54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Februari 1922. kunnen zenden en toen is er telkens van hier naar Den Haag op spoed aangedrongen, omdat de werkloosheid hier groot was. De plannen zijn reeds 2 of 3 dagen, nadat de Raad daartoe besloten had, weggegaan, er is dikwijls getelegrafeerd en getelefoneerd of men haast uitslag kreeg, maar in Den Haag had men den tijd. Daarnaast moet men ook bedenken wat zoopas de heer Berghuis al heeft gezegd dat, al heeft de Raad de cre- dieten toegestaan, het dan nog niet gezegd is dat Gede puteerde Staten ze al hebben goedgekeurd. Spreker zou er voor bedanken om met werken, die een belangrijk bedrag eischen, te beginnen, zonder dat het crediet is goedgekeurd. In zooverre begrijpt spreker dan ook de beschuldiging van den heer IJ. de Vries niet. Hij kan de verzekering geven dat het college allen mogelijken spoed heeft betracht in verband met de werkloosheid. Maar de heeren vergeten ook dat er een 3 a 4 weken winter tusschen is geweest, in welken tijd niets kon worden gedaan. Toch hebben Burgemeester en Wet houders toen niet stil gezeten en de verschillende amb tenaren ook niet. Pas vanmorgen is eindelijk een beslis sing uit Den Haag ontvangen. De heer IJ. de Vries Ik handhaaf volkomen mijn standpunt! De heer Jansen: Dat is christelijk-historisch! De heer Ij. de Vries: Of christen-sociaal! Alaar laten we dat er buiten laten. Ik handhaaf volkomen mijn stand punt. Het schijnt dat men vanuit Den Haag ook al op eenigen spoed heeft moeten aandringen, 't Is al zeer eigenaardig dat, om de werkloosheid hier te bestrijden, de regeering vanuit Den Haag op spoed moet aandrin gen.'t Is nu maar een groot geluk voor het college dat Gedeputeerde Staten er zijn. De heer De Boer heeft dat wel eens betwijfeld, maar het college van Gedeputeerde Staten is nu de kapstok, waaraan alles wordt opgehan gen. Spreker heeft echter de overtuiging dat Gedepu teerde Staten wel zouden willen meewerken en op dat punt een vervroegd crediet toestaan. Dat is vorige jaren ook wel gebeurd. Het is werkelijk jammer dat menschen die wel willen werken, dit niet kunnen, omdat er geen werk is en dat daardoor in verschillende huisgezinnen vrij groote armoede wordt geleden. Spreker hoopt dat deze besprekingen tengevolge zullen hebben dat niet pas in Januari van het volgende jaar zal worden begon nen met plannen ter bestrijding van de werkloosheid en alzoo pas kan worden begonnen op een tijd dat na een of twee maanden de winter is afgeloopen, maar dat een of twee maanden voordat er werkloosheid is alles in orde is en dat nu reeds wordt begonnen met de plannen ter bestrijding van de werkloosheid in den volgenden winter. De heer Dijkstra (wethouder) was niet van plan naar aanleiding van de woorden van den heer IJ. de Vries een enkel woord te zeggen, maar het komt hem nu toch wel wat kras voor, dat in een openbare raadsverga dering de schijn wordt gewekt alsof het college van Burgemeester en Wethouders er aan schuldig is want daar komt het eigenlijk op neer dat met de werk zaamheden nog niet een aanvang is gemaakt. Als de heer IJ. de Vries zegt dat hij zijn standpunt handhaaft, dan zegt spreker dat de heer De Vries een valsch stand punt handhaaft. Hij licht de menschen absoluut verkeerd in. Spreker net zoo goed als zijn collega links van hem en al de andere leden van het college hebben geen moeite gespaard de commissie voor de reiniging kan dat weten om het daarheen te leiden, dat er produc tief werk wordt verschaft. Maar laat de heer IJ. de Vries deze vraag eens beantwoorden: Als U hier zat, zou U dan een crediet besteden, dat door Gedeputeerde Staten niet was goedgekeurd? De heer Fransen: Dat gebeurt wel meer! De heer Dijkstra (wethouder): U misschien bekend, mij niet. De heer Fransen: En die halve ton aan ijzerwerk voor het abattoir dan en die keien? De heer IJ. de Vries vraagt nog eenmaal het woord. De Voorzitter: Als de Raad het goed vindt. De Raad staat dit toe. De heer IJ. de Vries verblijdt zich er over dat deze discussie zoo loopt en dat de heer Dijkstra hier zoo warm over loopt. Men beschuldigt over 't algemeen de regeering veel te veel, die is overal de schuld van. Spreker moet eerlijk vertellen dat hij op 't oogenblik niet kan zeggen wat hij zou doen als hij daar zat. Hij zit niet op de plaats van den wethouder en kan dus volstaan met diens vraag niet te beantwoorden. De heer Dijkstra (wethouder): Die U ontwijkt! De heer IJ. de