426 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 December 1921.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9 (Agenda no. 10) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot onderhandsche verhuring van perceelen
weiland aan den Groningerstraatweg aan P. Kleiterp,
alhier.
Dit voorstel luidt als volgt:
P. Kleiterp heeft van de gemeente een stuk weiland
in huur, zijnde een gedeelte van het kadastrale perceel,
gemeente Leeuwarden Sectie F no. 3303, groot
0.74.40 H.A. De huur bedraagt 161.92 per jaar. De
termijn loopt af 12 Mei 1922. Met den huurder is over
eengekomen de huur, behoudens opzegging, voor 5 jaar
te verlengen naar een jaarlijksche huursom van 180.
Voor de verlenging kunnen de voorwaarden van het
loopende contract in hoofdzaak behouden blijven.
Onder overlegging van stukken geven wij U in over
weging te besluiten:
een gedeelte van het perceel weiland aan den Gro
ningerstraatweg, kadastraal bekend gemeente Leeu
warden, Sectie F no. 3303, groot 0.74.40 H.A., met
ingang van 12 Mei 1922 voor den tijd van 5 jaar, be
houdens opzegging van de zijde der gemeente, onders
hands te verhuren aan P. Kleiterp alhier, voor 180.
per jaar en verder op door Burgemeester en Wethouders
noodig geachte voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10 Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan C. Split, alhier, voor 1922 on
dershands te verpachten de opkomsten van de Oosterbrug.
Dit voorstel luidt als volgt:
De pacht van de opkomsten der Oosterbrug loopt
met 1 Januari e.k. af. Met den tegenwoordigen pachter
C. Split is overeenstemming verkregen omtrent eene
nadere verpachting voor het jaar 1922 of voor een
gedeelte van dat jaar, indien daarin een nieuwe brug
over de gracht mocht worden gelegd. Betaalde hij tot
nog toe een pachtsom van 125.per jaar, het is
gebleken dat hij daardoor geen voldoend middel van
bestaan zou hebben, waarom hij te kennen heeft ge
geven, de brug op die voorwaarde niet meer te kunnen
bedienen. De abnormaal lage waterstand is natuurlijk
van invloed geweest op de geringe ontvangst van brug
gelden. Bij een hoogeren waterstand zal de pachter dus
in gunstiger omstandigheden komen. Daarom zijn wij
met Split overeengekomen op den voet van eene ver
goeding uit de gemeentekas van 100.over het volle
pachtjaar.
Wij geven U dus in overweging, de opkomsten van
de Oosterbrug ondershands te verpachten aan C. Split
alhier voor het jaar 1922 of voor een gedeelte daarvan,
indien een nieuwe brug over de gracht mocht worden
gelegd, onder de navolgende voorwaarden:
1. de pachter is geen pachtsom verschuldigd, doch
ontvangt voor de bediening der brug uit de gemeente
kas een bedrag, berekend naar 100.over het volle
jaar;
2. bij ziekte van den pachter wordt van gemeente
wege in den dienst voorzien en betaalt de pachter voor
eiken dag, waarop de vervanger dienst doet, 1.50 aan
de gemeente;
en verder op de voor de thans loopende pacht be
staande voorwaarden, voor zoover op deze onder
handsche opdracht toepasselijk.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot onderhandsche verhuring van de zathe
en landen op Wijlaarderburen aan L. H. Hotsma.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij besluit van Uwe vergadering van 9 Januari 1917
no. 9r/1 is de aan de gemeente behoorende zathe en
landen op Wijlaarderburen met één perceel ten westen
van de Tijnje verhuurd aan L. H. Hotsma voor 3337.76
per jaar. De huur loopt af voor de landerijen 5 Maart
1922 en voor de huizinge met erf en schuur 12 Mei 1922.
Omtrent nadere verhuring zijn wij met den huurder, die
zeer goed voldoet, in overleg getreden. Daarbij is over
eenstemming verkregen op den grondslag van een huur
som van 4750.per jaar, dit is 65.per ponde-
inaat en een termijn van 5 jaar. De gemeente behoudt
zich, zooals gebruikelijk is, de bevoegdheid voor, om
te allen tijde een gedeelte van het verhuurde aan de
huur te onttrekken. Alsdan zal op de gebruikelijke wijze
de huur worden verminderd. Overigens kunnen voor de
nieuwe huur in hoofdzaak de bepalingen van het loo
pende huurcontract blijven gelden.
Onder overlegging van de stukken geven wij U in
overweging te besluiten:
de zathe en landen op Wijlaarderburen met één per
ceel ten westen van de Tijnje, kadastraal ingedeeld als
volgt:
Sectie F no.
