348 Verslag van de handelingen van den gemeentera plan. Toen heeft spreker den directeur eenvoudig op dracht gegeven het te laten. De directeur heeft zich toen, naar aanleiding van die opdracht, over deze aan gelegenheid in verbinding gesteld met den Burge meester. Spreker heeft nu begrepen dat de directeur den Voorzitter heeft ingelicht op deze wijze: het is slechts het boren van een paar gaten en het maken van een kleinigheid en daar is het mee afgeloopen. Nu doet dat aan het principe niets af, maar bovendien is dat ook nog onjuist, omdat er nu door 2 man al gedurende een dag of acht aan de machine is gewerkt en deze nu nog niet klaar zijn. Het is dus hier wel degelijk een uit handen nemen van werk aan menschen, die bij de staking zijn betrokken. Spreker meende zich op grond van artikel 16 van het werklieden-reglement, dat in de raadsvergadering van 27 Mei 1919 is vastgesteld, hier tegen te moeten verzetten. De directeur heeft zich toen echter in verbinding gesteld met den Burgemeester en daarna heeft spreker er zich buiten gehouden. Hij meent nu echter verplicht te zijn in openbare zitting mede te deelen hoe de toedracht van de zaak is geweest. Spreker heeft zoopas gezegd dat een order, door hem aan den directeur gegeven, niet is uitgevoerd en ook heeft hij gezegd, dat hij naar zijn bescheiden meening nog niet over genoeg ervaring beschikte, waarom hij het college in dezen wenschte te raadplegen, wat hem nu op deze manier benomen is. Maar de handelwijze van den directeur der lichtbedrijven staat spreker niet aan, en zooiets overkomt hem op deze wijze ook niet weer. Hij staat op het standpunt dat, wanneer hij een op dracht geeft aan den directeur van een bedrijf, deze die opdracht heeft uit te voeren. Als die directeur dat dan niet wenscht te doen, dan valt daar zeer zeker over te spreken. Spreker staat verder op dit standpunt, dat hij van deze zaak niet meer wil spreken als noodig is. Maar de vraag van den heer De Boer moet bevestigend worden beantwoord. Den heer Dijstra lijkt het toe dat de Raad hier heel eenvoudig voor een conflict komt te staan en dat de consequenties van de sociaal-democratie, ook ten aan zien van deze kwestie, door den sociaal-democratischen wethouder, den heer Dijkstra, ten volle worden aan vaard. De heer B. Molenaar (ter verduidelijking aan een zijner partijgenooten, die het laatste niet goed heeft verstaan)ten volle worden aanvaard. De heer Dijstra hoort de opmerking maken: ten volle worden aanvaard. Spreker zegt dat, omdat het ook voorkomt dat die consequenties niet ten volle worden aanvaard, merkt het dus op als tegenstelling van andere gevallen. Ik ben van oordeel dat van dat werk, dat onder handen was, moest worden afgebleven, zegt de wet houder en hij geeft aan den directeur der lichtbedrijven order om er af te blijven. De betrokken directeur doet dat niet maar stelt zich in verbinding met den Voor zitter van den Raad en het resultaat is in elk geval dat er wordt doorgewerkt. Of dat nu een vrijheid is geweest, die de directeur van den Voorzitter van den Raad heeft gekregen, ja of neen, is niet uit de discus sies gebleken, maar in elk geval wordt er doorgewerkt. Spreker komt voor zichzelf tot deze conclusie en hij meent hierop indertijd bij de herziening van het reglement ook te hebben gewezen, toen hij wees op de waterleiding en hierover erg is aangevallen wat weegt ten slotte het zwaarst: het algemeen belang, dat gediend moet worden, of een kwestie van de organi saties in dit geval van de metaalarbeidersstaking of Leeuwarden aan een dergelijke staking moet worden gewaagd, ja of neen? Spreker kan er zich indenken dat dit geval niet zoo ingrijpend was, maar het principieele punt is hierbij toch zoo scherp mogelijk gesteld Hij ad van Leeuwarden van Dinsdag 22 November 1921. wil er zijn voldoening over uitspreken dat het werk