8 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Januari 1922.
ging. Als spreker goed is ingelicht, dan zijn de statuten
van dien aard, dat de woningen volkomen het eigendom
kunnen worden van de bewoners. Deze woningen zijn
wel gebouwd in het belang van de volkshuisvesting in
het algemeen, maar het geldt hier toch meer het belang
van de toekomstige eigenaars van de woningen. Als men
nu dit i/7 niet zou handhaven, dan zou men toch in
zekeren zin komen vast te zitten aan een bepaald be
drag, omdat men toch moest eischen, wat hier in het
advies staat omschreven. Als men daarvan vrijstelling
verleende en niet zou handhaven het besluit, dat van
regeeringswege is goedgekeurd, wat betreft het betalen
van 1/7 van het inkomen als huurprijs, dan zou men
daarmee de gelegenheid open stellen tot het betrekken
der woningen door menschen, die daarvoor niet in aan
merking komen, waarvoor de subisidieering niet is ge
geven en die zelf wel in hun behoefte aan een woning
kunnen voorzien. Die menschen kunnen zichzelf wel een
woning aanschaffen, door van de zeer gunstige condi
ties, te bouwen met bouwpremie, gebruik te maken.
Maar zij kunnen niet krijgen wat nu in den vorm van
subsidie van regeeringswege en door de gemeente is
verstrekt Zoo bezien is dus de vereeniging weer in een
zeer gunstige positie geplaatst: de leden moeten
op aandeelen betalen wat de vereeniging zelf
bijeen brengt en er is subsidie gegeven door
het Rijk en door de gemeente. De opzet is dus
geweest dat het plan financieel aanmerkelijk goed
gesteund werd. Spreker meent daarom dat er
reden is om mee te gaan met het prae-advies. Men
moet niet de gelegenheid open stellen tot het betrekken
der woningen door menschen, die zelf zeer wel de
draagkracht hebben om een woning te doen bouwen,
men mag deze menschen niet laten profiteeren van het
subsidie, dat door Rijk en gemeente is gegeven. Spreker
kan daarom wel meegaan met het prae-advies en hij
meent uit het schrijven der betrekkelijk bouwvereeniging
te moeten constateeren, dat deze, nu de nadeelige
risico's komen, die onder een zekeren vorm wil afwen
telen op de gemeente. De vereeniging heeft echter de
voorwaarden gekend en geaccepteerd en bij den aanvang
van den woningbouw wist zij den grondprijs, welke ook
aan andere particuliere instellingen is gevraagd. Nu kan
het gebeuren dat men niet zoo voordeelig boert, maar
dan moet men niet trachten een vorm te vinden om het
nadeel op de gemeente af te wentelen. Spreker kan
daarin ten minste niet meegaan.
De heer Jansen wil, nu deze zaak tot breede bespre
kingen aanleiding geeft, ook iets zeggen. De kwestie,
waarom het draait is, dat de Coöperatieve vereeniging
Woningbouw" indertijd de gronden aan den Harlinger-
straatweg op prijs heeft gezet. De gemeente heeft daar
wel verschillende onkosten gemaakt, er zijn werkelijk
kosten van gemeentewege gemaakt, maar, zooals me
vrouw Buisman heeft gezegd, deze kosten zijn meege
vallen en zij zal dat hebben afgeleid uit het feit dat,
zooals ook in het adres der vereeniging is gezegd, aan
andere woningvereenigingen, terrein, vlak tegen dat van
de coöperatieve vereeniging gelegen, is uitgegeven
tegen een belangrijk lageren prijs. Dat moet het ver
moeden wekken, wat het ook bij de cooöperatieve
vereeniging „Woningbouw" zal hebben gedaan, dat
door haar een te hoog bedrag voor den grond is be
taald. Dat zou echter niet zoo klemmend zijn geweest,
wanneer deze vereeniging hare woningen beter had
kunnen verhuren. Terecht is door mevrouw Buisman ge
zegd dat winstbejag zooals de heer Visser liet door
schemeren is buitengesloten, het persoonlijk belang
is hier niet aanwezig. Waar nu uit de practijk blijkt dat
de woningvereeniging op te zware lasten zit en zij
daaraan op alle manieren heeft trachten te ontkomen,
daar zou spreker willen zeggen: als het niet mogelijk
is om de bindende huur te laten vervallen, omdat de
wet deze voorschrijft of de Minister ze niet wil intrek
ken, laat men dan de vereeniging reductie toestaan op
den te hoog betaalden prijs van den grond in verband
met den uitgegeven grond aan andere vereenigingen.
