48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Februari 1922. vak bespreekt, dan kunnen de leeraren in scheikunde, natuurkunde, enz. daar niet over oordeelen. Die beoor deeling moet blijven bij den directeur en den betrokken leeraar en niet bij anderen, wat wel het geval zou zijn als het amendement van den heer De Boer werd aan genomen. Dan zou de vergadering van leeraren moeten oordeelen over de afzonderlijke vakken. De heer De Boer vindt dat de kwestie ook wel eenigs- zins anders kan worden gesteld. Hij geeft den wethou der van Onderwijs toe dat het voor een leeraar in de scheikunde, als deze geen verstand heeft van talen, zeer moeilijk is, een oordeel te vellen over het onderwijs in de talen. Maar spreker kan zich voorstellen dat het voor den directeur, die wel talen, maar geen scheikunde zal kennen, evenzoo moeilijk is om over dit laatste vak een oordeel te vellen. En aan wie zal nu de beslissing zijn? Spreker vindt het veel verstandiger dat het program wordt opgemaakt in een vergadering van gelijkberech tigde personen onder voorzitterschap van den directeur, een vergadering, waarvan notulen worden gemaakt, die voor het schooltoezicht en voor het college ter inzage liggen, dan dat de zaak wordt opgeborgen in onder onsjes" tusschen den directeur en een leeraar. Als er dan eens verschil van meening is, dan is spreker zeer bang, dat de leeraar steeds aan het kortste eindje trekt. De heer Tulp (wethouder) geeft den heer De Boer in zooverre gelijk, dat de directeur ook niet alle vakken kan weten. Maar hij tracht zich daar wel zooveel mo gelijk in te werken, dat is zijn beroep. Als er verschil van opvatting is, de directeur het niet eens is met een van de leeraren, dan kan door middel van arbitrage worden ingegrepen door de commissie van toezicht en den betrokken inspecteur. En kan men het dan nog niet eens worden, dan kunnen Burgemeester en Wethouders er tusschen komen. Als de directeur en de leeraar hun opvatting naar voren brengen en als de commissie en de inspecteur hun advies hebben gegeven en men kan het dan nog niet eens worden, dan kunnen ten slotte Burgemeester en Wethouders, na van alles inzage te hebben genomen, beslissen Maar men moet er niet op ingaan om alle leeraren, die zich niet in de andere vak ken inwerken, advies te laten geven. De heer De Boer heeft van al de woorden, die de wethouder van Onderwijs heeft gesproken over arbi trage van de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs enz. in de gauwigheid in de verordening niets kunnen vinden. En hij is ook heel bang, dat dit er niet in staat. Maar spreker zou dit willen opmerken. Aan een school als deze en trouwens ook aan elke andere school moet zoo min mogelijk wrijving zijn, ten aanzien van het geven van onderwijs, tusschen de leerkrachten. En daarom gelooft spreker dat het veel veiliger is dat de verschillende dingen worden besproken in een openbare vergadering, waaraan alle leerkrachten deelnemen, dan dat ze worden behandeld in „onder onsjes". Men heeft dan in een vergadering van leeraren ook een waarborg voor een veel breedere discussie en men komt in den regel met een beetje deugdzamer argumenten, dan wanneer zooiets maar met één persoon wordt afgespro ken. Daarom moet spreker zijn amendement handhaven. De beraadslagingen worden gesloten. Over het amendement van de heeren De Boer en Zandstra staken de stemmen (11 tegen 11 stemmen), zoodat de beslissing daaromtrent tot de volgende ver gadering wordt aangehouden en in verband daarmee mede artikel 5 wordt aangehouden. Vóór het amendement stemmen: de heeren Jansen, Fransen, M. Molenaar, Tiemersma, Visser, B. Molenaar, De Boer, Muller, Dijkstra, Koopal en Zandstra. Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Westra, De Vos, Tulp, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren IJ. de Vries, O. F. de Vries, Cohen, Oosterhoff, Berghuis en Van Weideren baron Rengers. Artt. 69 worden onveranderd vastgesteld. Art. 10. De Voorzitter memoreert dat door de heeren De Boer en Zandstra op de 2e alinea van dit artikel een amen dement is ingediend. Waar staat: „De regeling dier bevordering geschiedt telken jare door den Directeur in overleg met de commissie van toezicht", wenschen zij daarvoor te lezen: „De bevordering wordt vastgesteld in een verga dering van directeur en leeraren ten overstaan van twee of meer leden der commissie van toezicht". Burgemeester en Wethouders stellen voor de heer Tulp zal het wel toelichten, omdat de heer De Boer waarschijnlijk hieruit iets anders heeft gelezen dan de bedoeling is van wat hier staat om in de eerste alinea tusschen de woorden „wordt" en „vóór" in te voegen de woorden „in een vergadering van directeur en leeraren", en het amendement niet aan te nemen. Burgemeester en Wethouders wenschen dus alinea 1 te lezen: „Jaarlijks wordt in een vergadering van directeur en leeraren vóór het einde van den cursus bepaald, welke leerlingen tot een hoogere klasse bevorderd kunnen worden", en de tweede alinea te laten, zooals zij hier staat. De beraadslagingen worden geopend. De heer Tulp (wethouder) vermoedt, dat de heer De Boer hier eenigszins verward heeft de bevordering en de regeling van de bevordering. De heer De Boer wil vermoedelijk dat de bevordering niet alleen wordt bepaald door den directeur, maar door den directeur en de leeraren, wat thans ook door Burgemeester en Wethouders is overgenomen. De regeling van de be vordering is echter geheel iets anders; dat betreft wanneer de bevordering zal plaats hebben, hoe laat enz. Burgemeester en Wethouders meenen echter te hebben voldaan aan hetgeen de heer De Boer wenscht. De heer De Boer deelt mee dat hij zijn amendement op art. 10 intrekt. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 10 wordt, zooals het nader door Burgemeester en Wethouders is geredigeerd, vastgesteld. Artt. 1115 worden onveranderd vastgesteld. Art. 16. De Voorzitter: De heeren Zandstra en De Boer stellen voor om in plaats van wat hier staat te lezen: „Door de vergadering van directeur en leeraren wordt een huishoudelijk reglement ontworpen, dat de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders behoeft, nadat de commissie van toezicht daar omtrent advies heeft uitgebracht". Burgemeester en Wethouders stellen voor tusschen de woorden „toezicht" en „een" in te voegen de woor den „en onderwijzend personeel", m.a.w. om art. 16 zoo te lezen: „Burgemeester en Wethouders stellen in overleg met de commissie van toezicht en onderwijzend personeel een huishoudelijk reglement vast, enz.", en het amendement niet aan te nemen. De beraadslagingen worden geopend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Februari 1922. 49 De heer De Boer wou graag nog eens hooren wat de Voorzitter in het begin zei, wat er in wordt opgenomen. De Voorzitter zegt dat hij eerst lecture heeft gedaan van de redactie van het amendement, welke de voor stellers voor wat hier staat in de plaats wenschen te stellen. Nu stellen Burgemeester en Wethouders voor om het artikel te laten blijven zooals hier staat, echter onder invoeging achter het woord „toezicht" van de woorden „en onderwijzend personeel", zoodat er dus overleg zal worden gepleegd met de commissie van toezicht en het onderwijzend personeel. De heer De Boer kan daarin meegaan. De Voorzitter: Trekt U Uw amendement in? De heer De Boer: Ja. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 16 wordt, zooals het nader door Burgemeester en Wethouders is gewijzigd, met algemeene stemmen vastgesteld. Artt. 1723 worden onveranderd vastgesteld. Art. 24. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer wou graag bij dit artikel een vraag stellen. Hier staat: „De leeraren geven geen onderwijs buiten de school zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders. Over de aanvrage wordt de commissie van toezicht gehoord". Zooals het college bekend is, bestaat er een rijks regeling daaromtrent. Is het nu ook de bedoeling dat door Burgemeester en Wethouders die regeling zoo nauw mogelijk zal worden gevolgd ten opzichte van deze school? Spreker vindt het in 't algemeen een zeer groot kwaad, als voor leeraren, die een volledige dagtaak hebben, de gelegenheid nog open staat om privaat lessen te geven of kostleerlingen te houden. Om hier niet in datzelfde kwaad te vervallen, is zijn vraag of Burgemeester en Wethouders zoo nauw mogelijk zullen waken, dat de betrokken leeraren zich zoo goed mo gelijk aan hun school zullen wijden. De heer Tulp (wethouder) zegt dat de opvatting van Burgemeester en Wethouders wel is dat de leeraren geen onderwijs mogen geven aan andere inrichtingen van onderwijs en ook geen privaatlessen. Maar over het houden van kostleerlingen hebben zij zich niet uit gelaten. En dat is ook iets wat ingrijpt in het private leven van den leeraar. Waar Burgemeester en Wet houders echter goede salarissen willen geven, stellen zij tevens den eisch, dat de leeraren niet aan andere inrichtingen les mogen geven en ook geen privaatlessen mogen geven. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 24 wordt onveranderd vastgesteld. Artt. 2529 worden onveranderd vastgesteld. Art. 30, alsmede de vaststelling der geheele veror dening, worden aangehouden in verband met de aan houding van art. 5 der verordening. Aan de orde is Ontwerp II. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. Artt. 14 worden onveranderd vastgesteld. Art. 5. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer wou graag bij de laatste alinea van artikel 5 een vraag stellen, n.l. of Burgemeester en Wethouders wel hebben overwogen wat hun meening is omtrent de toepassing van de salarisregeling als een leeraar les geeft aan meer dan een school. Door den Inspecteur van het Middelbare Onderwijs is de op merking gemaakt, welke naar sprekers meening vol komen juist is, dat wanneer een leeraar b.v. 12 uur les geeft aan het gymnasium en 12 uur aan deze H. B. S., dan uit deze verordening niet blijkt welke salaris regeling van toepassing is en dat daaruit misschien in enkele gevallen zou kunnen volgen, dat zoo'n leeraar veel hooger wordt gesalarieerd dan de anderen. Wan neer een leeraar 24 uur les geeft aan 2 of 3 inrichtingen, dan meent spreker dat geval a van toepassing is, d.w.z. dat hij wordt bezoldigd als iemand die van 1924 uur les geeft. Hieruit blijkt echter niet wat toegepast wordt. De heer Tulp (wethouder)De opvatting van het college is dat hij dan wordt betaald naar 1924 uur. Dan zijn alle lessen meegerekend. Maar het staat er niet duidelijk, dat is waar. De heer De Boer: Er staat: wat voor den leeraar het gunstigst is. De heer Tulp (wethouder): Nu, dat is 1924 uur. De Voorzitter: Dat denk ik niet. De heer Tulp (wethouder) wil het wel even na rekenen. De Voorzitter zegt toe dat, als hierover werkelijk kwestie bestaat, Burgemeester en Wethouders nog met deze zaak bij den Raad zullen komen en als blijkt dat het zoo duidelijk is dat het dan zoo doorgaat. Het kan altijd nog even nagezien worden, omdat er vandaag toch nog een artikel van de vorige verordening niet is afgedaan. De beraadslagingen worden gesloten. Met inachtneming van de restrictie, door den Voor zitter genoemd, wordt art. 5 onveranderd vastgesteld. De heer Muller maakt bij artikel 6 den Voorzitter de volgende opmerking: U is nog al vlug in Uw aflezen van de artikelen. Bij artikel 2 had ik graag nog een paar woorden willen zeggen. De Voorzitter: Ik voor mij heb daar geen bezwaar tegen als de Raad het goed vindt op zijn schreden terug te keeren. Maar wij werken achteruit op die manier. De Raad vindt goed dat opnieuw aan de orde wordt gesteld: Art. 2. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller zou, waar hier in de tweede alinea staat: „De jaarwedde van de leeraren, uitgezonderd van die in de lichamelijke oefening, stenografie en ma- chineschrijven bedraagt" willen voorstellen om over te gaan tot schrapping van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 5