68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1922.
om deze verordening te handhaven zooals dan
volgens Burgemeester en Wethouders zou kunnen
door haar, volgens uitspraak van den Hoogen Raad,
zoo te wijzigen, dat het alleen verboden zal zijn sterken
drank te verkoopen in „voor het publiek toegankelijke
localiteiten", dat zou spreker een zoo bedenkelijke wijze
van doen vinden, dat hij zich daar per se tegen moet
verklaren. De verordening, die destijds is gemaakt,
heeft geen steek gehouden en heeft een zoodanigen
indruk op het publiek moeten maken, dat Burgemeester
en Wethouders, naar sprekers meening, niet weer met
een dergelijk voorstel bij den Raad hadden moeten
komen. Maar met een dergelijke uitspraak van den
Hoogen Raad over de bestaande verordening zou het
van het college royaler zijn geweest, wanneer het met
een voorstel was gekomen om deze verordening weer
in te trekken, dan met een voorstel te komen om nu
„voor het publiek toegankelijke localiteiten" uit te
zonderen. Want deze zijn er alleen in opgenomen en
men zal dus de sociëteiten, die natuurlijk als padde
stoelen uit den grond zullen rijzen, wel de gelegenheid
geven. Men heeft hier al de Groote Sociëteit, de Har
monie, de Biljart-club, enz. en naar spreker hoort, heeft
men bij Van Dam, achter op het Zaailand ook al een
sociëteit gevormd. Zoo zullen deze natuurlijk als padde
stoelen uit den grond rijzen. Spreker gelooft dat de
gemeente daarmee weer in andere moeilijkheden zal
terecht komen, ook al komt deze verordening tot stand
en ook al zal zij rechtsgeldigheid hebben. Doch spreker
vermoedt dat ook deze verordening ten slotte door den
Hoogen Raad zal worden afgekeurd.
De heer Jansen gelooft dat het niet wenschelijk is
het principe hier weer te bespreken. Van den heer
Westra, die als nieuw lid de vorige besprekingen niet
heeft meegemaakt, kan spreker zich voorstellen, dat
hij zijn hart wel eens wil luchten. Maar spreker meent
toch dat men hierover nu niet weer een bespreking
moet hebben. De Raad heeft een halven dag besteed
om deze zaak in den breede te bespreken, waarom
spreker gelooft dat het niet wenschelijk is die bespre
kingen te hervatten.
Als de heer Westra dit noemt een stukje practische
drankbestrijding, dan zou spreker het willen noemen
een stukje practische wetgeving. Hij acht dat zeer
juist, omdat deze verordening bedoelt regelend en be
schermend op te treden, zoodat hier dus onder één
verordening twee dingen worden bereikt.
Als de heer De Vos zegt dat de eerste verordening
geen rechtsgeldigheid had, dan wil spreker daar tegen
aanvoeren dat de Raad zoo vaak, zelfs middag aan
middag, verordeningen moet wijzigen, die zus of zoo
moeten worden geredigeerd, zoodat het ook niet zoo
erg was dat deze verordening in eerste instantie in
strijd was met de rechtsgeldigheid.
Spreker kan niet anders dan toejuichen wat Burge
meester en Wethouders hebben gedaan. Het principe
is hier indertijd al uitgevochten en toen is gebleken
dat een zeer groote, zelfs een overgroote, meerderheid
van den Raad op het standpunt staat, waarop nu ook
het college van Burgemeester en Wethouders staat.
Waarom spreker meent dat men thans niet verder over
deze verordening behoeft te spreken.
De heer Berghuis (wethouder) wil even naar aan
leiding van de woorden van den heer Jansen dit ant
woorden, dat dit heelemaal geen voorstel van Burge
meester en Wethouders is.
