430 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 December 1921. wat in een dergelijk geval blijkbaar ook de bedoeling van de Regeering geweest, is. Het Koninklijk besluit van 6 November 1919, no. 51, spreekt n.l. alleen van bijdra gen ten behoeve van den bouw van „middenstands"- woningen, alzoo van woningen bestemd voor „midden standers". Dat het adresseerende bestuur liever ontslagen wil zijn van de beperkende bepaling ligt voor de hand. De verhuring der woningen zal daardoor worden vergemak kelijkt, aangezien dan allicht huurders met grootere in komens, die tevreden zijn met een kleinere woning, zich als gegadigden voordoen. Dezen zouden dan echter profiteeren van de gelden, die a fonds perdu door de gemeenschap voor een andere categorie van menschen zijn opgebracht. Het bestuur wijst in zijn adres op de bouwers met rijkspremie, die in het verhuren hunner woningen geheel vrij worden gelaten. Hier zij opgemerkt dat deze particulieren, die anders niet tot woningbouw zouden overgaan, in de premie een deel van hun winst moeten vinden. Hierbij moet ook niet uit het oog worden verloren dat bedoelde premie belangrijk lager is dan het bedrag dat overeenkomstig het Koninklijk besluit van 6 November 1919, no. 51, als „fonds perdu" werd verstrekt. Het maximum der bouw- premie bedraagt voor de aanvragen, die vóór 1 Mei 1921 zijn ingekomen, 2000.per woning en voor die, inge komen na dien datum, 1700.-. Het aan de Coöperatieve Vereeniging „Woningbouw" verleende „fonds perdu" bedraagt voor de 70 woningen 265,729.of gemid deld per woning 3796.Uit een berekening blijkt nu, dat voor de woningen der genoemde vereeniging de bijdrage per woning gemiddeld ruim 2100.hooger is dan het bedrag, dat eventueel ten behoeve dier wonin gen aan de particuliere bouwnijverheid als premie zou zijn gegeven. En waar de vereeniging geen winst be oogt, komt het zooeven genoemde meerdere bedrag ad 2100.per woning geheel ten goede van de huurders, hetgeen, berekend naar 6 rente, gemiddeld voor elke woning een lagere huur van 126.per jaar beteekent. De daartegenover staande verplichting, om steeds ten minste 1/7 van het inkomen aan huur te vorderen, is daarom naar onze meening van weinig beteekenis. Het geldt trouwens tegenwoordig vrijwel als regel dat onge veer y7 van het inkomen aan huur wordt besteed. Bij het verleenen van steun voor woningbouw ingevolge de Woningwet wordt ook die bepaling gesteld. In het „Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1920" is bepaald dat in het geval van „vrije woning" 15 van des ambtenaars bezoldiging wordt ingehouden, d. i. ruim i/7 gedeelte. Voor onderwijzers bij het lager onder wijs geldt dezelfde bepaling. Nu is „inkomen" en „be zoldiging" bij den ambtenaar niet altijd gelijk, doch ge woonlijk wel. Met betrekking tot het tweede gedeelte van het adres, waarbij herziening, in casu verlaging, gevraagd wordt van de prijzen van het door de gemeente in erfpacht afgestaan terrein, waarop de 70 woningen der vereeni ging gebouwd zijn, merken wij op dat de waarde van den grond, ad 9.per M2., voor de terreinen aan den Harlingerstraatweg en van 7.per M-. voor de overige terreinen, overeenkomt met den vraagprijs en deze prijzen voor de zeer gunstig gelegen terreinen niet te hoog moeten worden geacht. De vereeniging was trouwens reeds van den opzet van hare berekeningen af met deze prijzen bekend en heeft daarop tot dusverre geen bemerkingen gemaakt. Thans verwijst het adres seerende bestuur naar de terreinen, die onlangs voor lageren prijs aan de woningbouwvereeniging „De Goede Woning" in erfpacht zijn afgestaan, doch deze terreinen, die meer te beschouwen zijn als tusschen- terreinen, liggen bij lange na niet zoo gunstig en niet aan zulke fraaie en breed aangelegde straten als die van de Coöperatieve Vereeniging „Woningbouw". Voorts moet niet uit het oog worden verloren dat de afgestane grond, in de onmiddellijke nabijheid der stad gelegen, elk jaar nog in waarde stijgt. Resumeerende zijn wij dan ook van meening dat zoomin het eerste als het tweede gedeelte van adres- sants verzoek kan worden toegewezen, in verband waar mede wij de eer hebben U voor te stellen op het adres afwijzend te beschikken. De beraadslagingen worden geopend De heer Dijstra Ik geloof dat verschillende leden met mij van gevoelen zijn dat ten aanzien van dit punt de gegevens een klein beetje zuinig zijn. Dit is een zeer belangrijke kwestie en het betrekkelijke stuk is nog maar zeer korten tijd in het bezit van de leden geweest Ik zou dan ook graag willen voorstellen, als dit bij het college niet te overgroote bezwaren ontmoet, om dit punt een 14 dagen uit te stellen en het in de volgende vergadering te behandelen. Het zou dan ook van belang zijn dat den Raad nog enkele