig uit dat
dit slechts spreekt van een anderen gemeentewerkman.
Spreker concludeert dat noch de Burgemeester noch
de Wethouder bevelen kunnen geven of kunnen zeggen:
ik zou 't niet doen. Alleen het college van Burgemeester
en Wethouders geeft bevelen. En zijns inziens kan ar
tikel 16 hier niet bij worden gehaald. Over het principe
kan men verder praten, maar dat is dan een principe,
dat geheel naast het artikel staat.
De heer Dijkstra (wethouder) wil nog een kort ant
woord op de gestelde vragen geven. Het blijkt nu wel
dat de zaak zich anders heeft toegedragen, maar uit
hetgeen de directeur heeft verteld heeft spreker toch
zeer sterk den indruk gekregen, dat de Voorzitter hem
opdracht had gegeven.
De heer Lautenbach: U heeft dien indruk gekregen,
maar de directeur heeft het zelf duidelijk verklaard in
de lichtcommissie.
De heer Dijkstra (wethouder) vervolgt dat er dus
nog wel eenig verschil blijft bestaan.
Wanneer het hier verder een zaak van groot alge
meen belang was, dan zou spreker niet een oogenblik
hebben geaarzeld om een spoedvergadering van het
college bijeen te roepen. Maar hij achtte het hier niet
noodig om een storm in een glas water te maken. Spre
ker heeft den directeur beleefd verzocht het werk een
paar dagen te staken en hij blijft van meening dat het
van den directeur niet te pas kwam op deze manier te
handelen.
Verder kan spreker meedeelen dat hij het er volko
men mee eens is, dat artikel 16 niet geheel duidelijk
is. Maar het raadsverslag is daarentegen zoo duidelijk
als een klontje.
Spreker heeft, als Voorzitter der commissie voor ge
organiseerd overleg, welke commissie toch speciaal
heeft toe te zien dat dit werklieden-reglement op een
behoorlijke manier wordt nageleefd, j.l. Vrijdagavond
de zaak in die commissie besproken. Deze commissie
nu die niet alleen bestaat uit menschen van de moderne
vakvereenigingen, maar ook uit menschen van andere
richtingen, heeft unaniem verklaard, dat sprekers kijk
op de zaak principieel juist was. De Voorzitter heeft
gezegd dat er over het principe nog te spreken was,
welnu, zoo dacht dat college er over. Spreker heeft
gemeend op grond van het werklieden-reglement te
moeten optreden, zooals hij heeft gedaan.
De heer B. Molenaar zou nog een paar woorden
willen zeggen. Uit de verdediging van den Voorzitter
is gebleken dat het recht tot het geven van bevelen
noch bij den wethouder, noch bij den Burgemeester be
rust, maar bij het college van Burgemeester en Wet
houders als zoodanig. Het verwondert spreker echter
toch dat de Voorzitter als Burgemeester, terwijl hij
wist dat de wethouder van de Bedrijven den directeur
der lichtbedrijven een dergelijke opdracht had gegeven,
desondanks den directeur adviseerde het werk maar af
te maken. Naar sprekers inzicht was het voorzichtiger
en beter geweest wanneer de Voorzitter den directeur
had geadviseerd: wacht er nog een oogenblik mee tot
het college bij elkaar komt. Het kon heel goed wachten,
omdat men met den breker toch niet zoo'n haast had.
Een tweede kwestie is hier of er strijd is met het
werkliedenreglement, ja of neen. Spreker gelooft van
neen, niet in deze kwestie, zooals zij hier ligt, als zoo
danig. Maar het had zoo kunnen worden, als de be
trokken werklieden hadden geweigerd den arbeid te
volvoeren. Dan was het vrij zeker wel een overtreding
geworden van artikel 16 van het werkliedenreglement.
De Voorzitter heeft uitgelegd dat het artikel alleen
slaat op de bedrijven. Maar er staat in artikel 16 dat
de verplichting om anderen te vervangen vervalt, wan
neer de afwezigheid het gevolg is van staking. Stel j
nu voor dat hier een cokesbreker komt
De Voorzitter: Leest U eens door.
De heer B. Molenaar nu komt er een staking
aan de fabriek, men houdt er mee op en andere ge
meentewerklieden worden gelast de stakenden te ver
vangen. Nu staat in artikel 16:
„Deze verplichting bestaat niet als de afwezigheid
een gevolg is van een staking door een rechtsper
soonlijkheid bezittende vakvereeniging of door het
bestuur daarvan geproclameerd, tenzij door de sta
king het algemeen belang naar het oordeel van Bur
gemeester en Wethouders ernstig wordt of kan
worden geschaad."
Naar sprekers inzicht is nu deze staking door een
rechtspersoonlijkheid bezittende vakorganisatie gepro
clameerd. Wanneer nu bij een dergelijke belangrijke
staking, als de cokesbreker hier was gekomen en men
(Ie werklieden van de gasfabriek deze liet af monteeren,
onder dezen ook een staking was uitgebroken en de
werklieden hadden geweigerd de bevelen van den di
recteur uit te voeren, dan was, naar sprekers meening,
hier wel degelijk een overtreding geweest van artikel
16, waarom men dit artikel niet van de kwestie kan
losmaken. Dit is dan ook terecht bij de behandeling van
het artikel naar voren gekomen en ook de wethouder
heeft het nu terecht weer naar voren gebracht. Maar
spreker meent juist dat zooiets wel voorkomen kan
worden, door vooraf overleg te plegen met de organi
saties over de al of niet toepasselijkheid van het werk
liedenreglement. Spreker vindt het hier ook wel eigen
aardig dat hier juist voor dit werk twee individuen zijn
gekozen, die buiten elk organisatorisch verband staan;
öat is, zijns inziens, wel een bewijs dat men aan de
fabriek toch wel voelde, dat er iets niet in orde was.