De Voorzitter wilde den Raad opmerkzaam maken
op wat ook al door den heer Berghuis is gezegd; de
een geeft Burgemeester en Wethouders een veeg uit
de pan en de andere geeft lof aan Burgemeester en
Wethouders, maar zij kunnen noch het een noch het
ander aanvaarden, omdat dit is een ontwerp van de
commissie van de strafverordeningen, zoodat Burge
meester en Wethouders als zoodanig hier geheel buiten
staan. Die commissie nu heeft zich op dit standpunt
gesteld: de bestaande verordening is aangenomen, maar
geredigeerd op een dergelijke manier, dat de verbind
baarheid daarvan, eerst al in twijfel getrokken, later
ook bij een uitspraak in hoogste instantie is gebleken
niet te bestaan. De Raad heeft een dergelijke verorde
ning gewild en waar deze niet verbindend was, heeft
de commissie aan het verlangen van den Raad trachten
te voldoen, door een verordening te maken, die wél
verbindend is. De commissie heeft daarmee dus slechts
een fout goedgemaakt.
Ondertusschen is er een geruimen tijd overheen ge
gaan sinds de vorige verordening die in gemeente
blad no. 34 van 1920 heeft gestaan is vastgesteld.
In dien tijd zijn er een paar uitspraken geweest, niet
van de rechterlijke macht, maar van de Kroon, waarbij
een paar verordeningen als deze zijn vernietigd, n.l.
van de gemeenten Sneek en Hoogkerk. De reden daar
van was nog een andere dan die, waarom de verorde
ning van Leeuwarden niet verbindend is verklaard. In
een dergelijke verordening mogen alleen worden op
genomen de voor het publiek toegankelijke localiteiten;
een verordening te maken die voor alles geldt, is in de
practijk niet mogelijk
De heer De Vos: Dat zal toch moeten.
De Voorzitter Dat is niet mogelijk, dat is door
den Hoogen Raad al gezegd, dat 's Raads bevoegdheid
zoover niet kan gaan. Maar de vernietigingen van de
verordeningen, die bij Koninklijk besluit hebben plaats
gehad, zijn geschied omdat in de verordening was
opgenomen de Zondag. Het Koninklijk besluit zegt
daaromtrent dat volkomen wordt erkend de bevoegd
heid van den Raad om een dergelijke verordening te
maken, maar dat die verordening dan ook moet kloppen
met artikel 7, le lid, sub 4 van de Drankwet, waar staat:
„...dagen bepalen, waarop wegens omstandigheden
op grond van welke misbruik van sterken drank te
vreezen is, in de gemeente of in bepaalde wijken of
buurten voor het publiek toegankelijke localiteiten,
waarvoor vergunning is verleend, gesloten moeten
zijn, hetzij gedurende den geheelen dag, hetzij ge
durende bepaalde uren".
De Kroon neemt aan dat, indien de Raad de bevoegd
heid heeft om bepaalde localiteiten op bepaalde tijden
te sluiten, hij zeer zeker de bevoegdheid heeft om te
zeggen: men mag daar op die tijden geen sterken drank
verkoopen. Heeft men de bevoegdheid tot het meerdere,
dan heeft men die bevoegdheid ook tot het mindere,
maar dan zal dat mindere ook moeten steunen op de
zelfde argumenten als waarop het meerdere steunt. Met
andere woorden, de Raad zal hier dan uitdrukkelijk
moeten constateeren dat speciaal op den Zondag
want over den Zaterdag is hier geen kwestie, men
schijnt het er roerend over eens te zijn, dat op Zaterdag
middag meer misbruik van sterken drank wordt ge
maakt meer misbruik van sterken drank te vreezen
is. Als dat niet gebleken is of als de Raad niet aanneemt
dat dit het geval is, dan zal dus ook deze nieuwe ver
ordening door de Kroon worden vernietigd, evenals die
van Hoogkerk en van Sneek, waarvan de eene is ver
nietigd bij Koninklijk besluit van 7 Mei 1921, Staats
blad no. 721 en de andere bij Koninklijk besluit van 27
Juni 1921, Staatsblad no. 817. Beide vernietigingsbe-
sluiten zijn gelijk, waarom spreker alleen een deel van
het eerste (van Hoogkerk) zal voorlezen. Daarin staat
uitdrukkelijk:
„Overwegende, dat met dergelijke dagen de Zon
dag als wekelijks terugkeerende rustdag niet zonder
meer gelijk mag worden gesteld en dat derhalve, om
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1922. 69
een verkoopverbod van sterken drank gedurende den
geheelen Zondag te rechtvaardigen, omstandigheden
moeten kunnen worden aangevoerd, die onafhankelijk
van het karakter van dezen dag als zoodanig, de vrees
voor verhoogd drankmisbruik wettigen;
Overwegende, dat de vraag of dergelijke omstan
digheden in de gemeente Hoogkerk aanwezig zijn,
door den gemeenteraad in zijn vergadering van 30
November 1920 bij meerderheid van stemmen ontken
nend is beantwoord;
Overwegende, dat derhalve artikel 6 der meerge
noemde verordening der gemeente Hoogkerk, voor
zoover dit artikel een verbod van verkoop, etc. van
sterken drank gedurende den geheelen Zondag in
houdt, is genomen in strijd met de wet;
Gelet openz
Hebben goedgevonden en verstaan:
artikel 6 van de verordening van de gemeente
Hoogkerk op de logementen, herbergen, tapperijen,
etc. van 27 Juli 1920, voor zoover dit artikel een ver
bod inhoudt om gedurende den geheelen Zondag in
vergunningslocaliteiten sterken drank te verkoopen of
te schenken, te vernietigen wegens strijd met de wet."
