92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Maart 1922. De heer De Boer: Als ze gesloten zijn De Voorzitter: Nu, dezen keer De heer De Boer: Ik wou deze vraag stellen: Loopt deze wijziging, die de Raad nu heeft aangenomen, nu niet tot '46? De Voorzitter: Totdat de Raad meent, dat weer de omstandigheden veranderd zijn. De heer De Boer: Is dat waar? De Voorzitter: U zelf hebt dat altijd verdedigd. De heer De Boer: Maar als wij een gunstiger be paling voor de provincie in het contract opnemen, dan hebben wij niet meer de bevoegdheid om die weer te veranderen. 8 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake de tandheelkundige behandeling van leerlingen der openbare lagere scholen enz. (bij lage no. 18). De beraadslagingen worden geopend. De heer Van Weideren baron Rengers zegt dat in dit voorstel van Burgemeester en Wethouders ten aanzien van het aantal kinderen, dat aan tandbederf lijdt, geen opwekkend beeld wordt gegeven. Hij zou genegen zijn er aan mee te werken om dit te veranderen, maar bij lezing van het voorstel van Burgemeester en Wet houders kon hij zich daarmee niet vereenigen, nog minder, nadat hij zich door deskundigen had laten voorlichten. Spreker heeft van een van die deskundigen gekregen een rapport van een Amerikaansche stad, -Bridgeport, waar ook het instituut van schooltandarts is ingevoerd en waar dit gedurende 4 jaren de meest schitterende resultaten heeft opgeleverd. In totaal werden daar 7000 kinderen behandeld, maar spreker gelooft dat men daarvoor 8 verpleegsters en 2 contro leurs noodig had. Verder lezen we in de brochure: „De strijd tegen het tandbederf", dat een goede tand arts 2 kinderen per half uur kan helpen en iets verder staat dat een goed geschoolde tandarts, die werkt met een handige en goed getrainde verpleegster 2500 kinderen per jaar kan behandelen. Sprekers bezwaar is nu dat hier niet is genoemd het aantal kinderen, dat moet worden behandeld. Hier staat wel dat van de 3304 onderzochte leerlingen er 2507 afwijkingen aan het gebit vertoonden, maar naar het voorbeeld, dat spreker heeft genoemd, lijkt het wel eenigszins zonderling dat Burgemeester en Wethouders zouden denken dat voor de behandeling van die 2500 kinderen kan worden volstaan met een halve dagtaak van den te benoemen titularis en ook van de school- verpleegster, die toch ook wel niet nieer dan halve dagen daaraan zal kunnen besteden. Op de eerste pagina van de bijlage staat toch, dat zij ook wordt aangesteld om den schoolarts bij te staan. In de tweede plaats is sprekers bezwaar dat absoluut niet omschreven is het werk van den tandarts. Is het ook de bedoeling, dat hij de kinderen zal onderwijzen op welke wijze zij hun gebit moeten onderhouden? En zal hij aan den anderen kant ook de kinderen, die lijden aan ziekte aan de tanden, behandelen, door de tanden te plombeeren? Dit laatste blijkt intusschen wel het geval te zijn, want spreker komt daarmee aan zijn derde bezwaar in de begrooting is opgenomen een post van 200.voor vullingsmateriaal. Spreker is zelf geen deskundige op dit gebied, maar men heeft hem verteld dat met voor 200.vullingsmateriaal, wanneer het zeer hygiënisch gebeurt, ten hoogste 400 500 kiezen kunnen worden geplombeerd. Als men dan ziet dat hier 2500 afwijkingen zijn, dan gelooft spreker dat men met 200.al gebeurt het hier dan ook minder hygiënisch, niet ver zal komen. Die punten zijn het, die spreker den Raad in over weging doen geven dit voorstel naar Burgemeester en Wethouders terug te zenden ter nadere uitwerking. Hij heeft den indruk gekregen dat, als de Raad dit voorstel aanneemt, zooals het voor hem ligt, men dan binnen zeer korten tijd zal komen met voorstellen tot aanzien lijke verhooging van de bedragen, zooals die op 't oo- genblik in de begrooting worden geraamd. Spreker zou hierbij dan tevens willen voorstellen of het niet mogelijk is om van de ouders, die daarvoor in aanmerking komen, een kleine bijdrage hiervoor te vragen. Spreker vraagt dit hierom, omdat voor een groot aantal ouders, die daarvoor in aanmerking komen, dan de kosten betrek kelijk gering zijn, terwijl het een betrekkelijk hoog be drag van de gemeente zal vorderen en omdat, wanneer werd bijgedragen, het instituut veel beter zou werken dan zooals nu is voorgesteld. De kinderen zouden dan ook de vruchten daarvan plukken. Spreker hoopt dat Burgemeester en Wethouders tot een en ander genegen zijn. De heer De Boer: Ik kan meedeelen dat het ons ten zeerste verheugt dat het college van Burgemeester en Wethouders gekomen is met een voorstel tot het aan stellen van een schoolverpleegster en een schooltand arts. Maar ik moet daar aan toevoegen dat de wijze, waarop deze zaak is aangebracht en behandeld, eigenlijk