78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Maart 1922. Spreker weet nu niet of de opinie van het college ten aanzien van die kwestie is gewijzigd, al of niet. Maar de Raad heeft toen een principieele beslissing genomen en nu zou de Raad, door een dergelijke algemeene mach tiging aan het college te geven, die beslissing van den Raad uit handen geven. Daarom zou spreker het op prijs stellen een antwoord te krijgen op de vraag: Meent het college van Burgemeester en Wethouders, zoolang er geen andere uitspraak van den Raad is, zich aan die gevallen beslissing te moeten houden? Dan heeft spre ker geen bezwaar hiertegen. Maar anders zou hij graag weten, hoe de Raad thans over die aangelegenheid denkt. De Voorzitter zegt dat over die kwestie in de verga dering van Burgemeester en Wethouders niet is gespro ken. Het was alleen naar aanleiding van dit verzoek en van nog een verzoek voor veel later n.l. voor den tweeden Pinksterdag dat Burgemeester en Wethou ders hebben overlegd: omdat het altijd wordt toege staan, was het 't gemakkelijkste, wanneer Burgemeester en Wethouders een algemeene machtiging van den Raad kregen, ook omdat dergelijke verecnigingen graag vroeg willen weten of zij terecht kunnen. Over de kwestie van den 1 Mei-dag is absoluut niet gesproken, daar heeft cp dat moment zelfs niemand aan gedacht. Het ging alleen maar over de kwestie, om, zooals hier de bedoe ling is van Burgemeester en Wethouders, den tuin uiter lijk tot des avonds 6 uur beschikbaar te stellen voor dergelijke vereenigingen. Het college staat op het stand punt om den tuin zoo weinig mogelijk aan zijn bestem ming te onttrekken, wat zou gebeuren, als men te veel vrij gaf, maar zij willen hem voor dergelijke doeleinden ook weer wèl doen gebruiken, waar dat kan. De heer Dijstra: Met wat ik naar voren breng stel ik de kwestie niet opnieuw. Afaar het is zoo, dat, als de Raad deze zaak uit handen geeft aan het college, de mogelijkheid zou kunnen bestaan, dat het college ten opzichte van deze kwestie een ander standpunt zou in nemen zonder dat de Raad daarin werd gekend. En dat is niet juist. De Raad moet doen wat de Raad wil. De Raad heeft zich toen uitgesproken, maar zal nu die gelegenheid missen, als het college deze regeling krijgt en zal zich dan pas kunnen uitspreken na de feiten. De Voorzitter: Als U het niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders eens is, zal ik dat voorstel in stemming brengen. De heer Berghuis (wethouder) wil den heer Dijstra nog wel even antwoorden. Als het spreker goed voor staat, dan is hier indertijd die bespreking geweest, juist ómdat het college van Burgemeester en Wethouders toen den tuin niet beschikbaar heeft willen stellen. Toen is er van den anderen kant daarover een interpellatie in den Raad gekomen en zoo zijn de besprekingen ontstaan. Spreker kan den heer Dijstra nog meedeelen dat er, naar hij juist vandaag hoort, in de kranten is meege deeld, dat op Hemelvaartsdag op welken dag Burge meester en Wethouders van plan waren den tuin be schikbaar te stellen ook een spreekbeurt in den tuin zou worden vervuld. Maar daarover is in het college heelemaal niet gesproken en spreker kan den Raad dit wel meedeelen, dat door hem zal worden voorgesteld want daar is de tuin niet voor bestemd om net zoo min voor den eenen als voor den anderen kant een spreekbeurt toe te staan. De heer Dijstra: Dat is de kwestie niet, daar kom ik niet in. Wat er later gebeuren zal, moet het college weten. Maar dit ligt vast, dat de Raad toen bij meer derheid van stemmen heeft verklaard den tuin niet voor den 1 Mei-dag beschikbaar te stellen. Is dat juist of niet? Ik meen dat het juist is, dat de Raad zich daarover heeft uitgesproken. De Voorzitter zegt dat het op 't oogenblik niet precies is na te gaan, omdat men dan zou moeten weten, welke vergadering het geweest is. De heer Berghuis zei al dat er een interpellatie is geweest over de weigering van Burgemeester en Wethouders en als spreker zich goed herinnert, dan is deze alleen maar beantwoord door Burgemeester en Wethouders. De heeren, die er over begonnen zijn. hebben toen nog eens gesproken en daarna Burgemeester en Wethouders nog eens en ten slotte is het zoo afgeloopen. Spreker gelooft niet dat er een principieele uitspraak van den Raad is geweest dat Burgemeester en Wethouders goed hadden gehandeld. En ook is er geen motie van afkeuring tegen het college aangenomen, wat een bewijs zou kunnen zijn, dat de meerderheid van den Raad het met Burgemeester en Wethouders eens was en de partij, die interpelleerde, het er alleen niet mee eens was. Maar spreker gelooft niet dat dit door een stemming is uitgemaakt. Er is geen motie van afkeuring gesteld en aangenomen, een be paalde uitspraak van den Raad is er dus niet geweest, hoewel uit het ontbreken van een motie van afkeuring naar sprekers meening wel bleek dat de meerderheid van den Raad het met Burgemeester en Wethouders eens was. De heer Dijstra: Dat is de kwestie die ik onderstreep. De beraadslagingen worden gesloten. De goedkeuring op de vergunning van Burgemeester en Wethouders sub 8a wordt met algemeene stemmen verleend. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub 8b wordt met 20 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Tiemersma, Oosterhoff, Tulp, O. F. de Vries, Dijkstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Zandstra, Lautenbach, Koopal, Van Weideren baron Rengers, Muller, De Boer, De Vos, Jansen, B. Molenaar. M. AAolenaar, Collet, Cohen, Berg huis en Fransen. Tegen stemmen: de heeren Visser, Van der Werff, IJ. de Vries, Westra en Dijstra. c. dat Burgemeester en Wethouders voorts bij openbare inschrijving hebben aanbesteed het maken van een fundeering van gewapend beton voor een koolteertank op het terrein der gemeentelijke koolgas fabriek aan S. J. A^ellema alhier voor 1470. Wordt voor kennisgeving aangenomen. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1 (Agenda no. 2). Benoeming van een tijdelijke leer ar es in de wiskunde aan de school voor M.O. voor meisjes, vacature mej. M. A. ten Kate. De aanbeveling luidt als volgt: mevr. B. W. H. de LiefdeEngelkes te Leeuwarden. Wordt benoemd mevrouw B. W. H. de LiefdeEn gelkes, te Leeuwarden, met 24 stemmen en 1 stem op mej. Vos. 2 (Agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan den tijdelijken leeraar aan de gem. H. B. S. met 3-jarigen cursus T. Bergsma op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen. AAet algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de gemeentebegrooting en de begrooting voor het bedrijf der gemeentewerken voor het dienstjaar 1922. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Maart 1922. 79 Dit voorstel luidt als volgt: Door de Gedeputeerde Staten wordt bij het hierbij overgelegd schrijven te kennen gegeven dat bezwaar zal worden gemaakt tegen een latere begrootingswijzi- ging, waarop is aangebracht een post groot 44,100. voor het maken van een walmuur met bestrating en rio- leering tusschen Cambuursterpad en Rijksbrug aan den Oostersingel, waartoe krachtens Uw besluit d.d. 17 Ja nuari 1922, no. 26r/12 zou worden overgegaan. Teneinde thans een beslissing te krijgen, waarvan dan later zoo noodig voorziening bij de Kroon kan worden gevraagd, stellen wij U voor te besluiten vast te stellen: a. de wijziging van de begrooting voor het bedrijf der gemeentewerken voor den dienst 1922, no. 2; b. de wijziging van de gemeentebegrooting voor den dienst 1922 no. 4, een en ander overeenkomstig de over gelegde ontwerpen. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer heeft met eenige verbazing gezien dat dit voorstel niet de goedkeuring van het college van Gedeputeerde Staten heeft verworven. Hij heeft dat daarom met eenige verbazing gezien, omdat de moti veering van die weigering zoo buitengewoon vreemd aandoet. Gedeputeerde Staten vreezen dat de walmuur de landelijke schoonheid van dat stadsdeel zal aantasten. Spreker weet niet of Gedeputeerde Staten eenig idee hebben van landelijke schoonheid, maar als zij dat wèl hebben dan meent spreker, dat zij die landelijke schoon heid ten minste daar in de buurt van de gasfabriek niet hebben te zoeken. Hun weigering zou vanzelfsprekend zijn, als er een voorstel was ingediend om den singel bij het Diaconessenhuis en verderop van een muur te voorzien: dan zou er inderdaad landelijke schoonheid worden aangetast. Maar hier past een muur beter dan de modderpoel, welke we om dezen tijd van 't jaar daar hebben. Spreker gelooft dat Gedeputeerde Staten wel eenige moeite zullen hebben gehad om een motief te vinden en dat zij bij het vinden van dit motief al een zeer ongelukkige greep hebben gedaan. Er is nog iets anders, waarop spreker opmerkzaam wenscht te maken. We hebben hier, 4 weken geleden, een interpellatie gehad over de werkloosheid en de op dat oogenblik zeer revolutionnaire heer IJ. de Vries heeft toen aan Burgemeester en Wethouders den raad gegeven, maar geen rekening te houden met de ge meentewet en met andere wetten en aan de uitvoering van het werk maar alvast te beginnen. De heer Muller heeft hem in dit streven gesteund. Spreker zou het nu op dit oogenblik zeer op prijs stellen als die heeren hem eens konden zeggen wat er gebeurd was, indien Burgemeester en Wethouders zich