Dat is iets wat nader is komen vast te staan sinds
de vorige verordening is vastgesteld. In verband met
het feit, dat ook van deze verordening vernietiging door
de Kroon kan worden gevraagd waartoe van zekere
zijde wel moeite zal worden gedaan vestigt spreker
nogmaals de aandacht op de eerstgeciteerde overwe
ging uit het Koninklijk besluit. Hij wil er den Raad even
op attent maken dat, wanneer de Raad niet kan onder
schrijven dat op Zondag meer drankmisbruik te vreezen
is, deze verordening ook niet door den Raad behoeft
te worden vastgesteld. Want ook al zou de Raad haar
dan vaststellen, dan zou het zijn te voorzien, dat daarop
vernietiging door de Kroon gevraagd zou moeten wor
den.
De heer Jansen merkt op dat de Voorzitter in 't ge
ding brengt dat den vorigen keer over den Zondag niet
is gesproken. Maar spreker zegt dat er toen ook lang en
breed over gesproken is of op Zondag de criminaliteit
en het drankmisbruik grooter was dan op andere dagen.
De heer Dijkstra en spreker hebben toen betoogd dat
dit een onomstootelijk feit is. Als spreker een argument
mag gebruiken van de vereeniging van vergunninghou
ders, wat hij vanmiddag juist heeft thuis gekregen, dan
wil hij opmerken dat men met dat argument zegt:
„Een tweede oorzaak van drankmisbruik is het ge
brek aan bezigheid."
Dat geldt dus ook voor den Zondag. De ervaring van
de vergunninghouders is dus, volgens hun eigen bewe
ring, ook dat gebrek aan bezigheid oorzaak is dat het
drankmisbruik grooter wordt. Spreker meent dat dit nu
wel vast staat, waar dit niet door de drankbestrijders en
ook niet door de statistieken is gezegd. Deze laatste
heeft hij thans niet bij zich, maar daarmee heeft hij den
vorigen keer ook gewezen op het feit, dat er op Zondag
meer criminaliteit en meer drankmisbruik is dan op de
andere dagen der week. Dat is niet alleen hier zoo, maar
dat is waar voor het geheele land, het is een internatio
naal verschijnsel.
De heer Tulp (wethouder)Ik heb daar nog nooit een
bewijs voor gehoord.
De heer Jansen zegt dat die bewijzen voldoende zijn
te verkrijgen. De heer Tulp verdedigt zijn standpunt met
interrupties, maar spreker meent dat het voor ieder voor
de hand ligt, wat men ook zelf kan constateeren, dat
op Zaterdag en Zondag de meeste dronkenschap is. De
heer IJ. de Vries, die dat, uit den aard van zijn betrek
king bij de Middernachtzending, ook kan weten, zal ook
moeten toestemmen dat op die dagen juist de crimina
liteit en de onzedelijkheid het grootst is. Als er ledigheid
komt en er is geld, dan wordt er het meest gedronken,
het is dus natuurlijk dat de Zaterdag en de Zondag
daarvoor het meest geschikt zijn. Dat is trouwens den
vorigen keer door de vergunninghouders zelf ook uit
gespeeld door hun bewering, dat zij in de beste dagen
der week waren aangetast. Dat is juist het bewijs.
