70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1922.
De heer Visser meent dat deze kwestie een voorge
schiedenis heeft gehad. Hij stelt de zaak zoo. Voordat
er werd begonnen met deze discussies had hij niet ge
dacht dat men nog over het principe zou spreken. Want
waar hier indertijd met meerderheid van stemmen het
besluit is genomen tot vaststelling dezer verordening,
meent hij dat, nu is gebleken dat er in de redactie een
fout is geslopen, het alleszins billijk is dat men rekening
houdt met de uitspraak van den Hoogen Raad. Nu
moeten niet de tegenstanders van deze verordening mis
bruik maken van die fout, maar moet men met een
breedere royaliteit en loyaliteit meewerken, om in deze
verordening een enkele wijziging aan te brengen, opdat
die verordening weergeeft, wat bij meerderheid van
stemmen in een vroegere vergadering is beslist.
De heer Berghuis (wethouder) wil naar aanleiding
van de woorden, die de Voorzitter heeft gesproken, dat
ook sedert het vaststellen dezer verordening is gebleken,
dat hier toch vast moet worden uitgesproken opdat
deze verordening niet ter vernietiging zal worden voor
gedragen of de Raad oordeelt, dat er termen aanwe
zig zijn om den Zondag op te nemen, opmerken, dat
hij het met den heer Dijstra eens is, dat men thans van
de gelegenheid moet gebruik maken om die uitspraak
uit te lokken. De heer Dijkstra zei wel dat: wat voor
heel Nederland geldt geldt ook voor hier, maar het is
dan toch wel wat eigenaardig dat dit voor Sneek en
Hoogkerk niet het geval was.
De heer Oosterhoff is het in 't algemeen volkomen
eens met het standpunt van den heer Visser dat, als
hier een besluit is genomen, men dan een betrekkelijk
kleine wijziging van dat besluit niet mag gebruiken om
het ongedaan te maken. Maar na de mededeeling, die
door den Voorzitter is gedaan, meent spreker, dat men
eigenlijk ten opzichte van deze wijziging nog wel eens
goed onder de oogen mag zien, of de wettelijke vereisch-
ten daarvoor wel aanwezig zijn. Daarom mag men eerst
nog wel eens ernstig bespreken wat men zal doen. De
heer Dijstra heeft zijn geheele meening gebaseerd op
de meening van den heer Jansen. Maar ofschoon spreker
alle respect heeft voor den heer Jansen, heeft hij voor
de meening van de drankbestrijders absoluut geen re
spect, omdat drank gebruik voor hen is drank misbruik.
't Is lang niet zeker dat, wanneer zij het misbruik noe
men, spreker het dan ook misbruik noemt. Dat blijkt
al uit het eenvoudige feit dat uit de woorden van de
vergunninghouders, dat de Zondag hun beste dag is,
direct door de drankbestrijders de conclusie wordt ge
trokken dat op dien dag het meeste misbruik wordt ge
maakt. Een vurig drankbestrijder als de heer Jansen
is roept al direct daar op uit: Zie je wel, dat op dien
dag het meeste misbruik i§Doch spreker zegt dat niets.
Hij meent dat de Raad hier zijn aandacht moet geves
tigd houden op datgene, waarop door den Vooriztter
is geattendeerd en zich duidelijk voor oogen moet stel
len of hier wettelijke vereischten aanwezig zijn.
De Voorzitter staat nog op hetzelfde standpunt. Als
de heer Visser zegt dat men de royaliteit moet be
trachten, dan is dat zeer goed mogelijk, maar dan moet
de toestand ook gelijk zijn gebleven. En deze is niet
meer precies gelijk maar is anders geworden; sinds
toen zijn er twee Koninklijke besluiten ontstaan en
daaruit blijkt dat ook deze verordening bij Koninklijk
besluit zal worden vernietigd, als de Raad niet wil ver
klaren dat op Zondag meer dan op andere dagen
drankmisbruik te vreezen is. Als de Raad dat niet wil
doen, dan zal de Raad er te zijner tijd om worden ge
vraagd en spreker weet positief zeker dat, wanneer de
Raad dan die verklaring niet geeft, deze verordening
dan, als in strijd met de wet, zal worden vernietigd.