De heer Dijstra bemerkt wel dat men hier voor een
kwestie staat, waarvan het uiterst moeilijk is een prac-
tische oplossing te vinden. In het algemeen voelt men
wel dat men hier met een woningvereeniging te doen
heeft, die in haar opzet tot doel heeft gehad de woning
ruimte te verbeteren. Spreker heeft er indertijd ook aan
meegewerkt, toen de condities voor deze vereeniging
zijn vastgelegd, het blijkt nu echter dat daaronder in
derdaad bezwarende bepalingen voorkomen. Wel heeft
het college gezegd dat voor ambtenaren en voor onder
wijzers bij het lager onderwijs die zelfde bepaling geldt,
maar spreker gelooft toch niet dat die vergelijking
heelemaal opgaat. Hij kan aannemen dat daar ook de
bepaling geldt van 1/7 deel van het inkomen als huur,
maar hij kan niet aannemen dat die ambtenaren en on
derwijzers aan zulke bezwarende bepalingen vast zitten
als bij de leden van deze woningvereeniging wel het
geval is. Spreker is dan ook wel geneigd om mede te
werken tot wijziging van de bepaling omtrent het 1/7
deel, maar hij gevoelt dat als een groot bezwaar daar
tegenover staat, dat men dan den weg opent dat men
schen met een vrij groot inkomen een huur zullen be
talen, die niet in evenredigheid is met hun inkomen.
Dat is op zichzelf echter nog niet het grootste bezwaar.
Maar ook zullen die menschen, door van die lagere
huur te profiteeren, nog niet den werkelijken kost-huur
prijs betalen.
Het is op dit oogenblik moeilijk uit te maken een
vorm te vinden, waarlangs men tot een bevredigende
oplossing zou kunnen komen. Maar zou het ook zoo
kunnen, dat de vereeniging zich alsnog in verbinding
stelt met het college en dat er dan een vorm ware te
vinden zoo, dat de menschen, die wèl den werkelijken
kostprijs der woningen als huur kunnen betalen, deze
ook betalen en dat de menschen die dit niet kunnen
doen, daarvan worden vrijgesteld? Om zoo zonder meer
mee te gaan tot het wegnemen van de bepaling van
het Vt deel, 'ijkt spreker te bezwaarlijk, maar hij ge
voelt er wel voor om een vorm te vinden om tot een
oplossing te komen. Als de vereeniging nog een keer
de gelegenheid werd geboden om met het college te
overleggen, dan zouden de bezwaren misschien zijn te
ondervangen en zou misschien eenige verlichting kunnen
worden toegestaan in de voorwaarde, waarvan spreker
de waarde niet kan ontkennen dat zij bestaat.
De heer Muller wil naar aanleiding van deze kwestie
ook een paar woorden zeggen. In de eerste plaats kan
hij zich indenken dat de vereeniging tracht de drukkende
bepalingen een beetje verlicht te krijgen. Maar de vraag
is of de Raad er aan mag meewerken om die bepaing
zoodanig te maken als door adressante wordt gevraagd.
Als men ziet dat nog maar even geleden een circulaire
van den Minister van Arbeid is verschenen, waarin
eenerzijds wordt getracht het type der woningen te
drukken en waarin anderzijds wordt bepaald dat min
stens 70 van alle kosten door de huur moeten worden
gedekt, daar kan spreker, waar dit arbeiderswoningen
betreft, er hoegenaamd niet toe meewerken, dat men
van menschen met een inkomen van 5000.a
6000.niet 1/7 deel zal heffen voor huur van wo
ningen, waar al 126.als cadeau op ligt. Dat hebben
ze al vast te pakken. En om nu te zeggen dat men dien
menschen de woningen nog schappelijker moet ver
huren dan i/7> terwijl de Minister als huur voor de
arbeiderswoningen 70 der bouwkosten vraagt, daar
omtrent moet spreker verklaren dat hij daarvoor geen
vrijheid kan vinden.