De heer Dijstra moet erkennen dat dit debat, in den
vorm, waarin het thans is gekomen, hem niet bijzonder
aanstaat, maar nu het opnieuw weer aan 't rollen is wil
hij ook meerollen.
Zooals de zaak door den Voorzitter is ingezet, is oor
spronkelijk niet aan de voorwaarden voldaan, die men
aan de verordening stelde en moet er dus een verorde
ning komen, waarbij op den voorgrond treedt het onder
vangen van die bezwaren. Het schijnt spreker toe dat
het eenige artikel, waartegen de Kroon in verzet is ge
komen, behoudens dan het tweetal bezwaren van den
Hoogen Raad, voldoende werd geacht, om een dergelijke
verordening te verwerpen. De zaak is dus dat hier aan
getoond moet worden dat op een dag als de Zondag
meer misbruik van sterken drank wordt gemaakt dan
op gewone dagen.
Nu heeft de heer Jansen daarover een beschouwing
gegeven en nu is het maar de vraag hoe men daar
tegenover staat. Spreker moet eerlijk zeggen dat hij
persoonlijk niet sympathiek staat tegenover het gebruik
van sterken drank, integendeel. Maar zoo'n hartstoch
telijk chasseur is hij toch ook niet. Nu echter eenmaal
ten dergelijke verordening hier is vastgesteld en in wer
king getreden, moet ook elke poging worden aangewend
om het effect te bereiken dat bij die vaststelling der ver
ordening in de bedoeling lag.
Als nu vast staat wat de heer Jansen heeft gezegd
en spreker wil dat van hem wel aannemen, omdat
de heer Jansen ten aanzien van deze kwestie een be
trouwbaar persoon is als de heer Jansen zegt dat
hij kan bewijzen dat er in deze stad op Zondag meer
misbruik van sterken drank is dan op andere dagen,
dan kan men ook met vrucht dien dag in het verbod op
nemen. Bovendien lijkt het spreker verstandig, dat de
heeren, die deze zaak hebben voorgestaan, nog een
voorstel doen aan den Raad, dat de Raad verklaart,
dat er op Zondag meer misbruik van sterken drank
plaats heeft dan op andere dagen. Aan de hand van dat
motief kan deze verordening dan misschien de goed
keuring van de Kroon wegdragen. Spreker heeft zich op
het standpunt gesteld dat deze zaak voor een groot deel
bereikt moet worden.
De heer Dijkstra (wethouder) had niet gedacht dat
over deze verordeningswijziging zooveel zou worden
gesproken. De Raad heeft zich eenmaal in deze richting
uitgesproken en wel vooral op grond van het drankmis
bruik op Zondag. Zooals de heer Jansen al zegt heeft
de bespreking van dit punt indertijd heel wat tijd in
beslag genomen, maar toen is ook wel degelijk de
kwestie van den Zaterdag en den Zondag naar voren
gekomen. Met cijfers, met brochures enz. is toen aan
getoond dat op die dagen meer drankmisbruik is. Er zijn
geen cijfers voor Leeuwarden genoemd, dat geeft spre
ker toe, maar dat komt doordat de politie hier geen
cijfers heeft. De Raad heeft zich echter wel degelijk op
het standpunt gesteld dat, waar het voor het geheele
land zoo is, het voor Leeuwarden ook zoo is. Uit de
opgemaakte proces-verbalen omtrent dronkenschap kan
men hier wel iets uithalen, maar een behoorlijke statis
tiek omtrent deze zaak bestaat hier niet. Nu moet niet
worden geprobeerd om daarop deze verordening van de
baan te krijgen. Als een verordening is aangenomen en
daarin blijkt een kleine fout te zitten, dan gaat men die
later herstellen. Het nieuwe artikel is artikel 1 van de
verordening van Weststellingwerf. Spreker meent dat
hiermee de zaak is afgedaan.