Daarom heeft spreker gezegd: Raad, weet wat je doet.
ge zult pertinent moeten volhouden dat op Zondag
meer dan op andere dagen der week drankmisbruik te
vreezen is, of Uw verordening wordt door de Kroon
onverbindbaar verklaard. Dan zal die verordening niet
door den rechter maar door de Kroon worden vernie
tigd, omdat de Zondag daarin is opgenomen. Deze
wordt niet op één lijn gesteld met den Zaterdag, daar
over is men het wel eens, want daar is geen uitspraak
van. Er is nu sinds deze verordening is ontstaan bij de
wijziging, die nu wordt voorgesteld een ander element
in 't geding gekomen, er zijn twee Koninklijke ver-
nietigingsbesluiten gevallen en als de Raad nu niet wil
volhouden dat op Zondag misbruik van sterken drank
eerder te vreezen is dan op andere dagen, dan zal ook
deze verordening vernietigd worden. Dat heeft spreker
willen zeggen. Hij heeft alleen een waarschuwing willen
laten hooren, dat men zich nu niet moet verblijden met
een doode musch en dat. als de Raad te zijner tijd niet
de gewenschte verklaring wil afleggen, dan ook deze
verordening zal worden vernietigd.
De heer Dijkstra (wethouder) merkt op dat er zoopas
is gezegd dat er niet van deze gelegenheid moet worden
geprofiteerd door zijn standpunt te plaatsen tegenover
dat van de geheelonthouders en dezen aan te vallen,
maar dat men deze zaak in breed verband moet bezien.
De heer Oosterhoff heeft gesproken over het verschil
in drank,gebruik en drankmisbruik. Maar spreker zou
den heer Oosterhoff de pertinente vraag willen doen:
Wanneer begint het misbruik? Dat is de kwestie maar.
De heer Dijstra zegt dat zoopas door den heer Visser
naar voren is gebracht dat men meer royaal moet zijn
in de uitvoering dezer verordening. Spreker schaart
zich daarmee aan de zijde van den heer Visser. Hij kan
niet anders zeggen: waar eerst in een vroegere ver
gadering deze zaak breedvoerig is behandeld en daarbij
scherp de voorstanders en scherp de tegenstanders
tegen elkander zijn uitgekomen, daar moet van deze
gelegenheid door de laatsten niet worden geprofiteerd
door te trachten, hun standpunt er door te krijgen,
maar daar dient de tegenstander te zeggen: ik ben het,
die de partij verloren heeft. Spreker stelt zich op het
standpunt dat, wanneer er geen andere elementen naar
voren worden gebracht en die zijn hier nog precies
gelijk er dan niet bij vernieuwing zoo'n krachtige
actie gevoerd mag worden tegen deze verordening als
thans aan de orde is.
Er is gezegd dat de Raad zich moet uitspreken dat
op den Zondag meer dan op andere dagen drankmis
bruik te vreezen is, zal de verordening de goedkeuring
van de Kroon erlangen. Dan zou spreker de heeren
Dijkstra en Jansen, die zich den vorigen keer bijzonder
voor deze kwestie hebben geïnteresseerd, ernstig in
overweging willen geven om een voorstel daartoe te
formuleeren, opdat zoo direct, nog voor de behandeling
der verordening, de Raad zich daarover kan uitspreken.
Spreker gevoelt er niets voor om, aan de hand van het
geen door de tegenpartij is betoogd, nog te bewerken
dat de uitvoering dezer verordening weer wordt uit
gesteld. De motieven, welke de tegenpartij heeft aan
gevoerd, staan bij spreker dezen keer niet hoog.
De heer Visser meent dat, wat de Voorzitter als een
moeilijkheid naar voren brengt, geen moeilijkheid is.
Er is al geconstateerd en spreker snapt de poging
van den heer Dijstra dan ook niet recht dat er op
Zondag meer drankmisbruik is. Hij hoort nu links en
rechts van zich vragen: Kan je niet zeggen wat de
oorzaak daarvan is, is dat niet omdat het Zondag is?
