88 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Afaart 1922. nog verder willen gaan den Gedeputeerde Staten. Dat zou zeker in het nadeel van de gemeente wezen, wat toch niet de bedoeling van den Raad kan zijn. Hier is niet aangetoond dat de groote kolenclausule op goede gronden gehandhaafd zou kunnen worden, dat zou toch eerst aangetoond moeten worden. Maar de directeur van het provinciaal bedrijf erkent zelf dat die clausule geen recht van bestaan meer heeft. Spreker gelooft dan ook dat hier voornamelijk aan de wenschen van Gede puteerde Staten wordt voldaan. Tenzij de heer De Boer daarvan een andere voorstelling heeft, zou spreker zeg gen: laten we nu eindelijk deze zaak afdoen, zij is al zooveel malen aangehouden. De heer Dijstra kan eigen lijk wel met het voorstel van Burgemeester en Wet houders meegaan, maar wil alleen nog op de groote kolenclausule, die zooals hij zelf zeer terecht zegt met bijna algemeene stemmen is teruggenomen, weer terugkomen. Als de Raad echter het principe genegen is, dan zou spreker adviseeren het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te nemen. De heer Dijstra zegt dat uit wat de Voorzitter heeft gezegd, kan worden opgemaakt misschien is het zijn bedoeling niet geweest, maar hij heeft toch die woorden gebruikt dat het den heer De Boer en spreker er om te doen is om de provincie iets toe te stoppen. Spreker gelooft niet dat dit element één oogenblik bij den heer De Boer en spreker heeft voorgezeten, toen zij geza menlijk de eerste motie ondersteunden en ook niet bij spreker, nu hij zijn laatste voorstel heeft ingediend. Dat is niet het punt van uitgang geweest, dat kan spreker algemeen bekend achten. Men kan hier nu over de kolenclausule spreken en over een heeleboel zaken meer, die daarop betrekking hebben, maar ten slotte zal men dan toch behoefte krijgen aan een uitgebreid cijfermateriaal, dat op dit oogenblik hier niet te geven is en aan den anderen kant kan men geen vragen doen aan die menschen, die tot in de détails in deze kwestie zitten. Het is spreker voor gekomen dat het in hoofdzaak de directeuren zijn ge weest, die gepoogd hebben de zaak op papier te stellen, terwijl in het kort die zaak ten slotte neerkomt op het voorstel van het college van Burgemeester en Wethou ders, dat behelst een bepaalde tegemoetkoming. Die tegemoetkoming is inderdaad niet geheel zonder betee- kenis. Maar ook is bekend dat aan de hand van het thans geldende contract de provincie groote schade lijdt. Nu is door het college in het prae-advies naar voren ge bracht dat de groote kolenclausule niet meer in dit ge ding mag worden aangehaald, omdat die kolenclausule in een vergadering van het vorige jaar is opgezegd. In hoeverre nu die kolenclausule van waarde is, kan spre ker niet precies zeggen, maar dit is zeker, dat de prijs van de kolen een machtige factor is in de prijsbepaling van het product, dat wordt voortgebracht. Waar op dit oogenblik ook al een tegemoetkoming zal worden ge geven en men de provincie zal ontlasten van een be paald bedrag, daar blijft toch nog altijd een groot be drag ongedekt voor de provincie. Dit is bekend, dat het bedrijf van de provincie een ontzaglijke schade lijdt door het contract met de gemeente. Het lijkt spreker niet loonend toe daaromtrent verder in details te treden. Dit geeft niets, wanneer men zich niet op het standpunt stelt dat met inachtneming van de wederzijdsche belangen zooveel mogelijk overeen stemming moet worden bereikt en dat de eene partij niet een contract mag uitvoeren, waarvan de andere partij schadelijke gevolgen ondervindt, die niet te over zien zijn. Maar wel meent hij dat een belangrijke factor moet zijn, dat dit contract drukt op de