16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Januari 1922.
De heer Visser heeft zijn voorstel tot aanhouding
gedaan om de volgende reden. Hij acht dit een heel j
belangrijk onderwerp, dat evenwel eenigszins vaag aan
den Raad is voorgesteld. Wethouder De Vries heeft
gezegd dat het jammer is dat de wethouder, die met
dezen tak van dienst is belast, niet hier aanwezig is,
maar dat hij, om de werkloosheid in deze gemeente
te bestrijden met het voorstel komt dat de Raad zal
voteeren een zeker bedrag. Aan het voteeren van een
bedrag zit voor spreker echter vast de plan-indeeling.
Hij zou daarom eerst willen behandelen of men tot
plan A of tot plan B wenscht over te gaan. Men kan j
het eene hier niet losschakelen van het andere; eerst
moet het geheele plan als zoodanig worden behandeld
en, als daaromtrent een beslissing is genomen, dan
kan men met voorstellen komen om er uitvoering aan
te geven. Spreker gevoelt evengoed dat het wenschelijk
is, om zoo spoedig mogelijk maatregelen te treffen tot
bestrijding van de werkloosheid. Maar het betreft hier
een belangrijke beslissing, een zeer groot vraagstuk,
waarmee groote financieele bedragen zijn gemoeid.
Wanneer men nu direct een beslissing neemt in de eene
of andere richting, tot het aanleggen van een weg en
het voteeren van een bedrag, dan zit men vast aan het i
geheel. Daarom zou spreker eerst een uitspraak willen
hebben over het geheel, alvorens met de uitvoering
te beginnen.
De heer Jansen merkt op dat telkens, zooals nu weer
bij den heer Visser, dezelfde verwarring bestaat dat,
als er nu tot den weg en de walbeschoeiïng wordt
besloten, de Raad zich dan meteen zou hebben uit
gesproken over plan A of plan B. Sprekers indruk is
dat het er absoluut niet mee te maken heeft of men
later zal besluiten tot verbranding of tot compost-
bereiding. Dat heeft hier niets mee te maken. De Raad
moet alleen besluiten, dat de plaats van het aschland
daar zal worden aangewezen en daar zijn nog geen
stemmen tegen opgegaan.
De Voorzitter: Daar gaat het ook niet over.
De heer Jansen vindt het daarom zoo eigenaardig
dat men, nu Burgemeester en Wethouders den strijd
willen aanbinden tegen de werkloosheid, de zaak op
de lange baan wil schuiven door ze uit te stellen.
Spreker gelooft echter niet dat men hier behoeft uit te
stellen, maar dat men het gerust kan doen, zooals ook
door den wethouder is gezegd en door den heer De
Boer is aangedikt.
De heer Van der Werff heeft den wethouder hooren
zeggen dat niemand is opgekomen tegen den weg en
tegen het terrein. Maar door den heer IJ. de Vries is
toch aangehaald dat er een vergissing is in de stukken,
waarin staat dat het terrein is gelegen tusschen Tijnje
en Potmarge. Dan wou spreker vragen of de Tijnjeweg
niet geschikt is; men zou dan een spoorwegovergang
kunnen maken en vandaar een weg recht naar het
aschland. En verder vraagt hij of het niet practischer
zou wezen dat men de invaart en losplaats direct ging
maken aan de Tijnje en aan de Potmarge. Spreker
zal zich niet verklaren tegen het aanleggen van den
weg, omdat het toch noodzakelijk is, dezen aan te
leggen. Daar moet het toch toe komen en de zaak kan
nu dienen om de werkloosheid te bestrijden.
Het voorstel van den heer Visser, om het geheele
punt aan te houden, komt in stemming en wordt ver
worpen met 15 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Visser, Dijstra, De Vos,
Van Weideren baron Rengers, IJ. de Vries en Fransen.
Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Van der
Werff, Zandstra, Tulp, Muller, Tiemersma, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Cohen, M. Mole
naar, De Boer, O. F. de Vries, Jansen, B. Molenaar,
Westra en Berghuis.
Thans komt in behandeling het voorstel van me-
vrouw-Buisman, hetwelk wordt ondersteund en dat
luidt:
„Ondergeteekende stelt voor bijlage 10 te behan
delen en bijlage 11 aan te houden."
De heer De Boer: Mag ik even vragen wat het ver
schil is tusschen het voorstel, dat mevrouw Buisman
heeft gedaan en dat, wat door het college is gedaan?
De Voorzitter: Dat zult U uit de stukken kunnen zien.
De heer De Boer gelooft dat die voorstellen op het
zelfde neerkomen.
De Voorzitter noemt, als uitmakende het voorstel van
mevrouw Buisman, de punten auit bijlage 11. Dit
met wat wethouder De Vries verder heeft verteld en
wat niet in het voorstel staat, vormt het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De heer De Boer: Dat weet ik juist niet meer.