De heer IJ. de Vries was aanvankelijk, na de zaak
rijpelijk te hebben overwogen, van plan voor te stellen:
om aan Burgemeester en Wethouders het recht te geven
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Januari 1922. 9
dat dezen gedurende de eerste 3 of 4 jaren de vereeniging
kunnen toestaan, om onder hun goedkeuring van de
bepaling betreffende het 1/7 deel van het inkomen af
te wijken, omdat hij meent: dat men overeenkomsten,
die eenmaal zijn gesloten, niet zoo gemakkelijk moet
kunnen opheffen of aan kant zetten. Maar sinds hij
gisteravond hoorde dat alle woningen van de vereeni
ging op 2 na zijn verhuurd en dat die 2 misschien ook
wel spoedig verhuurd zullen worden, zoodat dan de
geheele vereeniging zal zijn gedekt en dan dus ook de
groote moeilijkheid zal zijn opgelost, weet spreker niet
meer welke houding hij zal aannemen. Hij wil niet het
contract verbreken en toch wil hij de menschen wel ter
wille zijn. Misschien dat nog het voorstel uit deze ver
gadering kan komen om het gedurende de eerste 3 of
4 jaar zoo te doen, dat, wanneer er een woning leeg
staat en men deze niet kan verhuren voor het 1/7 deel,
men haar dan tijdelijk, met toestemming van Burge
meester en Wethouders mag verhuren voor minder dan
het i/7 deel, dit, opdat de vereeniging hare inkomsten
zal krijgen.
De heer Dijstra: Wat mijn geachte collega, de heer
De Vries heeft gezegd, daar zit iets in. Ik heb gepoogd
een vorm te vinden, waarin dat practisch tot uiting
wordt gebracht. Ik heb hier: „in bijzondere gevallen
kan het bestuur zich wenden tot het college van Burge
meester en Wethouders om toestemming te ontvangen
tot afwijking van het 1/7 gedeelte". Dan blijft een
belangrijk gedeelte in handen van het college, waar het
eindbesluit toch bij het college blijft en de vereeniging
krijgt eenige meerdere ruimte om met vrucht de onder
neming te blijven drijven.
De heer De Vos is voor de gedachte dat er menschen
in die woningen zullen komen, die niet onder de mid
denstanders worden begrepen en dus niet voor steun
in aanmerking zouden komen, niet zoo bang. Dat zal
zoo'n vaart niet loopen. Het kan wel een enkelen keer
gebeuren, maar over 't algemeen zorgen die menschen
wel dat zij een woning meer naar hun stand krijgen
De heer De Boer: Dan kent U den middenstand niet!
De heer De Vos: Dat zijn de middenstanders niet,
die U bedoelt. Spreker vervolgt dat hij meer gevoelt
voor de motie, welke de heer Dijstra eerst heeft ge
steld, dan voor wat deze later heeft gezegd. Spreker
meent dat het beter is, dat de zaak eerst nog eens van
alle kanten wordt bezien en dat Burgemeester en Wet
houders eerst nog eens trachten contact te krijgen met
het bestuur der vereeniging, opdat de zaken meer tot
elkaar worden gebracht en Burgemeester en Wet
houders daarna met een alleszins aannemelijk voorstel
bij den Raad kunnen komen. Burgemeester en Wet
houders dienen zich dan echter eerst nog te verstaan
met het bestuur der vereeniging en daarom acht spre
ker de eerste motie van den heer Dijstra beter.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil nog even
terug komen op wat de heer Muller heeft gezegd. Deze
heeft gesproken over de circulaire van den Minister,
waarin wordt bepaald dat de huurprijs minstens 70
van de exploitatiekosten moet bedragen. Deze is hier
echter bij deze bouwvereeniging al hooger gesteld, de
huurprijs is hier al hooger dan 70 Dus ook wel een
reden om deze vereeniging niet zwaarder lasten op te
leggen, waar de Minister aan die 70 geen enkele
voorwaarde verbindt.