electriciteitsvoor- ziening van de geheele provincie. Dit blijft het punt, waar het op aan komt. De heer IJ. de Vries zegt dat, toen den vorigen keer deze zaak aan de orde kwam, er breedvoerig is be sproken of men zou handhaven het standpunt „contract is contract" of dat men recht en billijkheid zou betrach ten. Het college van Burgemeester en Wethouders stond op het standpunt wat spreker zich eensdeels van hen, als vertegenwoordiger voor de gemeente Leeuwar den, kan begrijpen „contract is contract". Als men dat gaat handhaven zal men daarmee voor de belangen der gemeente opkomen en dus voor de gemeente een zeker voordeel behalen. Maar ik meen aldus spreker dat wij als meer derheid in den Raad op dit standpunt staan dat, als er wat geschiedt in het algemeen belang, men daarvoor dan niet meer moet nemen dan de kostprijs. Daarom wordt b.v. het gas ook gedistribueerd tegen den kost prijs; de gemeenschap mag daarop geen groote winst maken. Het komt mij voor dat, al zijn wij hier de ver tegenwoordigers in den Raad van Leeuwarden, wij hier toch niet alleen zitten voor onze medeburgers, maar in het algemeen moeten staan op het standpunt van recht en billijkheid. Waar nu in het algemeen zeer moeilijk is te controleeren of de provincie op de leverantie aan Leeuwarden veel geld moet bijleggen en de Raad zich heeft uitgesproken dat hij niet het contract wil hand haven, maar recht en billijkheid wil betrachten, daar rijst voor mij de vraag of met het voorstel van Burge meester en Wethouders tot het geven van 75 bijslag wel de schade, die de provincie van de leverantie aan Leeuwarden ondervindt, gedekt wordt. Wordt dat lang niet gedekt, dan zal het tekort, dat de provincie door het tekort aan haar electriciteitbedrijf in de boeken krijgt, toch gedekt moeten worden en dat moet dan komen uit de belasting. En dan rijst bij mij de vraag of het een billijkheid is dat, waar men hier een commer- cieele zaak heeft, de gemeente Leeuwarden op die manier een bedeeling krijgt van de gansche provincie Friesland. Nu kan men daar tegenover zetten dat het tekort niet alleen zit in den kolenprijs maar ook in de vreeselijk dure exploitatie. Als men mij kan bewijzen dat het niet zit in de leverantie aan Leeuwarden, maar dat het zit in de voorziening van de heele provincie, dan zeg ik ook, dat wij als afgevaardigden van Leeu warden aan de belangen dezer gemeente moeten mee werken. Afaar aan den anderen kant geloof ik dat wij hooger moeten staan, op het standpunt van recht en billijkheid. Nu is mijn vraag: voldoet het voorstel van Burgemeester en Wethouders daaraan, ja of neen? Vol doet het er wél aan, dan kan ik er in meegaan, maar als daarmee voor de provincie nog groote nadeelen in de leverantie aan Leeuwarden bestaan, dan ben ik er tegen. De heer Jansen meent dat het eigenaardige in deze debatten is dat, waar den vorigen keer telkens is ge sproken over het contract, waarop de centrale is ver kocht en waarbij verschillende rechten zijn verkregen, welke rechten nu worden aangetast wat juist de kern van de bestrijding door Burgemeester en Wethouders was dit motief vanmiddag niet meer is gehoord. Uit de woorden uit den mond van den Voorzitter moet nu worden opgemaakt dat het een principieele kwestie is. maar wanneer men dan weer den heer Dijstra hoort spreken over een tekort van 7 ton door levering aan de gemeente Leeuwarden, dan blijkt het een financieele kwestie te zijn. Zoo begrijpt spreker er niets van. De Voorzitter zegt dat het een zuiver principieele kwestie is en de heer Dijstra zegt dat het een financieele kwestie is. Den vorigen keer sprak men telkens over koop en verkoop, nu niet meer. Spreker zou deze zaak nu nog wel eens zeer zuiver gesteld willen zien. Het is zeer moeilijk om zich in deze materie in te werken. Wie er wél in zit, dat is hier in de eerste plaats de Voorzitter, die alle, ook de geheime, besprekingen hierover heeft meegemaakt. Spreker zou de zaak nu nog eens zuiver en kort door den Voorzitter gesteld willen zien. Zoo komt men er niet uit. Men kan nu wel praten over recht en Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Maart 1922. 