Neen, dat is de oorzaak ook niet. Maar de oorzaak is,
dat de menschen vrij zijn van werk en 24 uur te voren
geld hebben ontvangen, zoodat er gelegenheid te over
is om meer gebruik en meer misbruik van sterken drank
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Maart 1922. 71
te maken. Maar dat is reeds geconstateerd in de vroe
gere vergadering. Wat de Voorzitter nu in 't midden
heeft gebracht, dat is vroeger reeds een punt van be
spreking geweest, dat heeft verschillende bestrijders
gehad, maar dat is ten slotte geconstateerd en daarna
vastgelegd in de verordening. Er is gevraagd: waarom
den Zondag en den Zaterdagmiddag? Daarop zijn
feiten naar voren gebracht, café's en hotels genoemd
en plaatsen genoemd waar op dat en dat uur menschen
in abnormalen toestand langs de straat slingerden.
De Raad heeft toen aanvaard dat op Zondag, niet
omdat het Zondag is, een meerder drankmisbruik is.
De moeilijkheid, die de Voorzitter vandaag voor het
eerst heeft geconstateerd, is dus al lang geconstateerd
en het is op grond daarvan dat deze dagen in de ver- j
ordening zijn vastgelegd. Nu deze verordeningswijziging
er is, tracht de Voorzitter daaraan van alle kanten te
nikken en te trekken, wat hem gelukt is. Maar dat is i
geen breede opvatting. Als de Raad met groote meer
derheid na een middag- en een avondvergadering hier
toe heeft besloten, moet men niet met kleinzielige
dingen komen om de zaak weer ongedaan te maken.
Men weet wat er hieromtrent leeft in den Raad. Men
is indertijd begonnen met het principe voorop te stellen
en men heeft dit vastgelegd per verordening. Het zijn
juist de Zaterdag en de Zondag, waaromtrent het
meerdere misbruik is geconstateerd. Er kan nu geen
moeilijkheid meer zijn in het Koninklijk besluit. Men
behoeft niets meer te constateeren, het is reeds be
wezen, omdat het juist bij het vaststellen der verorde
ning om den Zondag is gegaan.
Nu is er in de verordening een fout geslopen, waar
van misbruik is gemaakt, doordat men tusschen de
mazen van het net is doorgekropen. Daarom wordt
nu een redactionneele wijziging voorgesteld. En daarin
zit nu geen moeilijkheid meer, men kan die gerust aan
vaarden.
De heer Fransen merkt op dat hier zooeven naar
voren is gebracht dat de Zondag de dag zou zijn,
waarop het meeste drankmisbruik plaats heeft. Spreker
is zoo vrij dat te ontkennen; in alle geval is de Zondag
niet een dag, die gereede aanleiding geeft tot drank
misbruik. Spreker zou als Katholiek en Christen nooit
durven zeggen dat de Zondag gereede aanleiding geeft
tot drankmisbruik. De heer Visser heeft gezegd dat
uit de vorige discussies duidelijk is gebleken dat, wat
men nu wilde bewijzen. Maar dat is niet bewezen. De
heer Dijkstra heeft toen, en zooeven, ook nog gezegd:
we hebben hier geen cijfers voor Leeuwarden, we
weten er hier niets van, 't is alleen een vermoeden.
De Raad heeft indertijd bij de discussies met den heer
Dijkstra nog buitenlandsche reisjes gemaakt waarbij
de heer Dijkstra trachtte te bewijzen, dat in sommige
plaatsen in het buitenland op Zondag meer dan anders
drankmisbruik voorkwam, maar hoe het in Leeuwarden
is, daar wist en weet men nog niets van. Spreker durft
wél te zeggen dat er op Vrijdag veel meer drankgebruik
is dan op Zondag.
De heer Dijkstra (wethouder)Dan moet die dag
er ook bij!
De heer Fransen: Dat iigt niet op mijn weg. De ergste
dagen laten de heeren over, maar de Zondag moet het
doen. Ik ben tegen deze verordening, net zoo goed als
ik mij heb verzet tegen de vorige. Met dergelijke klein
zielige plagerijen wensch ik mij niet in te laten.
