Versaderino van Dinsdag 14 Klaart 1922. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1922. 57 Tegenwoordig 23 leden, te weten: de heeren Visser, Dijstra, Van der Werff, Zandstra, Koopal, M. Molenaar, Dijkstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Fransen, Westra, Tiemersma, O. F. de Vries, Muller, Lautenbach, B. Molenaar, IJ. de Vries, Van Weideren baron Rengers, Cohen, Oosterhoff, Tulp, De Vos, Berg huis en Jansen. Afwezig 2 leden, waarvan met kennisgeving de heer De Boer, zonder kennisgeving de heer Collet. Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma, Burgemeester. I. De notulen der vergadering van 20 December 1921 worden onveranderd vastgesteld. II. Wordt medegedeeld: 1. dat bij Koninklijk besluit van 6 Februari 1922 no. 6 ongegrond is verklaard het beroep, ingesteld tegen het besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 Mei 1921 j no. 90, waarbij goedkeuring is onthouden aan de raads- 1 besluiten van 12 April 1921 tot wijziging van de ge- meentebegrootingen voor de dienstjaren 1920 en 1921, betreffende het aanbrengen van een post op laatstge noemde begrooting voor kosten van het stichten van een openbaar slachthuis, tot een lager bedrag dan daarvoor oorspronkelijk was bestemd. Wordt voorgesteld dit punt voor kennisgeving aan te nemen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller heeft er zich eenigszins over ver wonderd, dat, toen het beroep, waartoe de Raad inder tijd heeft besloten, in behandeling kwam naar den Haag toen wel iemand door Gedeputeerde Staten is gezonden, die het standpunt van dat college namens dat college heeft verdedigd, maar dat Burgemeester en Wethouders de kwestie alleen maar schriftelijk met de betrekkelijke stukken hebben laten afdoen. Spreker gelooft dat, nu de Raad dit besluit tot het in beroep gaan had genomen, het toch de plicht was van Burgemeester en Wethou ders, om het recht van de gemeente in deze zaak te trachten zooveel mogelijk te verdedigen. Dat is niet gebeurd. Spreker vindt dat foutief en zou graag de reden willen weten, waarom het college dit heeft nagelaten. De Voorzitter kan hierop antwoorden dat daarover in het college wel is gesproken. Burgemeester en Wet houders hebben evenwel gemeend dat het niet noodig was een vertegenwoordiger van het gemeentebestuur naar Den Haag te sturen, omdat door dezen toch niets anders kon worden gedaan, dan wat ook door den ver tegenwoordiger der provincie is gedaan: zich refereeren aan de stukken. Burgemeester en Wethouders waren van oordeel dat daarmee de hooge reiskosten niet waren verantwoord. Volgens het verslag dat daaromtrent is uitgebracht heeft toch ook de vertegenwoordiger der provincie zich enkel gerefereerd aan de stukken. Burge meester en Wethouders waren er ook van overtuigd dat er niet zou worden gepleit van weerszijden en waar de schriftelijke stukken alreeds zoo uitvoerig waren, meende het college dat een mondelinge uiteenzetting van het standpunt der gemeente overbodig was. Bur gemeester en Wethouders zijn er dan ook van overtuigd, dat nu de gemeente er geen vertegenwoordiger heeft heen gezonden, daardoor absoluut geen andere uit spraak is gevallen dan dat er wel een vertegenwoordiger was gestuurd. De heer Fransen: Nu de abattoir-kwestie vrijwel voor goed van de baan is, hoe denken Burgemeester en Wet houders nu te doen met wat reeds vroeger is aange schaft; dit publiek te verkoopen, of het misschien nog te bewaren tot betere tijden? De Voorzitter zegt dat er ten slotte niets anders is aangeschaft dan wat ijzerwerk. Wat men daarmee zal doen is door het college nog niet uitgemaakt. Maar er is ten slotte voor deze gemeente ook nog niet bepaald of men een gecentraliseerden of een gedecentraliseerden keuringsdienst zal hebben. Mocht de Raad tot het eerste besluiten, dan zou men hier een centrale slechtplaats krijgen en dan zou daarvoor zeker het meeste ijzerwerk en misschien wel alles gebruikt kunnen worden. In verband met het feit, dat hier in den Raad nog geen beslissing is genomen ten dezen, waaromtrent men zou kunnen vragen hoe het komt, dat dit nog niet be kend is, wil spreker het volgende meedeelen. Uit de data van de stukken blijkt ook, dat de gemeente inge volge raadsbesluit d.d. 24 Mei 1921 van het besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 19 Mei 1921 in beroep is ge komen, terwijl de uitslag, het Koninklijk besluit, waarbij dat beroep ongegrond is verklaard, dateert van 6 Fe- bruari 1922. Dit is de oorzaak, waarom Burgemeester en Wethouders niet hebben kunnen komen met voor stellen ter uitvoering van de vleeschkeuringswet. Omdat zij niet wisten of de Kroon het beroep zou goedkeuren of niet, zijn Burgemeester en Wethouders, zoolang die uitspraak niet viel, niet in staat geweest om nog iets tot uitvoering van de vleeschkeuringswet te doen. Bur gemeester en Wethouders hebben ten slotte op die uit spraak omtrent de begrootingswijzigingen aangedron gen en kort daarna is dan ook de uitspraak gevallen. Ondertusschen is die tijd van 19 Mei 1921 tot 6 Februari 1922 voor de voorbereiding der vleeschkeuringswet ver loren gegaan. Daarna zijn Burgemeester en Wethouders daarmee echter terstond doorgegaan; te zijner tijd zullen daaromtrent nu voorstellen bij den Raad komen. Aan de gemeentebesturen is nu gevraagd om in alle geval vóór 1 April met de verordeningen bij Gedepu teerde Staten te komen. Zooals Burgemeester en Wet houders echter ook al aan Gedeputeerde Staten hebben meegedeeld, is dit voor deze gemeente niet mogelijk. En daarom wil spreker hier ook even meedeelen, dat Burgemeester en Wethouders wel zoo ijverig mogelijk zijn geweest, maar dat juist de zeer lange termijn, die men in Den Haag noodig heeft gehad, hen heeft gedu peerd. Spreker wenscht dit even op te merken, omdat er te zijner tijd zou kunnen worden gevraagd: waarom doen ze daar in Leeuwarden niets aan de uitvoering van de vleeschkeuringswet? De beraadslagingen worden gesloten. De mededeeling sub 1 wordt voor kennisgeving aan genomen. 2. dat Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd: de raadsbesluiten d.d.: 17 Januari 1.1. tot koop van L. G. van der Meij alhier van een strook grond, oostelijk in het verlengde van de Spoorstraat; 14 Februari 1.1. tot koop van een strookje grond aan de Slotmakerstraat van J. Giezen te Huizum, verkoop van den grond van het perceel Nieuweweg no. 1 aan de Naamlooze Vennootschap Intercommunale Water leiding Gebied Leeuwarden en om mede te werken tot het instellen van eene rechtsvordering tegen de Naam looze Vennootschap het Centraal Verrekenkantoor van brandstoffen (C.V.B.) inzake de belangen van deelge- rechtigden in het z.g. restitutiefonds van die Naamlooze Vennootschap enz. Wordt voor kennisgeving aangenomen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 1