89 billijkheid, maar als men staat op het standpunt van recht dan moet men zich houden aan „contract is con tract". Dat zal de heer IJ. de Vries ook moeten zeggen. Wil men echter de billijkheid, dan weet men niet hoever men moet gaan. Daarom zou spreker het zeer op prijs stellen wanneer de Voorzitter nu nog eens een korte en zakelijke uiteenzetting wilde geven van wat hier eigen lijk te doen is. De heer Berghuis (wethouder) zou, als hij de woor den van den heer Jansen hoort, zeggen, dat de heer lansen gedurende deze zitting, althans gedurende de "toelichting van den Voorzitter over dit punt, heeft ge slapen. Als er iemand een korte en zakelijke uiteenzet ting van deze zaak heeft gegeven, dan is dat toch zeker de Voorzitter geweest; spreker zou niet weten hoe deze het nog korter en zakelijker zou moeten doen. Aan de kwestie „contract is contract", waarmee ook den vorigen keer deze zaak van den kant van Burge meester en Wethouders is bestreden, heeft men zich nu niet meer te houden; die kwestie is afgeloopen, door de beslissing, die er bij stemming over de motie is ge vallen. De heeren Dijstra en IJ. de Vries willen nu de billijkheid betrachten en de heer De Boer gevoelt daar ook een heeleboel voor. Maar spreker vraagt, waar die billijkheid blijft, als de deskundige van de provincie zelf erkent dat in de kleine kolenclausule voor de provincie nog voordeel zit? Waar blijft dan die billijkheid als men dan nog de groote kolenclausule moet geven? Moet men dan de provincie nog meer voordeel geven? De heer Visser is ook van oordeel dat men hier voor een moeilijk feit wordt geplaatst. Maar als men spreekt over recht en billijkheid, wat bedoelt men daar dan mee? Wil men gaan redeneeren als volgt: Er is destijds een contract opgemaakt, maar nu is de kostprijs van de electriciteit op grond van verschillende feiten en om standigheden, die toen niet waren te beoordeelen, zoo hoog opgevoerd over de geheele provincie en nu willen wij dien prijs ook op gronden van billijkheid zoo hoog doen zijn voor Leeuwarden? Dat zou spreker, ook zon der zijn gevoel voor billijkheid te kort te doen, niet wil len accepteeren. Om precies te bepalen wat Leeuwarden moet betalen, dat is ook niet op te maken uit de cijfers als zoodanig. Maar spreker meent dat uit het rapport van Burgemeester en Wethouders, op grond van wat daarin is omschreven, wel blijkt, dat het college heeft getoond van goeden wille te wezen en dat het niet meer staat op het standpunt „contract is contract", maar heeft gezegd: onzerzijds willen wij er aan meewerken om in de financiën bij te dragen. Destijds was het college daar niet voor te vinden, het redeneerde: bij de onderhande lingen is de kostprijs op zooveel bepaald en daarmee moet het nu maar finis wezen.Nu wil men echter reke ning houden met de oorzaken, welke hebben samen gewerkt om den kostprijs van het product te verhoogen. Maar dan zegt spreker nog eens: zonder zijn gevoel van rechtvaardigheid tekort te doen, meent hij niet dat men den te betalen prijs op den tegenwoordigen kost prijs behoeft te bepalen. De heer De Boer blijft van meening dat Burgemeester en Wethouders niet goed hebben gedaan met geen over leg meer te plegen nadat de motie was aangenomen. Want de grondslag van elk betoog is hier ook: wij ken nen de factoren