90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Maart 1922.
De Voorzitter wil nog dit opmerken dat de zaak hier
nu toch wel een beetje eigenaardig is. Hij zou haast
zeggen er zijn menschen, die 't nooit leeren, maar
spreker wil nu toch niet weer alles over vertellen, wat
hij verleden jaar reeds heeft verteld ,wat hij bij de be
strijding der motie heeft naar voren gebracht en wat
hij nu weer heeft verteld. Wel wil hij nog eens zeggen
dat de destijds verkregen tarieven niet zoo maar los in
de lucht hangen, maar deel uitmaakten van den koop
prijs. Die koopprijs is betaald in een uitkeering in con
tanten en in een bepaald tarief. Spreker is het dan ook
volkomen met den heer Tulp eens dat, als men den
koopprijs verandert, dat dan ook is een wijziging van de
overeenkomst. Spreker geeft volkomen toe dat vervan
ging van de kleine kolenclausule door de groote inder
tijd ook een wijziging was en ook dat door bijschrijving
of toevoeging, waardoor de redactie iets anders wordt,
wijziging ontstaat, maar in dat geval kan men toch niet
zeggen, hoewel er formeel wijziging ontstaat, dat men
dit principieel kan beschouwen als wijziging van de
overeenkomst. Maar als men iets koopt, en achteraf den
koopprijs gaat veranderen, dan is dat wel degelijk een
wijziging van het oude koopcontract. Dat is toch iets
exceptioneels bij een koopcontract.
De heer De Boer: Maar het vervalt dan toch niet.
De Voorzitter: De koop vervalt niet, maar het scheelt
al niet veel.
Spreker gelooft wel dat men deze wijziging voor
eenige jaren kan vaststellen. Maar blijkens de ervaring,
die men in dit opzicht van den Raad in zijn tegenwoor
dige samenstelling heeft, zal dit niet veel geven, omdat
de Raad rekening wenscht te houden met de omstan
digheden. 't Beste is eigenlijk om dan maar nooit een
overeenkomst te maken, dat heeft spreker den vorigen
keer al gezegd.
Om nu op de oorspronkelijke kwestie terug te
komen spreker wil niet alles weer vertellen wil
hij nog dit zeggen. Dit voorstel is van Gedeputeerde
Staten en nu achtten Burgemeester en Wethouders zich
fatsoenlijkheidshalve verplicht om, nu de motie was
aangenomen, met dat voorstel hier te komen. Als Bur
gemeester en Wethouders niet met eenig voorstel hier
waren gekomen dan had de Raad terecht aanmerking
kunnen maken op hun gedrag, dan hadden zij niet vol
daan aan 's Raads verlangen. En nu is er straks wel
gezegd dat Burgemeester en Wethouders nog overleg
moesten plegen, maar ook in dat opzicht is er, zooals
spreker al heeft meegedeeld, wel degelijk uitvoering
gegeven aan de motie. Wat wil de Raad dan nog?
Spreker herhaalt dat hij den indruk krijgt dat som
migen de provincie nèg méér willen geven dan de pro
vincie vraagt. Dat zal toch de bedoeling van den Raad
wel niet zijn. Als de heeren er zelf over oordeelen, dan
zullen ze toch ook moeten zeggen dat het voldoende
is als men geeft, wat er wordt gevraagd. Burgemeester
en Wethouders staan niet op dat standpunt, maar de
Raad zegt dat het plicht is, dat men dat geeft. Het
standpunt van Burgemeester en Wethouders is, dat de
Raad hiermee meer dan zijn plicht doet. Waarom nu
nog de groote kolenclausule? Spreker meent dat het
toch logisch is, dat men niet méér moet geven, dan er
gevraagd wordt. Moet men dan zoo ver terug gaan,
dat de gemeente absoluut geen voordeel meer heeft bij
den verkoop van de centrale? Moet ook dat kleine for
tuintje, dat er altijd nog in zit, nog voor de gemeente
verloren gaan? Dat zal de meerderheid van de raads
leden toch niet willen. Als men echter gaat doorzetten
wat de heer Dijstra wil dan zal het zoo ver komen dat
de gemeente er heelemaal niets geen voordeel meer bij
heeft.
Burgemeester en Wethouders gaan nu in deze zaak
mee, omdat het niet zoo schrikbarend duur is en de
Raad nu eenmaal dien kant uit wil. De heer Dijstra
heeft een bedrag van 7 ton genoemd ten opzichte van
het tekort van de centrale, maar hij heeft er niet bij
opgemerkt over hoeveel jaren dat tekort loopt. Als dat
bedrag van 7 ton juist is, dan loopt het in ieder geval
vanaf het oogenblik dat de centrale aan de provincie
is verkocht. Men beschouwe dat bedrag niet als een
jaarlijksch deficit.