De heer Berghuis (wethouder) wil mevrouw Buisman
in overweging geven, haar voorstel zoo te wijzigen dat
aan het college een crediet wordt verleend tot een ma
ximum van 60,000.voor die werken voor de ver
plaatsing van het aschland, die, zonder eenig principieel
besluit te nemen, in alle geval noodzakelijk zijn. Het wil
spreker voorkomen dat de door het college genoemde
werkzaamheden, wat er ook besloten wordt en hóe er
ook gehandeld wordt, in ieder geval noodzakelijk zijn.
Hieronder behoort b.v. de walbeschoeiïng, die toch ook
als men tot verbranding overgaat noodig is. Er is noodig
een maximum-bedrag van 60,000.daarvoor kan,
wat door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld,
worden gedaan. Als mevrouw Buisman haar voorstel
zoo wilde wijzigen?
De heer Jansen acht dan het voorstel-Buisman niet
noodig, dat heeft de heer De Vries al gezegd. Deze heeft
met naam en toenaam de werken genoemd, welke het
college van plan was te doen. Daarom is het voorstel-
Buisman niet noodig. Spreker ontraadt het college tegen
te werken; wat het college wil doen is enkel het asch
land verplaatsen en de werkloosheid bestrijden.
De heer O. F. de Vries (wethouder) meent dat men
hem toch moet toestemmen dat de werken, welke hij
heeft opgenoemd, er niets aan af- of toedoen welk sy
steem zal worden gevolgd. Hoe de technische opzet ook
moge worden, het terrein en de door spreker genoemde
inrichting is toch even goed noodig. Om dit duidelijk te
doen blijken wil spreker de werken nog wel even op
noemen: grond ontgraven uit afsnijding hoek Potmarge
en haven; grond baggeren uit Potmarge; grond baggeren
uit Potmarge van de westgrens tot de Tijnje; grond
ontgraven uit compostloodsen en gierputten
De Voorzitter: Dat moet vervallen.
De heer O. F. de Vries (wethouder): De Voorzitter
maakt de opmerking dat die laatste post zou moeten
vervallen, de ontgraving van grond uit compostloodsen
en gierputten. Maar verder zijn het allemaal posten, die
niets met den verderen opzet hebben uit te staan en die
toch in ieder geval uitgevoerd moeten worden.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi merkt op dat de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 Januari 1922. 17
heer Berghuis haar heeft gevraagd haar voorstel te
wijzigen. Maar zij heeft den heer De Vries niet duidelijk
verstaan, zij meent dat deze er ook bij wil brengen het
uitdiepen van gierputten en compostloodsen. Dat moet
er beslist af.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Dat komt er
ook af.
De Voorzitter zegt dat in den brief van den directeur
van gemeentewerken wordt gesproken van: grond ont
graven uit afsnijding hoek Potmarge en haven daar
gaat dus een stukje terrein af grond baggeren uit
Potmarge dus verdiepen grond of zand aanvoe
ren en verwerken voor den nieuw aan te leggen
weg grond baggeren uit Potmarge van de westgrens
tot de Tijnje. Dat zijn de posten, waarover het gaat.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi kan er zich vol
komen mee vereenigen dat die posten worden genomen
bij wat in bijlage 10 is voorgesteld.
De Voorzitter wil den Raad meedeelen dat dus boven
deze 4 posten nog komen de bedragen, die in bijlage 10
zijn genoemd. Het voorstel-Buisman is dus ingetrokken?
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Dat voorstel is
nu om bijlage 10 te behandelen plus die 4 posten.
De Voorzitter: Het voorstel van Burgemeester en Wet
houders en het Uwe loopen dan geheel samen.
De heer Visser: Wanneer men deze gelden besteedt,
dan is het dus absoluut noodzakelijk dat men plan A
of plan B neemt? En wanneer men een van beide plan
nen accepteert, dan is het noodzakelijk dat een crediet
voor deze gelden wordt toegestaan?
De Voorzitter: Ja.
De heer De Vos: Het is toch de bedoeling dat met het
voorstel-Buisman hoogstens 60,000.wordt gevo
teerd?
De Voorzitter: De Raad moet het mij niet kwalijk
nemen, maar ik kan er ook niet uitkomen.
De heer Dijstra: Ik hoor U die verzuchting slaken,
maar zou U net de vraag willen stellen: Is dit nu wel
een ernstige manier van voorbereiding van een derge
lijke groote kwestie? Er worden cijfers genoemd en
stappen gedaan, maar niemand van de raadsleden weet
er iets van.
De Voorzitter: Ik kan niet anders zeggen dan dat ik
U volkomen gelijk geef, mijnheer Dijstra
De heer Visser: Dan dien ik mijn voorstel tot aan
houding weer in.
De Voorzitter: De Raad heeft het zoo gewild. Ik vraag
alleen, wie van de leden verder nog het woord verlangt.