De heer Westra merkt op dat zoo juist werd gezegd
of het niet mogelijk zou zijn de huurprijzen der woningen
te verlagen. Spreker gelooft niet dat dit de bedoeling
is van de woningvereeniging. Men moet juist als huur
ders hebben menschen met betere, met hoogere inko
mens. De zaak zit zoo, dat onder de menschen, waarvoor
de woningen wel bestemd zijn, niet voldoende huurders
zijn en dat men nu de gelegenheid wil hebben de wo-
ninigen tegen den minimum-huurprijs te verhuren aan
de hoogere inkomens. Moeten deze i/7 van het inkomen
betalen, dan wordt dit een zeer hoog bedrag.
De toestand is ook niet meer precies gelijk als toen
de woningen werden gebouwd; de huurwaarde der
woningen is inmiddels zeer belangrijk verlaagd, doordat
men de gewenschte huurprijzen niet meer kan maken.
Stelt men den huurprijs te hoog, dan kunnen die soort
van menschen met de hooge inkomens veel gemakke
lijker op de vrije markt terecht. Het is hier dus een
kwestie van practisch overleg, dat men die woningen
tegen een lageren huurprijs tracht verhuurd te krijgen.
De heer Dijstra wil nog een kleine opmerking maken
naar aanleiding van de woorden van den heer Westra.
Spreker zou er geen prijs op stellen wanneer deze
woorden als waarheid werden verkondigd. Hij heeft
niet gezegd dat hij die menschen met de hoogere inko
mens er niet in wil hebben, maar hij wênscht dit alleen
onder bepaalde voorwaarden; als men niet 1/7 zal be
talen, dat men dan in elk geval den kostprijs van de
woningen betaalt, zoodat die menschen die inderdaad
wel in aanmerking komen om eëfl goed deel van hun
inkomen te betalen als huur, niet ten koste van Rijk en
gemeente een cadeau zullen hebben. Spreker heeft dit
bezwaar, dat door de menschen, die het wel goed kun
nen betalen, meer zal worden geprofiteerd dan waarop
zij aanspraak hebben.
De heer O. F. de Vries (wethouder) wenscht op enkele
dingen iets dieper in te gaan. Over het algemeen is wel
uit de besprekingen van de verschillende raadsleden
gebleken dat het eigenlijk niet gemakkelijk is hier een
oplossing te vinden. Burgemeester en Wethouders
konden dan ook niet anders doen dan terug komen met
hun prae-advies, dat in de vorige raadsvergadering is
aangeboden. Spreker wil nog even in 't kort de heele
zaak belichten en in verband met de andere woning
voorziening er iets uitvoeriger op ingaan.
Oorspronkelijk is inzake deze kwestie het voorstel in
den Raad gebracht om subsidie te verleenen. Een voor-
loopig besluit is later, in de vergadering van 11 Mei
1920, gevolgd door een definitief besluit, evenwel onder
deze bepaling welke ook in het prae-advies staat
„dat de huur niet minder mag bedragen dan 1/7
van het inkomen van den huurder",
en daarnaast:
„wanneer deze minder dan 5000.inkomen
heeft, terwijl, wanneer het inkomen 5000.en
meer bedraagt, de huur volgens den kostprijs wordt
bepaald"
spreker drukt op dit laatste, omdat die kostprijs veel
hooger is dan hetgeen de menschen, die in de woningen
wonen, betalen
„en voorts dat de vereeniging de woningen niet
mag verhuren aan personen, wier inkomen een be
drag van 6000.te boven gaat."
Naar aanleiding van dat genomen raadsbesluit is toen
in de Leeuwarder Courant van de hand van een der
redacteuren een artikel opgenomen, dat spreker merk
waardig genoegd acht om (daarvan een gedeelte voor
te lezen. Het ging over het verleenen van subsidie bij
den bouw van middenstandswoningen als „fonds
perdu":
„Het departement van Arbeid, dat de rijkssubsidiën
uitkeert, acht uit een schrijven aan Nijmegen is
het gebleken een inkomensgrens feitelijk niet noo-
dig, wanneer maar een achtste deel van het inkomen
als huur wordt gevraagd, en al hetgeen aldus meer
wordt gegeven dan er volgens de exploitatierekening
aan minimum-huur dient te zijn, in een afzonderlijk
potje gestort wordt om daaruit van de rijks- en ge-