De Voorzitter heeft hooren spreken over een voorstel,
dat hij heeft gedaan. Maar spreker heeft heelemaal
geen voorstel gedaan; het eenige voorstel dat hij, als
Voorzitter der commissie mee heeft gedaan is dit voor
stel tot wijziging der verordening. Hij heeft eenvoudig
gewezen op een paar Koninklijke besluiten; ieder lui
sterde daarnaar met aandacht en uit de belangstellende
gezichten meende spreker te kunnen opmaken, dat
niemand daarvan nog iets afwist. Het schijnt echter,
dat hij dit ook al niet eens meer mag doen, dan wordt
hij kleingeestig genoemd. Spreker ziet in deze heele
kwestie echter niets anders dan een drijverij tegen een
heele kleine groep van burgers, om te trachten de kleine
kroegjes te sluiten. De drankbestrijders hebben er niets
tegen dat een eenvoudig burger 's avonds in Amicitia
zijn cognacgrogje drinkt.
De heer Jansen: Ik wél.
De Voorzitter: Nu, er zijn ook wel anderen, die dat
zoo grif niet toegeven, ook in dezen Raad. Er is hier een
groep die zegt dat er een groot misbruik is van sterken
drank, om die kleine groep van burgers in de hand te
kunnen houden. Het is de groote vraag nog of dit met
deze verordening kan en of het niet meer schijn dan
werkelijkheid zal wezen, dat moet de practijk uitmaken.
Maar om een kleine groep van burgers te kunnen vin
den, gaat men een groote groep van burgers treffen.
Er is eerst een verordening gemaakt die niet deugt,
nu ligt hier een verordening, die naar sprekers meening
wél zal deugen. Maar er zijn ook twee Koninklijke be
sluiten geweest en nu attendeert spreker er alleen op
dat de Raad ook voor zijn rekening zal moeten nemen
een uitspraak, dat er op Zondag meer misbruik te vree
zen is dan op andere dagen. Neemt de Raad die uit
spraak voor zijn rekening hoewel bewijzen daarvoor
niet zijn aangevoerd dan gaat de verordening door,
blijft de Raad op zijn standpunt staan, dat er op Zondag
werkelijk meer misbruik is te vreezen dan op andere
dagen, dan kan de Zondag hier onder vallen en zal er
geen vernietiging van de Kroon inkomen. Dat is het
waarop spreker de Raad attent heeft willen maken. Had
hij daarop niet geattendeerd en was het met deze veror
dening mis geloopen, dan had de Raad later gezegd:
de Burgemeester had daarop ook wel eens opmerkzaam
kunnen maken. Aan de belangstellende gezichten te
zien, meende spreker wel te kunnen merken dat verschil
lende heeren het niet wisten. Maar toch zijn de heeren
toen spreker dat zei, direct op hem afgevlogen.
De heer Jansen zegt geen oogenblik op den Voorzitter
te zijn afgevlogen, omdat deze den Raad in kennis stelde
met wat er voorvalt. De Voorzitter schudt wel naar
spreker toe, maar het is niet waar; spreker is den Voor
zitter dankbaar dat deze die dingen zegt. Maar het ging
tegen de tegenpartij. Spreker heeft gezegd dat de kwes
tie, die de Voorzitter noemde, reeds den vorigen keer
is besproken. Als de Voorzitter echter zooeven zegt dat
het hem lijkt dat in den loop van deze dingen meer ligt
een drijverij tegen een kleine groep van personen, die
zich te buiten gaan, dan zou spreker willen zeggen dat
de Voorzitter nog zeer weinig van het alcoholisme heeft
gezien en nog weinig kijk daarop heeft. Het gaat niet
tegen een kleine groep, maar tegen het alcoholisme in
het groot. Spreker heeft daarover echter hier nu niet
willen spreken en dat behoeft ook niet, omdat men daar
van algemeen is doordrongen. Als evenwel een kleine
groep in dezen Raad op deze manier de verordenings
wijziging wil laten kelderen, dan moet die groep dat
voor haar rekening nemen. Spreker durft hier met ade
vrijmoedigheid verklaren hij is intusschen den heer
Oosterhoff zeer dankbaar dat deze hem beschouwt als
eerlijk man, hoewel hij zijn cijfers niet vertrouwt dat
vaststaat in de gegevens, dat het alcoholisme en de cri
minaliteit op Zaterdag en Zondag het grootst is, ook
in Leeuwarden. Den Vrijdag wil sprekerhieronbesproken
laten, als de heer Fransen lust heeft om dien er later ook
in op te nemen kan men daar ernstig over denken.
Spreker zal er zich toe beperken, dat heden onder de