De heer Jansen gelooft toch dat de zaak niet zoo
droefgeestig is dat de Voorzitter dergelijke verzuchtin
gen moet slaken. Hij zal er direct wel uit komen. En
spreker meent dat de Raad niet direct aan die cijfers
zal vastzitten. De heer De Vries heeft toch de bedragen
en posten met naam en toenaam genoemd en is geko
men tot een bedrag van 60,000.—. Als het besluit in
in beginsel werd genomen, dan konden die en die werken
voor 60,000.worden uitgevoerd. De Raad zal zich
nu toch niet branden aan het voorstel van het college.
En nu het voorstel-Buisman daarmee parallel loopt is
de zaak toch niet zoo moeilijk meer. De Burgemeester
zit er natuurlijk niet in, dat hij niet direct in het werk
van den wethouder der Bedrijven kan komen, kan spre
ker zich best voorstellen. Maar daarom wordt hem niet
direct een brevet van onbekwaamheid uitgereikt.
De Voorzitter wil, om zichzelf te rechtvaardigen, op
merken, dat hij met de verschillende posten, welke hij
heeft opgenoemd plus de posten uit bijlage 10, komt
over de 80,000.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi blijft dan bij haar
eerste voorstel, wat vrijwel op hetzelfde neer komt,
terwijl dan niet hooger dient te worden gegaan dan
60,000.—.
De Voorzitter kan niet ontkennen dat die 4 posten
plus bijlage 10 komen boven de 60,000.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi handhaaft haar
voorstel om bijlage 10 te behandelen. Zij is het niet eens
met den heer Dijstra, dat deze zaak niet ernstig zou
zijn voorbereid. Spreekster is op dit oogenblik, behalve
de heer Westra, die nog maar kort lid is geworden, het
eenige hier aanwezige commissielid en zij kan als zoo
danig niet aannemen de bewering dat deze zaak niet
genoeg zou zijn voorbereid. De commissie heeft er keer
op keer over vergaderd. Voor zij echter met verdere
plannen zou komen, wilde zij eerst de zekerheid hebben
of men het aschland wenschte te verplaatsen. Uit de
discussies heeft spreekster nu de conclusie getrokken
dat de Raad daarmee volkomen accoord gaat, maar zich
de vrijheid wenscht voor te behouden hoe de zaak ver
der wordt ingericht. Nu gelooft spreekster toch niet dat
men van „onvoorbereide plannen" kan spreken wanneer
wordt voorgesteld te bepalen de plaats waar het asch
land komt en de manier, hoe men dit zal bereiken. En
waar nu deze zaak toevallig samenvalt met de nood
zakelijkheid tot werkverschaffing in verband met de
werkloosheid, daar komt men voor een omstandigheid,
waarvan men in alle opzichten moet profiteeren. Daarom
gelooft spreekster dat, wanneer de Voorzitter alleen de
discussies opent over het terrein, dat gekozen is en over
de verplaatsing zelve, de heer Dijstra dan niet zeggen
kan, dat dit een onvoorbereid plan is. Hoe het plan
verder zal worden uitgevoerd of hoe het bedrijf zal wor
den uitgeoefend, daaromtrent zullen later voorstellen
komen. En bijlage 11 moet noodzakelijk worden uitge
schakeld tot de wethouder er bij is.
De heer Dijstra is niet gewoon iets lichtvaardig te
zeggen en moet zich dan ook verzetten tegen de voor
stelling van mevrouw Buisman, alsof deze zaak aan den
Raad wèl voorbereid zou zijn aangeboden. De wethou
der van Openbare Werken zegt: mijn collega is er niet,
hij noemt een trits cijfers en zoodoende hoort men wel
iets maar een deugdelijke gelegenheid om daarover te
oordeelen heeft men niet gehad. Men moet er toch reke
ning mee houden waar men terecht komt. De Voorzitter
zegt al dat hij met alle nieuwe gegevens een 20 a 25
duizend gulden komt boven het bedrag dat de wethou
der heeft genoemd.
Spreker betwist niet dat de zaak in de commissie
niet behoorlijk is voorbereid. Maar de Raad is de com
missie niet, men moet niet denken dat de Raad zich de
stof zoo eigen heeft gemaakt als de commissieleden,
die er een paar jaar mee bezig zijn geweest en er zoo
zijn ingegroeid. Spreker vertrouwt zich niet op dit ter
rein. Als men de zaak nog een paar dagen eerder had
gehad, was het nog anders. Maar nu moet men den
Raad in zijn geheel niet vragen om met elke mogelijke
wijziging zoo maar accoord te gaan, zonder dat de Raad
weet in welk verband de zaak nu is geplaatst. Spreker
kan niet anders zeggen dan dat, zooals de zaak is voor
gedragen, de Raad daar zeer onvoorbereid voor staat