niet, waarover wij moeten beslissen. Door dat overleg zouden juist die factoren naar voren zijn gekomen. Als de directeuren van beide bedrijven met hun calculaties waren gekomen en daarin hadden neergelegd de factoren, welke naar hun meening, door de tijdsomstandigheden de productie verandering had den doen ondergaan, dan had de Raad kunnen oordee- len. Dat kan hij nu niet. Er wordt nu voorgesteld een bijslag van 75 te geven en de heer Dijstra voegt daar aan toe om de oorlogs-kolenclausule weer op te nemen. De Voorzitter heeft gevraagd: willen de heeren de pro vincie nog meer toestoppen? Spreker is ook met den heer Dijstra van meening, dat natuurlijk niet de bedoe ling is om de provincie „iets toe te stoppen". Maar wel zit de meening voor, dat de provincie moet krijgen, wat haar op grond van de tijdsomstandigheden toekomt. Spreker zou alsnog willen verzoeken dat het overleg, dat in de motie is gevraagd, nog gehouden werd, opdat de Raad de juiste motieven zal krijgen. De heer Collet hoort den heer De Boer zeggen dat men de provincie moet geven wat de provincie toekomt, maar dat Burgemeester en Wethouders nog nader over leg met de provincie zouden moeten plegen. Spreker heeft de laatste stukken niet gezien, maar als de door hem bedoelde brieven bij de stukken hebben gelegen, dan heeft de heer De Boer daaruit kunnen zien, dat nader overleg niet meer behoeft plaats te hebben, want dat door den directeur van het provinciaal electriciteit bedrijf zelf wordt gevraagd een bijslag van 75 boven de 726 K.W., wat dan zou worden 26.25 op iedere K.W. De provincie vraagt dat en Burgemeester en Wethouders zeggen nu in hun voorstel: laten we dat geven. Men geeft daarmee dus wat er wordt gevraagd. De oude kolenclausule is zeer terecht in den oorlogs tijd, toen de kolenprijzen zoo veranderlijk en de kolen zoo slecht van kwaliteit waren, dat ze bijna niet waren te gebruiken, veranderd. Maar nu men weer de kolen heeft van voor den oorlog, toen het contract is afge sloten, is die gewijzigde kolenclausule niet meer noodig. Spreker kan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders geheel meegaan, maar zou ten aanzien van het slot, waar wordt voorgesteld om aan Gedeputeerde Staten mede te deelen dat de Raad genegen is, mede te werken tot wijziging der voorwaarden in dien zin dat 75 bijslag wordt betaald boven de 726 K.W. en waar dus niet wordt gesproken over den duur van die wijzi ging, willen vragen of het ook noodig is om nu reeds te bepalen den duur waarover die wijziging zal gelden. De Voorzitter; Dat geeft niets, 't contract wordt toch verbroken. De heer Collet: Als de Raad genegen is om 75 bijslag toe te staan, wordt dan daarmede het contract verbroken? Ik meen van niet. 't Contract loopt af, ik meen in 1940. Wij zouden nu kunnen zeggen om voor 5 jaren de voorwaarden zoo te wijzigen, n.l. met die 75 bijslag. Ik vind 't goed dat ook de duur er bij wordt bepaald. De Voorzitter: 't Contract loopt tot 1946. De heer De Boer: Daar wordt door U gezegd dat het contract hiermee verbroken wordt. Mij dunkt, dat kunt U niet volhouden. Als partijen overeenkomen een be paald onderdeel te wijzigen, dan is het contract daarmee niet van de baan. De heer Tulp (wethouder): Natuurlijk! De heer De Boer: Natuurlijk? Zoo, dan moet U dat eens uitleggen, als U dat kan. De heer Tulp (wethouder): Bij den verkoop van de centrale is een contract gemaakt tusschen twee partijen. Dat contract hield ook in een bepaling omtrent den prijs voor stroomlevering. Die prijs wordt nu gewijzigd en daarmee wordt 't heele contract verbroken. Zoo be grijp ik het ten minste. De heer De Boer: Ja, dat laatste moet er wel achter.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 7