is doorgegaan, omdat hij zich op het standpunt stelt, dat net algemeen belang voorgaat boven een eventueele staking. Het resultaat had kunnen zijn dat Leeuwarden, voorzoover de burgerij van Leeuwarden gas gebruikt, in het donker moest zitten; dat had het resultaat kunnen zijn van het niet afwerken van een dergelijk werkstuk. Het doet spreker daarom genoegen dat op dit oogenblik de overheid van onze stad nog den moed heeft, tegen over dergelijke daden, welke spreker niet anders kan brandmerken als zeer onverantwoordelijk, positie te kiezen. De heer Dijkstra (wethouder) zou den heer Dijstra dit willen antwoorden. In de eerste plaats heeft het belang van onze stad met deze kwestie op dit moment niets te maken. Het was hier heelemaal niet een kwestie van gasverzorging maar een kwestie of er cokes zou worden gebroken gedurende een paar dagen, na verloop waarvan spreker de zaak wou voordragen aan het college. En dat was heelemaal geen bezwaar, omdat er nog èn grove èn geklopte cokes in voorraad was. Er komt nog bij dat spreker niet alleen te maken heeft met het idee van den heer Dijstra hoewel hij diens overtuiging respecteert maar dat hij te maken heeft met artikel 16 van het werkliedenreglement en zeer in 't bijzonder met de toelichtingen daarop, welke in de raadsvergadering van 27 Mei 1919 naar voren zijn gekomen. Die toelichting en de debatten, gevoerd in verband met een motie-Dijstra, welke in die raadsver gadering is voorgesteld, laten aan duidelijkheid niets te wenschen over. Spreker geeft toe dat er over regleinents- en wetsartikelen verschil van meening kan bestaan, maar dat is dan ook de eenige reden geweest waarom hij de zaak eerst in het college wilde brengen; wat de duidelijkheid van de toelichting betreft was dit niet noodig. Er staat ten opzichte van de toelichting in het raadsvcrslag van bedoelde vergadering, welke toelich- I ling namens het college bij monde van den heer Oos- j terhoff. toen wethouder, is gedaan: „De heer Oosterhoff (wethouder) maakt den heer Dijstra er op attent, dat wat Burgemeester en Wethouders voorstellen, niet gelijk is aan hetgeen de heer Dijstra wilde. Deze wilde dat gemeentewerklieden gebruikt zouden worden voor het tegengaan van taking hij particulieren, doch dat willen Bur gemeester en Wethouders in geen geval." Dat is zuiver het standpunt van het college van Bur gemeester en Wethouders, dat naar voren is gekomen in de raadsvergadering van 27 Mei 1919. Dan noemde de heer Dijstra zoopas ook de water leiding, welke door hem in bedoelde vergadering is naar voren gebracht. Daarop is toen namens het college van den toenmaligen wethouder - geen sociaal-democraat - als antwoord gekomen: „De heer Oosterhoff (wethouder) heeft wel begrepen, dat het niet de bedoeling was van den heer Dijstra dat bij een staking bij den een of anderen verver b.v. zou worden inge grepen, maar enkel als het werkelijk om groote belangen gaat. Maar ook dan zouden Burgemeester en Wethouders zulk ingrijpen niet voorstaan. Zelfs bij de waterleiding niet. Zij willen zich bepalen enkel tot gemeentedienst." In deze beide redacties komt scherp naar voren, aldus spreker, dat, wanneer er een conflict is in het eene of andere particuliere bedrijf, wij daar hebben af te blijven. Men zal zeggen: het is een gemeentebelang. Maar wan neer puntje bij paaltje komt, dan was het hier het belang van de groote fabriek, dat de machine werd afgeleverd. Die machine was geen werkelijk gemeentebelang, dat heeft er niets mee te maken. Maar zij, die de machine afleverden, moesten hun geld beuren. En spreker meende dat deze zaak belangrijk genoeg was om haar onder de oogen te zien en zich er tegen te verzetten. Zóó is de kwestie. Van den directeur der lichtbedrijven heeft het spreker zeer onbeleefd toegeschenen, dat, toen spreker hem eerst verzocht om te wachten, tot de