inderdaad aan hun raad hadden gehouden en met het werk waren be gonnen. Dan moet spreker de opmerking maken, dat de werkloosheid, waarover toen werd gesproken, nog be staat. Maar als er over de werkloosheid wordt ge sproken en men daarover gaat interpelleeren, dan moet men zooals spreker al eerder heeft gezegd zich richten tot den overkant van het plein en dat niet doen hier in den Raad. Spreker gelooft zelfs dat het meer dan tijd wordt dat de werkloozen zelf eens naar den overkant gaan om eenigen druk uit te oefenen op dat college, dat hier de werkloosheidsvoorziening zoo saboteert. De heer IJ. de Vries: Ik zal het heel kort maken. De heer De Boer ik heb het al een keer eerder gezegd ik bewonder dien man om zijn brutaliteit. Dat zou ik op dit oogenblik weer willen vaststellen, maar ik wil hem en er dezen raad bij geven: als U iets vertelt, vertel dan de waarheid en zeg het niet andersom. Ik heb absoluut niet den walmuur genoemd, maar dien juist laten rusten. Maar Uw partijgenoot, de heer Muller, heeft daarover gesproken. De heer Dijstra zegt dat het betoog van den heer De Boer in zooverre voor hem eenige beteekenis heeft, voor wat betreft het laatste deel, waar de heer De Boer zegt dat het misschien goed zal zijn, wanneer de be langhebbenden bij de uitvoering van het werk zelf eens naar den overkant gingen om daar blijk te geven van hun ontstemming. Spreker zou willen weten in welken vorm de heer De Boer dat gewenscht acht, hij meent dat dit nader moet worden omschreven en dat de heer De Boer op dien vorm meer licht moet werpen. Spreker wil wel eerlijk zeggen dat ook hij niet altijd met de meeste sympathie kan bewonderen de besluiten, welke door het college van Gedeputeerde Staten worden uitgebracht over de beslissingen van den gemeente raad van Leeuwarden. Maar daar kan men niet mee volstaan. De heer De Boer moet niet uit het oog ver liezen dat, als het college van Gedeputeerde Staten hier ter sprake komt, dat college van Gedeputeerde Staten is samengesteld door groepen, waaraan de heer De Boer zich zeer nauw verwant gevoelt. De beschuldiging op zichzelf houdt dus meer in dan hier naar voren treedt. Spreker behoelt niet in details te treden over de samenstelling van het college van Gedeputeerde Staten, omdat die den heer De Boer evengoed bekend is als spreker. Maar hier zit nog iets anders achter dan de bloote mededeeling, die door den heer De Boer is ge daan. De samenstelling van het college van Gedepu teerde Staten is toch niets anders dan een vereeniging van de minder en meer uiterste groepen der linkerzijde; die samenstelling is ten slotte de meerderheid in het college van Gedeputeerde Staten. De heer De Boer zal nu misschien, naast zijn advies, dat hij nu heeft ge geven, nog wel een advies willen geven, hoe in die voor den heer De Boer ongewenschte samenstelling wijzi ging is te brengen. De heer Jansen meent dat het hier in de eerste plaats afkeuring verdient, dat Gedeputeerde Staten hier weer ingrijpen in een zoo noodig raadsbesluit van de ge meente Leeuwarden, waar de toestand juist bij de gas fabriek zoo geweldig slordig is, dat een walbeschoeiïng daar zoo noodig is. Het is een schande daar dien toe stand te willen bestendigen. Dat Gedeputeerde Staten ingrijpen, om juist de verbetering van het slordigste punt van de stad, bij een belangrijken verkeersweg als den Groningerstraatweg, te verbeteren, dat verdient zeer zeker aller afkeuring. Bovendien verdient het besluit van Gedeputeerde Staten afkeuring om de manier, waarop zij de voor stellen van Leeuwarden ter voorziening in de werk loosheid aan kant zetten. Men heeft hier tevens met dit werk de werkloosheid willen bestrijden en nu gelooft spreker juist, dat dit een van de voorstellen is, die het college van Gedeputeerde Staten met sympathie had moeten ontvangen, terwijl dat college nu die werk loosheidsbestrijding heeft gesaboteerd. Spreker meent dat de afkeuring van den geheelen Raad daarover naar voren dient te komen. De heer Muller wil naar aanleiding van de woorden van den heer De Boer een paar woorden zeggen. In de eerste plaats kan hij zich niet indenken wat zijn partij genoot bezielt om, wanneer deze meent de houding van het college van Gedeputeerde Staten te moeten afkeuren, iets, waar spreker het roerend mee eens is hier in het openbaar iets van een partijgenoot te zeggen, dat absoluut onjuist is. Indien mijn partijgenoot, de heer De Boer, aldus spreker meent, dat te moeten doen, dan zullen wij daarover op een andere wijze en op een andere plaats nog wel eens spreken De heer Jansen: Doe het hier nu ook maar!

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 2