Vries: Ik kan alleen veronderstellen wat ik zou doen. De heer Dijkstra (wethouder)Nu moet U voor een keer eens eerlijk wezen. De heer IJ. de Vries: Voor een keer eerlijk wezen! Die is goed. De conclusie, die ik daaruit trek is, dat U maar een enkele keer eerlijk is en anders onoprecht. Want, zoo de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. De Voorzitter: 't Gaat nog altijd over de werk loosheid. De heer IJ. de Vries wil dan eerlijk meedeelen dat, als hij op die plaats zat, hij hemel en aarde zou be wegen om door Gedeputeerde Staten dat deel van de begrooting goedgekeurd te krijgen, wat diende ter be strijding van de werkloosheid. De heer Dijkstra en zijn partijgenooten hebben gewoonlijk zulke groote monden om de menschen aan 't werk te krijgen. Maar dan zou spreker in zijn plaats hebben gepoogd, ook al was het tegen den draad van het college van Burgemeester en Wethouders in, om de credieten goedgekeurd te krijgen, al moest hij daarom ook alle leden van het college van Gedeputeerde Staten afloopen met de vraag: wees zoo goed en sta dit crediet toe. Bovendien is spreker over tuigd, dat het college van Gedeputeerden de credieten voor de bestrijding van de werkloosheid gaarne zouden toestaan. De heer Visser meent toch wel dat men niet mag veronderstellen dat het college, zonder de goedkeuring van Gedeputeerde Staten te hebben, aan 't werk mag gaan. Zou het dat hebben gedaan, wat door den heer IJ. de Vries is voorgesteld, dan veronderstelt spreker dat juist de heer IJ. de Vries de persoon zou zijn geweest die later had gezegd: er is iets begonnen, dat niet had de wettige goedkeuring van Gedeputeerde Staten De heer Jansen: Juist! De heer Visser: De heer IJ. de Vries moet zich plaat sen op het standpunt van het college. De heer De Boer: Van het gezag. De heer Visser: Ja ook. Wat de heer IJ. de Vries naar voren brengt, is een rechtstreeksche beschuldiging Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Februari 1922. 55 van het college. Hij zegt niet rechtuit, maar met zooveel woorden jullie hadden meer kunnen doen ter bestrijding van de werkloosheid, zelfs wel zonder de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Dat is eigen lijk een verwijt aan het college, dat naar sprekers mee ning kant noch wal raakt. Wat de heer Muller zegt, dat men aan Gedeputeerde Staten had kunnen vragen om, alvorens goedkeuring werd gegeven, toch maar met een werk te mogen be ginnen, dat is toch klinkklare onzin. Als het college van Gedeputeerde Staten zegt: begin maar te werken, dan moet dat college ook de financiën daarvoor toe kennen. En nu kan spreker zich niet indenken dat dit college ten opzichte van een zaak, waaraan het nog geen goedkeuring heeft gehecht zal zeggen: begin maar en als het fout loopt, zullen wij 't wel zeggen. Dat is onzin, een regeling, die in de praktijk niet mogelijk is. En daarom kan het college van Burgemeester en Wet houders niet beginnen met de uitvoering van werken, alvorens het crediet tot dekking daarvan door het officieele lichaam van Gedeputeerde Staten is goed gekeurd. De heer Muller vraagt voor de vierde maal het woord. De Voorzitter: Over de werkloosheid van de timmer lui of over die van Burgemeester en Wethouders? De heer Muller: Over de werkloosheid van de tim merlui, maar naar aanleiding van wat de heer Visser heeft gezegd. De Voorzitter: Wenscht de Raad nog even het woord te verleenen aan den heer Muller? De Raad staat dit toe. De heer Muller wil nog een kleine opmerking maken over wat de heer Visser zegt, dat het zoo absurd van spreker was, toen hij zei dat het college wel even aan Gedeputeerde Staten had kunnen vragen of dit of dat niet mogelijk was De heer O. F. de Vries (wethouder): Dat is niet ge daan zeker! De heer Muller: Dat weet ik niet, ik hoop van wel. Maar de heer Visser zal het toch wel met mij eens wezen dat, al is de begrooting niet goedgekeurd door Gedeputeerde Staten, het toch heel wel mogelijk is, dat het college aan Gedeputeerde Staten vraagt: zie eens, daar staat een walmuur op de begrooting, is het nu niet mogelijk, ofschoon de begrooting door U nog niet is goedgekeurd, dat wij met dat werk een begin van uitvoering maken? Dat is toch zoo gek nog niet, mijnheer Visser. Dat wilde ik nog even zeggen ten op zichte van wat de heer Visser aan mijn adres heeft gezegd. De interpellatie wordt gesloten. Niets meer te behandelen zijnde wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 8