gegevens werden over gelegd. Ik heb dit op papier gezet, als ik daarvan even lecture mag doen: „De Raad, van oordeel, dat voor een goede be oordeeling van het adres der Coöperatieve Vereeni ging „Woningbouw", dato 21 October 1921, en het daarop uitgebrachte prae-advies, het hem aan de noodige gegevens ontbreekt, besluit de behandeling dezer zaak tot de volgende vergadering uit te stellen, en noodigt Burgemeester en Wethouders uit, vóór dien tijd aan den Raad over te leggen: o. eene teekening van het terrein, waarop aan gegeven de prijzen, gevraagd voor de gronden aan de Vereeniging afgestaan en die van de gronden in de naaste omgeving, 0.'a. Engelsche- en Fontein straat; b. een exploitatierekening van deze terreinen, waaruit duidelijk blijkt hoeveel de gemeente aan de, aan de Vereeniging afgestane, gronden heeft verdiend, en wat de financieele gevolgen zouden zijn indien het verzoek der Vereeniging zou worden ingewilligd; c. het advies van den directeur der Gemeente werken terzake." Ik geloof, dat ik dit voorstel niet nader behoef toe te lichten. Daaruit blijkt ongeveer wel, welke gegevens nog gewenscht worden. En zooals ik zeg, is een tamelijk aantal leden het met mij eens, dat, ter juiste beoor deeling van deze zaak, het gewenscht is, dat wij deze gegevens nog nader ter beschikking krijgen. De Voorzitter: Wordt het voorstel-Dijstra onder steund? Dit blijkt wel het geval te zijn. De Voorzitter kan dan namens Burgemeester en Wet- houdes verklaren dat er van de zijde van het college geen enkel bezwaar tegen dat voorstel bestaat. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van den heer Dijstra. De behandeling van het prae-advies wordt dus aan gehouden. 16 (Agenda no. 17). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op een schrijven van de Commissie van administratie der Stads Bank van Leening tot wijziging van het reglement voor die instelling (bijlage no. 57). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Collet kan met het voorstel van Burgemees ter en Wethouders niet meegaan, omdat hij meent dat in artikel 25 het administratieloon eigenlijk te hoog is berekend. Burgemeester en Wethouders stellen voor: „Bij lossing van panden wordt voor elk pand een Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 December 1921. 431 administratieloon berekend van 0.02 voor eiken gulden of gedeelte daarvan, waarop een pand is be leend. Dit loon bedraagt ten hoogste 0.20 voor een te lossen pand." Wanneer dus iemand een pand beleent voor 10.—, dan zal hij moeten betalen aan administratieloon 10 maal 2 cent is 20 cent. Neem nu een oogenblik aan dat zoo'n pand voor 1 maand wordt beleend, dan zal de gene, die het beleent, dat bedrag ook in die maand moeten betalen. Want er wordt niet bij geschreven dat liet loon wordt geheven over een korteren of Iangeren duur. Er wordt enkel gezegd dat men zooveel moet be talen, onverschillig dus of een pand voor een week of voor een maand of voor een jaar beleend wordt. Men moet dus, als voor 10 gulden wordt beleend, steeds 20 cent administratieloon betalen. Nu zegt artikel 24 van het reglement dat er aan rente 12 wordt geheven, zoodat men dus hier aan rente zal moeten heffen een bedrag van 10 cent. Men heft een administratieloon van 20 cent, wat hier over een maand gelijk staat met 24 dus zal degene, die het pand beleent, moeten betalen 12 aan rente en 24 aan administratieloon of totaal 36 Zoo is de kwestie, wanneer men voor een maand beleent. Maar stel nu dat het pand maar voor een week wordt beleend, dan betaalt men hetzelfde administratieloon en het deel van de rente is 2/2 cent. Het administratieloon is dan nog 20 cent of 8 maal zooveel als de rente. Dus wordt dan aan administratie loon betaald 96 en aan rente 12 Daarom kan spreker aan het voorstel, zooals het hier ligt, zijn stem niet geven. En dan zijn er nog een paar andere dingen. Dat men het bewaarloon van 2 cent brengt op 3 cent, acht spreker ook niet noodig. Hij acht 2 cent voldoende. De heer Zandstra vindt in artikel 1 de uitdrukking: De stads bank van leening de andere woorden wor den geschrapt is een gemeentelijke instelling ter voorkoming van armoede. Als men nu hoort wat de lieer Collet in het midden heeft gebracht, dan lijkt het spreker een beetje apocrief toe dat de bank van leening een instelling is „ter voorkoming van armoede". Hij gelooft eerder dat die instelling de armoede zal bevor deren dan dat zij ze zal voorkomen. Spreker beschouwt de bank van leening niet anders dan een noodhulp; wanneer iemand in nood zit, gaat hij naar de bank van leening en daar wordt hij een oogenblik geholpen aan financiën. Maar hij wordt er volstrekt niet beter door. Spreker zou daarom willen voorstellen in artikel 1 de uitdrukking „ter voorkoming van armoede" te