kwestie in het college was uitgemaakt, deze dat niet wenschte te doen. Maar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad zoolang hij wethouder van de Bedrijven is gebeurt hem dat niet weer. Hij meent dat zijn opdrachten moeten worden uitgevoerd of hij zal in het college komen met andere voorstellen. Den heer De Boer wil het voorkomen dat de zaak, die op dit oogenblik aan de orde is, van groote betee- kenis is. Hij meent te mogen afleiden uit de woorden van den wethouder der Bedrijven en uit hetgeen deze heeft aangehaald uit het raadsverslag, dat het stand- I punt van den Raad van Leeuwarden is geweest, toen 5^ deze het Werkliedenreglement maakte, dat Burgemees ter en Wethouders niet hebben in te grijpen, maar zich neutraal moeten houden ten opzichte van den strijd, I die gestreden wordt in het publieke leven. Nu heeft de heer Dijstra gezegd dat het algemeen I belang gaat boven het bijzonder belang, maar spreker I gelooft dat, wanneer de heer Dijstra dat op deze wijze j I zegt, de vertaling daarvan moet wezen dat het belang j j ran den werkgever het algemeen belang is. Spreker ge- J looft dat daar het heele geval op neer komt. Wanneer I de heer Dijstra het algemeen belang wil stellen boven j I het bijzonder belang, dan bestaat ook altijd nog de ge- I legenheid dat de organen van de overheid overleg plegen I met de partijen. Als er nu in Leeuwarden een stuk werk I moet worden afgemaakt, dat door staking in het publieke I leven buiten Leeuwarden niet gemaakt kan worden, dan I is het een eerste taak dezer gemeente of van den direc- I teur der lichtbedrijven om zich tot de organisaties te wenden, opdat, na gemeenschappelijk overleg, de kwes- I tie een voor beide partijen bevredigende wending kan nemen. Spreker heeft echter niet gehoord dit dit hier in een of ander opzicht is gebeurd. De heer Dijstra heeft gezegd: het is voor mij de vraag of Leeuwarden aan deze staking moet worden gewaagd. Nu heeft hij in de eerste plaats niet aangetoond dat Leeuwarden daaraan gewaagd wordt. Maar spreker wil I hem dan eens het omgekeerde vragen, of deze staking I dan moet worden gewaagd aan Leeuwarden. Spreker gelooft dat voor de arbeidersklasse in ons land deze staking van veel meer beteekenis is dan de cokesbrekerij in de gemeente Leeuwarden. Dan dringen zich thans nog een paar dingen naar voren. De eerste vraag, die spreker wil stellen is: Heeft de directeur der lichtbedrijven zich, zonder eenig over leg, noch met den wethouder noch met het college, ge wend tot den leverancier der machine met de boodschap: stuur dat ding maar af, klaar of niet klaar? En in de I tweede plaats dit. Het werk is nog niet af, maar er wordt nog met het werk doorgegaan, hoewel de directeur weet, dat de wethouder van de Bedrijven daarover niet is gesticht. Spreker weet niet of hij de zaak misschien verkeerd heeft begrepen, maar als hij ze goed heeft be- 3 grepen dan moet hij er zich ten zeerste over verbazen dat de directeur zich eerst tot den wethouder wendt en I deze hem een bepaalde opdracht geeft en dat de direc teur zich daarna tot den Burgemeester wendt en die hem een andere opdracht geeft. In verband daarmede I zou spreker deze vraag willen stellen. Welke is de be voegdheid van den Burgemeester en kan hij een order, gegeven door den wethouder van de Bedrijven, onge daan maken? Spreker meent dat alleen boven den wet houder staat het college van Burgemeester en Wethou ders en niet de Burgemeester alleen. Spreker zou daar omtrent graag nader licht hebben, om te weten hoe men in deze kwestie staat. En dan zou spreker nog graag van het college van Burgemeester en Wethouders willen weten, wat het in dit geval denkt te doen. Zal het werk worden afgemaakt en men daarmee ongehinderd door gaan, of wenscht ook het college daaraan paal en perk te stellen? De heer IJ. de Vries wil gaarne een paar vragen stel len. Hij durft in deze zaak niet een conclusie te trekken, maar krijgt zoo'n beetje het gevoel dat de wethouder van Leeuwarden van Dinsdag 22 November 1921. 