405 groot1.62.40
406 3.55.20
409 2.06.90
410 1.92.90
410a 0.06.90
414 2.17.50
419 2.08.50
3235 0.02.10
423 0.26.00
2746 0.22.40
2747 0.05.60
886 0.96.00
887 1.53.60
1808 0.06.50
1809 0.06.80
2440 1.57.40
2275 2.57.40
2441 0.28.95
G 3654 1.82.00
Gemeente Huizum Sectie D no. 56 groot 3.92.80
H.A.
in 't geheel groot 26.87.85 H.A.
voor den tijd van 5 achtereenvolgende jaren, ingaande
voor de landen 5 Maart 1922 en voor de huizinge met
erf en schuur 12 Mei 1922 ondershands te verhuren aan
L. H. Hotsma te Wijlaarderburen voor 4750.per
jaar, op voorwaarden als door Burgemeester en Wet
houders wordt noodig geoordeeld.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
12 (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot borgstelling door de gemeente bij het
verleenen van hypotheek door de Algemeene Friesche
Levensverzekering Maatschappij aan de Coöperatieve
Vereeniging Woningbouw" op eigendommen van deze
laatste aan den Harlingerstraatweg.
Dit voorstel luidt als volgt:
In zijne vergadering van den 30 November 1920 werd
door den Raad in beginsel besloten om de gemeente als
borg te doen optreden, ingeval zulks bij het verstrekken
van gelden onder hypothecair verband aan de Coöpe
ratieve Vereeniging „Woningbouw" alhier, met betrek
king tot de 70 middenstandswoningen aan den Harlin-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 December 1921. 427
gerstraatweg, door den geldgever mocht worden ge
vorderd.
Het bestuur van genoemde vereeniging deelt ons bij
schrijven van den 6en dezer mede, dat de Algemeene
Friesche Levensverzekering-Maatschappij alhier bereid
is aan de vereeniging de benoodigde hypotheek tot een
bedrag van 300,000.te verstrekken, tegen eene rente
van 6 's jaars, met 60-jarige aflossing bij wijze van
annuïteit. De hypothecaire leening wordt echter aange
gaan wederzijds voor 5 jaar vast, met dien verstande
dat de vereeniging, tegen betaling van 1 boete van
tiet nog openstaande bedrag, ook binnen dien tijd extra
kan aflossen.
Waar de Maatschappij aan hare aanbieding echter de
voorwaarde verbindt dat de gemeente zich borg stelt
voor de terugbetaling der gelden en voor de jaarlijksche
betaling van rente en aflossing, verzoekt het vereni
gingsbestuur de gevraagde borgstelling te verstrekken.
Het wil ons voorkomen dat tegen het verleenen dier
borgstelling geen bezwaar bestaat. De hypotheekschuld
van 300,000.wordt voldoende gedekt door de
waarde der te verbinden 70 woningen, als men in aan
merking neemt dat de bouw dezer woningen bijna
600,000.heeft gekost. De gemeente loopt derhalve
weinig of geen risico.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten:
de gemeente Leeuwarden als borg te doen optreden
voor de richtige betaling van rente en aflossing en voor
de terugbetaling van een bedrag van 300,000.door
de Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
te Leeuwarden tegen eene rente van 6 en een 60-
jarige aflossing bij annuïteiten te verstrekken aan de
Coöperatieve Vereeniging „Woningbouw" te Leeuwar
den onder hypothecair verband van hare 70 midden
standswoningen aan den Harlingerstraatweg,
onder voorwaarde dat, bij het niet nakomen, door de
gemelde vereeniging van hare verplichtingen, de eigen
dom van genoemde woningen zal overgaan op de ge
meente tegen overneming van de daarop rustende
schuld.
Met algemeene (21) stemmen word besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Oosterhoff houdt zich hierbij buiten stem
ming.
13 (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het verleenen van extra steun aan
werkloozenkassen.
Dit voorstel luidt als volgt:
Blijkens een bij de stukken gevoegde circulaire van
den Minister van Arbeid d.d. 5 December 1921, no.
BOO A. Z., heeft de Regeering het wenschelijk geacht
maatregelen te treffen, opdat werkloozenkassen, die,
naar het zich laat aanzien, in het komende jaar uit hare
gewone inkomsten (bijdragen der leden en 100 sub
sidie) niet aan hare reglementaire verplichtingen zullen
kunnen voldoen, in de gelegenheid worden gesteld,
regelmatig door te gaan met het verstrekken van uit-
keeringen aan hare werklooze leden.
Ten aanzien van het recht op uitkeering gelden de
bepalingen van de reglementen der werkloozenkassen,
waarvan de werkloozen lid zijn, met dien verstande,
dat de leden, die in 1921 uitgetrokken zijn geraakt of
als uitgetrokken werden beschouwd, op 1 Januari 1922
als uitgetrokken beschouwd blijven, tenzij zij, na hunne
laatste uitkeering uit de werkloozenkas in 1921, weder
ten minste gedurende 78 werkdagen loonarbeid hebben
verricht in het beroep waarin zij werkloos werden.