gezegd niet door den beugel kan. Wanneer men van deze zaak de historie want dat begint het langzamer hand te worden overziet, dan blijkt, dat zij in April 1920 het eerst aan de orde is geweest, niet de zaak van den schooltandarts, maar die van de schoolverpleegster en de wijziging der verordening. Toen is door den heer Zandstra en mij op dat wijzigingsvoorstel een aantal amendementen ingediend. Door den Burgemeester, Voorzitter van dezen Raad, werd toen echter meege deeld, dat dit geen amendementen waren, maar dat het waren voorstellen, vreemd aan de orde van den dag. De wethouder, die toen meer speciaal met deze zaak te maken had, heeft ook in zijn volgenden brief aan den Raad meegedeeld, dat onze voorstellen zeer terecht niet in behandeling waren genomen, omdat het geen amen dementen waren, maar voorstellen, vreemd aan de orde van den dag. En nu, in het schrijven van 9 Maart 1922, komt het college met de aardige mededeeling dat het vroegere voorstel tot wijziging der verordening door Burgemeester en Wethouders wordt teruggenomen en dat daarmee de amendementen daarop nu zijn onze voorstellen dus weer in amendementen veranderd van de baan zijn. Ik kan daarin nu niet meegaan. Dit zijn twee keer voorstellen geweest, we zullen dus zeg gen: het blijven dus voorloopig ook maar voorstellen. Verder wilde ik zeggen, dat de wijze, waarop deze zaak is behandeld, niet de meest juiste is. Bij de be handeling der begrooting voor 1921 hebben wij getracht deze zaak ten slotte voor elkaar te brengen. Onzerzijds is het voorstel gedaan om een schoolverpleegster aan te stellen, maar mevrouw Buisman en de heer Visser hebben toen gevraagd om aanhouding, tot men zou weten of er een schoolverpleegster zou komen, ja of neen, omdat daarmee staat of valt de wijzigingsveror dening, die door ons is voorgesteld. Dat is toen gebeurd en nu mocht men na verloop van bijna 11/2 jaar ver wachten, dat er niet alleen een schoolverpleegster zou worden aangesteld, maar dat tevens een gewijzigde verordening in behandeling zou komen, zooals bij een schoolverpleegster past. Daarom kan ik meegaan met het verzoek van den heer Rengers, om deze zaak nog nader onder de oogen te zien. Dan kunnen Burge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Maart 1922. 93 meester en Wethouders tegelijkertijd zoowel het eene als het andere bij den Raad aanbrengen. Verder kan ik meedeelen dat het voorstel van Bur gemeester en Wethouders tot behandeling van het be smettelijk hoofdzeer door den schoolarts ook een wijzi ging van de verordening is, waarin wij, evenmin als vroeger, mee kunnen gaan. Wij staan op het standpunt dat de schoolarts is de hygiënisch toeziende voogd in de school, die niet als behandelend geneesheer zal kun nen optreden. Wij blijven ons in dat opzicht dan ook aansluiten bij het advies, dat door de Gezondheids commissie is ingezonden. De heer Dijstra: Het zou wel goed zijn dat de kin deren hun tanden lieten verzorgen en dat de ouders oaarop attent werden gemaakt, maar de wijze, die het college daarvoor aan de hand doet heeft voorloopig mijn sympathie nog niet. Er wordt hier gezegd: „Werd daarvoor een kliniek opgericht, dan zou het ongetwijfeld veel moeilijker gaan om de kinderen daar te krijgen. Oproepen kan plaats hebben, maar of zij verschijnen zullen? Vindt daartegenover de behan deling in de school plaats, dan worden de leerlingen uit de klas gehaald en is niet-verschijnen buitenge sloten." Vrijdags komen er ook een partij kalveren uit hun hok, die worden daar ook een voor een uit gehaald voor een operatie, zij het dan ook eene van een eenigszins in grijpender aard. Ik meen toch dat dit een singuliere voorstelling is; dit is de macht van de grooteren over de kleineren. Maar hoe gaat het in zijn werk als de ouders niet wenschen dat het gebeurt, wat gebeurt er dan? De heer Dijkstra (wethouder)Dan gaat 't over. De heer Dijstra: Dat is niet de indruk, die ik hier krijg. Ik heb meer den indruk gekregen dat, als de ouders de kinderen niet naar een kliniek sturen, dan toch in de scholen in ieder geval geen pardon is. Het is hier de kwestie, die wij moeten uitmaken, of de kinderen naar den wensch van den schoolarts of naar den wensch van de ouders tandheelkundige behandeling zullen on dergaan. Daaromtrent zou ik graag nieer licht willen hebben. De heer IJ. de Vries: Ik zal niet veel zeggen. Toen ik dit stuk thuis kreeg, heb ik mij verwonderd en na het gelezen te hebben, heb ik mij afgevraagd: Waar voor bouwen wij eigenlijk scholen en stellen wij onder wijzers aan? Toch zeker om de kinderen te onderwij zen en niet om ze geneeskundig te laten behandelen? Dat laatste ligt toch op den weg van de ouders en niet op den weg van het onderwijs-instituut. Op