De heer De Boer zegt dat de Raad had moeten be
schikken over calculaties van de directeuren. Maar als
de deskundigen calculeeren, dan calculeert de eene zus
en de andere zoo en dan zegt de eerste van de calculatie
van den tweede: daar deugt niets van, en omgekeerd.
Dat is hier in de practijk ook gebleken. De heer Blauw
gaat calculeeren en de andere zegt: daar deugt niets
van, ik heb het net andersom. In de practijk komt van
zooiets niets terecht.
Naar sprekers inzicht is het zoo. De rechte weg, om
aan den eenen kant niet te veel en aan den anderen kant
niet te weinig te nemen, is verlaten en nu weet men niet
goed het pad weer te vinden. Nu meenen Burgemeester
en Wethouders dat, nu men eenmaal op een zijpad is
afgedwaald, het pad dat Gedeputeerde Staten wijzen,
het beste is. Dat voorstel is zoo billijk mogelijk.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi hoort dat de
Voorzitter er telkens bij zegt dat bij dit besluit bepaald
wordt uitgemaakt, dat contract geen contract is. Spreek
ster was het den vorigen keer en ook nu volkomen met
den Voorzitter eens. Maar zij kan zich voorstellen dat
sommigen hebben gestemd vóór de motie, om een mid
denweg te vinden, terwijl zij toch niet kunnen meegaan
met het voorstel, dat door Burgemeester en Wethouders
is gedaan. Spreekster vindt het jammer dat hierbij nu
niet het eerste voorstel in stemming komt, om zich te
houden aan het standpunt: „contract is contract".
De Voorzitter wil opmerken dat, als hij de motie goed
gaat beschouwen en haar goed begrijpt hij laat de
verschillende (razen er buiten, doch komt alleen op de
bedoeling hij dan gelooft dat de motie, eerlijk ge
zegd, verder wil gaan dan wat Burgemeester en Wet
houders voorstellen. Spreker heeft ook bij de bestrijding
van de motie gezegd dat de uiterste grens van de motie
is: er mag geen nadeel voor de gemeente ontstaan, met
welks uitvoering men de provincie wil tegemoet komen.
Spreker heeft toen ook er nog op gewezen dat men
verbazend ver gaat met zijn tegemoetkomende houding;
aan de provinice wordt op die manier nog meer gegeven
dan het nadeel van de provincie bedraagt. De strekking
van de motie is om de provincie zooveel mogelijk tege
moet te komen, maar nadeel voor de gemeente mag daar
niet in zitten. Spreker heeft naar aanleiding daarvan
toen ook nog gezegd: dat moest er ook nog bij komen,
dat men zoover zou gaan dat de gemeente er nadeel
bij had.
Wie echter indertijd voor de motie heeft gestemd,
kan nu moeilijk anders dan ook voor het voorstel van
Burgemeester en Wethouders stemmen. Spreker wil
mevrouw Buismans' stem niet beïnfluenceeren, maar hij
meent dat het dan beter was de heele motie maar in
te trekken. Burgemeester en Wethouders die altijd
hebben gestaan op het standpunt „contract is contract"
en daarop nog staan, hebben dit voorstel gedaan naar
aanleiding van de aanneming der motie.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik heb den
vorigen keer ook tegen de motie gestemd.
De Voorzitter meent dat het 't beste is dat het voor
stel van den heer Dijstra, sub A, welk voorstel Burge
meester en Wethouders heelemaal niet doen of waar
omtrent het college eigenlijk onder de laatste alinea
van zijn voorstel zegt, dat 's Raads standpunt dien-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Maart 1922.
91
omtrent bekend is, het eerst in stemming te brengen.
Bedoelt de heer Dijstra zijn voorstel als amendement
op het voorstel van Burgemeester en Wethouders?
De heer Dijstra: Ja.
L)e heer Visser: Wat is nu eigenlijk de strekking van
dat amendement? De leden hebben dat nog niet onder
de oogen gehad.
De Voorzitter: Sub A is dat de heer Dijstra wederom
wil invoeren de groote kolenclausule.
Sub B stelt voor een heffing van een bijslag van 75
boven de 726 K.W., iets wat Burgemeester en Wet
houders ook voorstellen.
Sub C is dat er geen termen zijn gevonden voor het
treffen van afzonderlijke overeenkomsten voor de groote
afnemers, wat ook door Burgemeester en Wethouders
wordt voorgesteld.
Sub D van den heer Dijstra wil dat de wijzigingen
in de overeenkomst door de wederzijdsche directeuren
worden uitgevoerd.