Voorzooveel die termijn op 1 Januari 1922 nog niet is
bereikt, worden zij in 1922 weder reglementair recht
hebbend, nadat die termijn van 78 werkdagen zal zijn
bereikt.
De Minister somt in punt 7 van de circulaire de ver-
eenigingen op, voor welke de regeling geldt. Van de
genoemde zijn in onze gemeente gevestigd de onder
6, 7, 8, 12, 13, 14, 17, 18, 19 en 20 vermelde.
Als voorwaarde wordt in genoemde regeling gesteld
dat voor steunverleening alléén in aanmerking komen
die vereenigingen, welker leden woonachtig zijn in
gemeenten, die verklaard hebben, hare medewerking
aan die regeling te zullen verleenen, door i/3 der kosten
voor hare rekening te nemen.
De Minister vestigt aan het slot zijner circulaire er
de aandacht op, dat leden der werkloozenkassen van
vereenigingen, welke woonachtig zijn in gemeenten die
aan de regeling niet wenschen mede te werken, in geen
geval op uitkeering uit de werkloozenkas meer aan
spraak maken, doch voor 't vervolg zijn aangewezen
op plaatselijke, al dan niet door den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken gesubsidieerde, steunregelingen.
Met den Directeur der Arbeidsbeurs, die over deze
aangelegenheid, blijkens hierbij overgelegd schrijven
d.d. 10 dezer, heeft geadviseerd, zijn wij van meening,
dat de gemeente deze regeling, al is het dan ook nood
gedwongen, zal moeten aanvaarden; immers bij niet
toetreding zullen, zooals hierboven reeds werd mede
gedeeld, de werkloozen, wier kassen niet toereikend
zijn om uitkeeringen te verstrekken, aangewezen zijn op
de gemeentelijke armenzorg of andere plaatselijke in
stellingen. Alsdan zullen de kosten geheel ten laste der
gemeente komen.
De aanwezigheid in de gemeente van een groot aantal
werkloozen, die voor hun onderhoud en dat hunner ge
zinnen zijn aangewezen op uitkeering, kan, indien deze
uitkeering niet wordt ontvangen, niet gewenscht zijn.
Het gemeentebelang is er o. i. dan ook niet mede
gediend als door weigering om bedoeld 1/3 te betalen,
den werkloozen ook de overige 2/s wordt onthouden.
Omtrent de financieele gevolgen, welke het aanvaar
den dezer regeling voor de gemeente zal medebrengen,
kan met zekerheid niets worden gezegd, daar onmogelijk
is na te gaan, welke uitbreiding de werkloosheid zal
nemen en niet bekend is, welke vereenigingen, buiten
de bovenbedoelde, in 1922 hieronder zullen vallen.
Indien deze regeling voor 1921 had gegolden, zou,
volgens eene becijfering van voormelden Directeur, dit
van de gemeente over dat jaar eene uitgaaf gevorderd
hebben van 9485.54, n.l. het !/3 deel van 28456.62
(verschil tusschen contributies subsidie te zamen
16760.96 en uitkeeringen ad 45217.58) of een ronde
som 9500.Gezien de toenemende werkloosheid en
als gevolg daarvan vermindering van contributieheffing
(doordat sommige kassen bij werkloosheid geen bijdra
gen meer innen) en vermeerdering der uitkeeringen,
zouden wij het voor 1922 benoodigde bedrag dan ook
willen ramen op 2 X die som of 19000.
Lettende op de discussiën over de gemeentebegroo-
ting voor 1922 en op den geest van bezuiniging, welke
daarbij voorzat, hebben wij geen poging gedaan, om
door verhooging van inkomsten dekking van dat bedrag
te vinden. De inkomsten kunnen thans niet verder wor
den opgevoerd. Wijl echter door deze uitgave kosten
van armenzorg worden voorkomen, oordeelen wij eene
vermindering van de som, uitgetrokken voor het subsidie
der Stadsarmenkamer, verdedigbaar. Op deze wijze
wordt nu voorloopig de dekking gevonden.
Wij hebben alzoo de eer U voor te stellen te besluiten:
a. de steunregeling voor 1922, zooals zij door den
Minister van Arbeid is vastgesteld bij circulaire van 5
December 1921, no. 800 A. Z., te aanvaarden en
b. tot wijziging van de gemeentebegrooting 1922
zooals in ontwerp hierbij is gevoegd.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff heeft in beginsel tegen dit voor
stel geen bezwaar, maar is met Burgemeester en Wet-