schrap pen. Dat is niet goed. De heer Dijstra: Wat door den heer Collet is gezegd, schijnt inderdaad een beetje kras en als het hier een particuliere instelling was en de inkomsten zouden daar op die manier omhoog worden gejaagd, dan kon men met recht zeggen dat dit aan banden moest worden ge legd. De kwestie is hier maar dat de heer Collet de zaak nog niet voorstelt voor panden, die een dag worden beleend, hij heeft niet tot het eind toe door geredeneerd. Voor mij is echter de vraag geweest welke kosten de gemeente aan deze inrichting ten koste legt en dat heeft hij mij den doorslag gegeven, dat ik mijn naam onder deze zaak heb gezet, toen wij die ter beoordeeling thuis kregen. De gemeente maakt toch geen woekerwinst, er wordt heelemaal geen winst gemaakt. De bank van leening is altijd voor de gemeente een bepaalde kwade post, die wij naar mijn bescheiden meening zoo klein mogelijk moeten trachten te maken. Ik zal mijn stem dan ook geven aan dit voorstel. De heer Collet: Ik heb niet beweerd dat de bank van leening voor de gemeente voordeelig was, ik weet ook wel dat zij nadeel oplevert. Maar ik heb aangetoond dat de reglementswijziging in dier voege is voorgesteld, dat door de gemeente wel geen woekerwinst, maar wel een woeker rente wordt gemaakt. Uzelf noemde dat woord woeker. Maar als iemand van 10.per week 20 cent moet betalen aan administratieloon, dan is dat een rente van 96 Ik kan het niet anders uitrekenen. De heer Dijstra: Daar heb ik ook geen kapsie op ge maakt. De heer Collet: Dat de inrichting de gemeente geld kost, is bekend; daarvoor hebben we een bank van lee ning, die zal de gemeente altijd geld kosten. De heer Dijstra komt niet op de berekening van den heer Collet, maar blijft er bij, waarmee hij is begonnen, dat hij aan die wijze van berekening niet de voorkeur wenscht te geven. Als dat inderdaad zoo'n groot be zwaar is, dan zullen de menschen wel een andere vei ligheid zoeken, dan openbaart zich hierbij wel de kwes tie van de concurrentie. Maar spreker blijft van meening dat men moet trachten de bank van leening zoo min mogelijk schadelijk voor de gemeente te maken. De heer Collet zegt dat de heer Dijstra ook wel zal weten dat de pandhuiswet verbiedt, dat ieder zoo maar een pandhuis mag oprichten. Men moet daarvoor de goedkeuring hebben van Gedeputeerde Staten. Van con currentie is dus geen sprake. Maar de gemeente, die wat hier is voorgesteld kan en mag doen, eischt hiermee volgens spreker te veel rechten. De rente is vastgesteld op 12 maar wanneer men daarnaast het administra tieloon zoo hoog gaat opvoeren, eischt men, naar spre kers meening, te veel. De heer IJ. de Vries gelooft dat de heer Collet het element, dat hij naar voren heeft gebracht, van alle kan ten het ongunstigst heeft voorgesteld. Hij zegt dat wan neer men alle weken aflost men 96 zal moeten be talen. Maar wanneer men eenmaal per jaar aflost, betaalt men 2 Het komt spreker voor dat de opzet van den heer Collet niet heelemaal in overeenstemming is met de waarheid. Zeker, als men alle weken inbrengt, dan komt men tot een zoo hoog bedrag. Zoo heeft spreker ook iemand gekend, die alle Donderdagavonden voor de veemarkt eenige duizenden uitleende tegen 1 rente en zijn geld des Vrijdagsavonds terug ontving. Die man maakte dus 52 van zijn geld (zelfs zou men kunnen zeggen 360 per jaar) maar hielp daardoor eenige kleine veekooplieden aan geld voor hun handel en broodwinning. Men moet de dingen zien, zooals ze zijn en niet zeg gen: als men alle weken aflost dan wordt het zooveel hooger. De bank van leening is een instelling, die de gemeente geld kost en die van groot gemak is voor de menschen, die er van willen profiteeren. Wanneer ieder keer, als wordt afgelost, ook weer wordt ingeschreven, dan bezorgt zoo iemand ook meer werk, er wordt papier voor verbruikt, enz. Het komt spreker dan ook voor dat het voorgestelde bedrag niet te hoog is. De heer Lautenbach zou een vraag willen stellen en die zelf trachten te beantwoorden. Wie maken gebruik van de bank van leening? Dat zijn 2 categorieën: de eene, welke uit armoede des Maandagsmorgens de Zon- dagsche kleeren beleent en ze 's Zaterdags weer terug haalt, welke categorie de kleinste is. Maar de grootste is die, bestaande uit menschen, die bij den eenen of an deren winkelier goederen op crediet koopen en ze dan dan beleenen om zoodoende aan geld te komen. Tegen over dat laatste soort van menschen behoeft toch zeker de barmhartigheid niet zoo groot te wezen. Spreker heeft, wat hij hier vertelt, niet uit zijn duim gezogen, maar het is hem verzekerd door iemand die daar jaren is geweest en het systeem is op hemzelf ook toegepast; hij heeft het zelf aan den lijve ondervonden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 7