En dan bevreemdt het spreker wel dat de Voorzitter,
terwijl deze wist dat de wethouder had gezegd om te
wachten, tot de zaak in het college was besproken,
•adviseerde, om er maar mee door te gaan.
De heer De Boer kan niet geheel met het betoog van
den heer Molenaar, ten aanzien van artikel 16, mee
gaan. Spreker meent dat dit artikel meer een algemeene
beteekenis moet hebben. De zaak staat op 't oogenblik
zoo, dat een gemeentewerkman niet in de plaats behoeft
te treden van een stakenden gemeentewerkman. Maar
dan is het ook een heel eenvoudige redeneering, die
ons zegt, dat een gemeentewerkman nooit in de plaats
behoeft te treden van een stakenden werkman uit het
particulier bedrijf. Dat is een heel eenvoudige redenee
ring, die dus ook moet worden toegepast.
Het is toch de bedoeling van het maken van een
reglement, dat Burgemeester en V/ethouders een richt
snoer krijgen, waarnaar zij, in voorkomende gevallen
als dit, moeten handelen. Nu heeft de Voorzitter wel
gezegd, dat het ook best had kunnen gebeuren dat het
werkstuk was gekomen van een fabriek, waarvan niet
bekend was, dat er een staking bestond, maar spreker
gelooft dat men dit geval in de gedachten wel kan uit
schakelen. De directeur van de lichtbedrijven heeft toch
juist getelegrafeerd om het werkstuk af te leveren, om
dat hij wist dat er aan die fabriek staking bestond.
Dan heeft spreker gevraagd: hoe zal het nu verder
gaan; wordt het werk afgemaakt of niet? Wat zal er
nu verder gebeuren? De Burgemeester heeft gezegd dat
de wethouder van de Bedrijven geen bevelen kan geven.
Maar spreker gelooft dat er in dezen toch ook wel
eenige gewoonte bestaat. Het zal toch niet opgaan,
dat de directeur van een bedrijf in het vervolg tegen den
wethouder van de Bedrijven zegt: Hoor eens wat, ik
heb niets met je te maken; ik heb alleen met het college
van Burgemeester en Wethouders te doen. In dat ver
band vindt spreker ook het optreden van den directeur
der lichtbedrijven buitengewoon ontactisch en onbe
leefd. Hij zal nu geen motie voorstellen; hij gelooft dat
Burgemeester en Wethouders zelf wel voldoende in
staat zijn om dit varkentje te wasschen, maar hij hoopt
dat het dan ook goed gewasschen wordt.
De Voorzitter merkt op dat de heer Lautenbach zoo-
cven beaamde dat de directeur heeft verklaard dat spre
ker last heeft gegeven het werkstuk wel af te maken.
Spreker twijfelt er geen oogenblik aan dat de directeur
dit wel gezegd zal hebben, maar hij vindt het toch wel
eenigszins eigenaardig, omdat de directeur bij hem
kwam met de vraag: kunt U mij dan niet bevel geven?,
waarop spreker heeft gezegd: er zijn in de gemeentewet
wel speciale gevallen genoemd, waarbij de macht van
den Burgemeester verder reikt dan die van een wet
houder, maar ten opzichte van dit werkstuk ben ik als
Burgemeester niet capabel U te bevelen; in dit geval
staat de Burgemeester in macht gelijk met de wethou
ders, alleen het college van Burgemeester en Wethou
ders heeft hier te bevelen. Als de directeur der lichtbe
drijven dat dan ook heeft gezegd, dan heeft hij het niet
begrepen. Maar daarom behoefde spreker ook niet te
zeggen: U moet er maar mee uitscheiden. Hij heeft een
voudig gezegd: ik zou hem maar afmaken.
Wanneer het een ernstige kwestie voor de gemeente
was geweest, dan zou spreker er wel meer achter heb
ben gezeten. Maar waar hij hier gevoelde dat het ging
om een zuiver principieele kwestie, achtte hij zich niet
gerechtigd er werk van te maken. Het gaat hier niet
om den cokesbreker maar om het principe. Als het om
den cokesbreker was gegaan, dan had spreker reeds
den volgenden morgen een spoedvergadering bijeen ge
roepen. Maar hij wenscht niet warm te loopen alleen
voor artikel 16, waar de heeren zoo graag wat uit willen
halen, wat er niet in staat. En als het er niet in staat,
dan moet men ook niet zeggen dat het er wèl in staat.
Spreker gelooft dat daar geen kwestie van is. Er staat
uitdrukkelijk:
„Hij is verplicht zoo noodig gedurende vier weken
als plaatsvervanger op te treden van een wegens
ziekte of door andere reden afwezigen werkman, bij
den tak van dienst, waartoe hij behoort."