349 van de Bedrijven in deze zaak meer als partijman, als sociaal-democraat, is opgetreden dan als wethouder van de gemeente Leeuwarden. Dien indruk krijgt spreker. Dan is voor spreker een vraag, waar de hoofdzaak om draait: Was die cokesbreker noodig? De heer Dijkstra (wethouder)Anders kocht men hem toch niet. De heer IJ. de Vries: Dus hij was nu noodig! Dan moet spreker het prijzen in den directeur der licht bedrijven, als hij een staking heeft zien aankomen van misschien eenige maanden, dat die directeur heeft gezegd: ik zit hier in het belang van de gemeente Leeuwarden, ik zal zien dat ding te krijgen en, als het niet afgewerkt is, het zelf afwerken, dan is Leeuwarden geholpen. Dan had spreker onder deze omstandig heden eerder van den wethouder verwacht, dat deze tot den directeur zou hebben gezegd: je bent een flinke kerel, ik zal je helpen. De heer Dijstra heeft in den regel den Wethouder van de Bedrijven bewonderd om diens frisschen geest, maar kan dat dezen keer niet doen. Hij gevoelt zich veel beter thuis bij het betoog van den heer De Boer, die de consequenties scherper heeft gesteld dan de wethouder. Al is dan de conclusie van den heer De Boer niet die van spreker, de heer De Boer noemt de dingen toch bij den naam. En spreker gelooft dat het hem ook dezen keer is gelukt de zaken bij den naam te noemen; hij meent dat te mogen afleiden uit de wijze, waarop daarop is gereageerd. Spreker zal niet betwijfelen dat het college indertijd, toen het werkliedenreglement is vastgesteld, enkele zaken heeft vastgelegd, die op dit oogenblik misschien dubieeren. Spreker heeft zich indertijd daartegen dan ook verzet. Hij weet wel dat hij toen een motie heeft ingediend en terecht merkt de Wethouder van de Be drijven op dat de heer Oosterhoff zich toen voor het voorstel van het college heeft verklaard. Misschien spreker weet niet of dat het geval is dat de heer Dijkstra zich toen nog wel meer heeft verwonderd dan spreker, dat de heer Oosterhoff zich daar voor ver klaarde; spreker heeft in ieder geval paf gestaan en had dit van den heer Oosterhoff niet verwacht. Maar het ging hier over het algemeen belang. Spreker kan verder betrekkelijk kort zijn. De heer De Boer zei: Het kan ook zijn, zegt hij, dat de staking van zoo groot belang is, dat Leeuwarden daaraan gewaagd moet worden. Daar gaat het om. Wat zal de kwestie zijn: zullen de organisaties zoo oppermachtig zijn, dat het algemeen belang geknecht wordt door de organi saties, of zal de overheid het roer in handen houden, dat bij de overheid thuis behoort? Dat is de kwestie. En dan hoopt spreker, dat Leeuwarden er voor bewaard zal blijven, dat het 't slachtoffer zal worden van de organisaties in dien zin, dat Leeuwarden er aan ge waagd zal worden, als het bij gelegenheid eens mocht uitkomen. Er zullen hier wel heeren sociaal-democraten bij zijn, die het gewenscht achten, wanneer een be paalde staking zoo zwaar weegt, dat het belang van de stad er aan gewaagd wordt. Dat is dan ook de uiterste consequentie van de redeneering van den heer De Boer en het valt spreker niet mee dat de wet houder dat niet zoo royaal gezegd heeft. Op dit ter rein is spreker anders van hem wel de noodige royali teit gewoon, wat vooral uitkwam, toen spreker de straks bedoelde motie indiende en de heer Dijkstra daaromtrent in een vergadering in de Harmonie zeide dat de heer Dijstra door indiening van zijn amende ment de onderkruiperij in 't gevlei kwam. Dat wist de heer Dijkstra dat niet het geval was; hij wist spreker en hij mogen dan op machtig veel punten verschillen dat zij op dat terrein ook aanrakingspunten hebben.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 9