Eigenlijk komt dus het geheele verschil tusschen het
voorstel van den heer Dijstra en dat van Burgemeester
en Wethouders hier op neer, dat de heer Dijstra de
groote kolenclausule weer in eere wenscht te herstellen,
iets wat Burgemeester en Wethouders niet willen.
Spreker vraagt of het amendeinent-Dijstra wordt
ondersteund.
Dit blijkt wel het geval te zijn.
De heer Visser meent dat men een onzuivere stem
ming zal krijgen. Den een kan het wel niet ver genoeg
gaan, terwijl het den ander misschien weer te ver gaat.
De heer Tulp (wethouder): Het voorstel-Dijstra?
De heer Visser: Neen, dat van het college, zooals het
hier ligt.
De Voorzitter: Het voorstel-Dijstra is van de verste
strekking.
De heer M. Molenaar: Ik heb niet gehoord dat het
voorstel-Dijstra ondersteund werd.
De Voorzitter: Ik krijg hier net een voorstel van
mevrouw Buisman, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor de motie van de heeren
Dijstra en De Boer in te trekken".
De heer Ij. de Vries zou graag van mevrouw Buisman
een toelichting willen hebben, wat de bedoeling van
dit voorstel is. Is dat een gladde politieke zet om alles
ineens van de baan te krijgen?
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi gelooft niet dat
de heer IJ. de Vries haar zal beschuldigen van „gladde
politiek". Zij stelt eenvoudig voor om heelemaal niet
te voldoen aan het verzoek van Gedeputeerde Staten,
om dus heelemaal niet tot verhooging der tarieven over
te gaan. Van den kant van het college van Burgemeester
en Wethouders is gezegd dat het dan beter was de
heele motie in te trekken. Dan stond men weer op het
punt van uitgang. Na de motie is eerst het prae-advies
van Burgemeester en Wethouders ontstaan.
De heer De Boer: Dat is dan wel heel erg listig ge
vonden, maar toch verkeerd. Want hetzelfde kan worden
bereikt door tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders te stemmen.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Dan trek ik
mijn voorstel in.
In stemming komt thans het amendement van den
heer Dijstra.
Sub A van dit amendement wordt verworpen met 23
tegen 2 stemmen.
Vóór stemmen alleen de heeren IJ. de Vries en Dijstra.
De heer Dijstra wil naar aanleiding van het resultaat
van de eerste stemming den Raad graag verdere moeite
besparen. Hij vermoedt dat elk verder onderdeel van
het voorstel veel kans van slagen heeft en omdat punt
B is belichaamd in het voorstel van Burgemeester en
Wethouders, wat toch in stemming komt, lijkt het hem
het beste toe, zijn voorstel verder maar in te trekken,
zoodat het voorstel van het college aan de orde kan
worden gesteld.
De Voorzitter: De punten B, C en D van Uw voorstel
zijn dus ingetrokken?
De heer Dijstra: Ja.
De Voorzitter: Dan is aan de orde het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De heer Collet: Ik stel dan voor om de overeenkomst
voor 5 jaar te veranderen.
De heer IJ. de Vries: Stel dan voor: voor hoogstens
5 jaar.
De Voorzitter: Het lijkt mij ten slotte het beste om
het algemeen beginsel, dat in het voorstel van Burge
meester en Wethouders is belichaamd, het eerst in
stemming te brengen, en daarna te praten over het
voorstel-Collet, omtrent de 5 jaar.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 17 tegen 8 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Visser, Tiemersma, Ooster-
hoff, O. F. de Vries, Dijkstra, Zandstra, Koopal, Van
Weideren baron Rengers, Muller, De Boer, B. Molenaar,
M. Molenaar, Collet, IJ. de Vries, Westra, Dijstra en
Fransen.
Tegen stemmen: de heeren Van der Werff, Tulp,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Lauten-
bach, De Vos, Jansen, Cohen en Berghuis.
Thans komt in stemming het voorstel van den heer
Collet (dat wordt ondersteund) om den duur van de
aangenomen wijziging op 5 jaar te bepalen.
Dit voorstel wordt met 13 tegen 12 stemmen ver
worpen.
Vóór stemmen: de heeren Tiemersma, O. F. de Vries,
Dijkstra, Zandstra, Koopal, Muller, De Boer, B. Mole
naar, M. Molenaar, Collet, IJ. de Vries en Dijstra.
Tegen stemmen: de heeren Visser, Van der Werff,
Oosterhoff, Tulp, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Lautenbach, Van Weideren baron Rengers,
De Vos, Jansen, Cohen, Berghuis, Westra en Fransen.
De heer De Boer: Mag ik nog even een vraag doen?
De Voorzitter: De beraadslagingen zijn anders ge
sloten.