principieele gronden kan ik absoluut niet met het voorstel meegaan. De heer Oosterhoff kan zich geheel vereenigen met het voorstel van de heeren Rengers en De Boer, om Burgemeester en Wethouders te verzoeken deze zaak terug te nemen en nadere inlichtingen te verstrekken. Want er komen in het prae-advies verschillende ondui delijkheden voor, waardoor de leden zich niet recht een juist beeld kunnen vormen van het instituut, dat wordt ingevoerd. Uit de gegevens, die men in het prae-advies aantreft, moet spreker tot de conclusie komen, dat dit een instituut van behandelend geneesheer wordt. Tot zoover wordt dus niet in overeenstemming gehandeld met het instituut, dat we nu hebben. Er wordt in be ginsel geheel afgeweken van wat men tot nu toe had. Van de reden daarvoor wordt echter heelemaal geen gewag gemaakt; dat moet men maar tusschen de regels door lezen. Aangezien het nu van de inrichting van het geheele instituut zal afhangen of spreker aan dit voorstel al of niet zijn stem zal geven, zou hij zeer veel prijs stellen op nadere inlichtingen. Kan men zich aan de behandeling door een tandarts onttrekken en kunnen de ouders zeggen: wij willen die behandeling niet? Of moeten alle kinderen zich daaraan onderwerpen. Dan is het spreker onmogelijk om hieraan mee te werken. Precies hetzelfde geldt voor hem ten opzichte van wat de heer Rengers zei: Zal de gemeente haar weldadig heid ook uitstrekken tot de menschen, die het zelf goed kunnen betalen? Spreker zou een inkomensgrens willen hebben; hij zou het dwaasheid vinden, wanneer kinde- ïen van menschen met groote inkomens ten slotte ook gratis behandeling zouden krijgen. Spreker zou graag nadere inlichtingen willen hebben. En voordat de kwes tie weer in behandeling komt, acht ook hij het voor de volledigheid gewenscht, dat den Raad de verordeningen worden toegezonden, opdat de Raad precies kan zien, wat de taak van den tandarts zal zijn en wat het stand punt is van Burgemeester en Wethouders. De heer Muller kan zich gedeeltelijk aansluiten bij hen, die zeggen dat hier meer licht moet komen. In het bijzonder zou spreker er voor wezen dat, indien deze zaak wordt teruggezonden naar Burgemeester en Wet houders, zij dan niet eerder weer in behandeling komt dan, zooals ook de heer Oosterhoff vraagt, nadat de be trekkelijke verordeningen den Raad zijn aangeboden. Dan zal men een beter en gevestigder oordeel over de zaak krijgen. Wat betreft de kwestie of men de ouders kan dwin gen, staat spreker volkomen aan de zijde van den heer Dijstra; hij zou ook niet willen dat de kinderen tegen den wil hunner ouders werden behandeld. De heer De Boer: En de inënting dan? De heer Muller: We hebben het hier over de kiezen. Als we het rapport, dat door den schoolarts op ver zoek van den wethouder is uitgebracht, lezen, dan zien wij daarin dat het de bedoeling is om te doen, wat in de practijk in Dordrecht al bestaat, n.I. dat in het alge meen de kinderen van de eerste klassen der scholen worden behandeld en dan later onder controle blijven. Ik kan mij indenken dat dit de meest gemakkelijke weg is, maar ik zou willen vragen: Is het dan de bedoeling, wanneer na tijd en wijle dit instituut is ingesteld, dat die 5 of 6 oudere klassen, die er nog zijn, niet onderzocht worden en buiten de controle blijven? Op den duur is het juist, dat men de leerlingen allemaal krijgt, maar als men begint, zal men dan alle oudere klassen niet nemen, zullen die niet worden onderzocht en niet onder controle komen? Daarnaast wil ik vragen de vorige week, toen wij vergadering hadden van de bewaarschool-commissie, heb ik entre nous den Voorzitter der commissie, den heer Tulp, daarover ook gesproken of het alleen de be doeling is om de lagere scholen hierin te betrekken of dat het ook de bedoeling is het uit te strekken tot de bewaarscholen. De heer Tulp heeft mij gezegd dat hij meende dat het, met het oog op de kosten, wenschelijk is, dat de behandeling voorloopig tot de lagere scholen beperkt blijft. Ten opzichte van die kwestie zou ik dit willen zeggen. In het betrekkelijke stuk staat: „Het ideaal, het einddoel moet worden: elk kind van 12 a 13 jaar gaat met een gezonden mond de lagere school verlaten, m. a. w. de kinderen moeten van den tijd af waarop de tandenwisseling begint, of, als het kan, nog eerder, onder het geregelde toezicht komen van den tandarts, totdat die wisseling goed en wel is afgeoopen." Hier staat dus: „of, als het kan, nog eerder". Ik zou willen vragen of daaruit niet blijkt dat men niet alleen het oog heeft op den leeftijd van de kinderen, die de lagere school bevolken, maar ook op den leeftijd, die daaraan voorafgaat. Ik zou van den wethouder van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 9