122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 April 1922. gelijke zeef. Zij blijft daarom bij het amendement van den heer De Boer. De heer De Boer zegt dat het betoog van den Voor zitter hem niet van zijn overdrijving heeft genezen. Hij zal die handhaven, maar wil nog graag een paar woorden in 't midden brengen betreffende datgene, wat door den Voorzitter is betoogd. Deze heeft gesproken over knuppels in den vorm van dreigementen, die achter de hoofden van scholen stonden. Maar dan ge looft spreker dat dit soort van wantrouwen heel veel in het leven voorkomt; hij meent dat hier en daar meer knuppels klaar staan, ook de Raad en Burgemeester en Wethouders worden daarmee gedreigd. Maar dat is niet een kwestie van wantrouwen; de zaken staan daarbij direct geheel anders. De Voorzitter heeft gezegd dat het bezwaar bestond, dat verschillende hoofden van scholen zeer licht ver schillende verklaringen kunnen geven. Het lijkt spreker toe dat, als men van het onderwijs maakt een organisch geheel wat hier al meermalen is besproken als er overleg zal komen tusschen het lager en het middel baar onderwijs waaronder men ook het gymnasium kan rekenen, want dat hoort daar eigenlijk bij dan die moeilijkheid, waarvoor de Voorzitter vreest, binnen niet langen tijd uit den weg zal zijn geruimd. Op 't oogenblik, nu er nog geen overleg is tusschen het lager- en middelbaar onderwijs, schept dat moeilijkheden. Maar daarom moet er juist overleg komen. De Voorzitter heeft gezegd dat het in het belang van de jongelui is, dat het toelatingsexamen blijft bestaan. Maar wadrorn dat in het belang van de jongelui was, heeft spreker niet gehoord. De Voorzitter heeft trachten te betoogen dat het examen ten slotte een gelijke maat staf was voor allen, maar daar staat tegenover dat het examen ten hoogste is het onderzoek van een of twee dagen, terwijl de waarneming op de lagere school ten minste 6 jaar duurt. Zoodat dus de lagere school veel beter in staat is de kennis en begaafdheid van een kind te beoordeelen dan een groep van leeraren, die met een onderzoek van één dag moet uitmaken wat het kind in zijn marsje heeft. Daarnaast plaatst spreker nog het argument van mevrouw Buisman: als het hooger onder wijs en het middelbaar onderwijs de kinderen van de lagere school moeten ontvangen, zooals ze zijn, dan heeft dat tengevolge dat het dril-systeem uit het onder wijs vandaan raakt. Dat is ook een zeer belangrijke kwestie. De Voorzitter wil nog even de laatste beide sprekers beantwoorden, die het beiden hebben over het dril- systeem. Spreker voor zich zou het ook toejuichen, wanneer dat verdween. Maar sinds de verklaringen van de hoofden van scholen in de wereld zijn, is dat heele dril-systeem niet weg, het is nog precies gelijk als vroeger. En spreker is bang dat dit ook blijft. Want wie beoordeelt ten slotte de vraag ten opzichte van de verklaringen, die jaar in jaar uit worden gegeven, of de maatstaf, die een hoofd aanlegt, juist is? Niet het lager onderwijs, maar het middelbaar onderwijs. Als een hoofd der school weet, dat zijn verklaringen zwaar worden beoordeeld, dan zal men dus toch datzelfde dril-systeem behouden èn met examen én zonder exa men, tenzij de Burgerscholen hun eischen matigen. De beoordeeling, of ten slotte de stok achter de deur zal moeten worden toegepast, ligt dus bij het middelbaar onderwijs. Als dit een zwaardere verklaring van een bepaald hoofd verlangt, dan zal deze wel niet anders kunnen dan als eerlijk mensch daaraan te voldoen. Toen mevrouw Buisman dat had gezegd, dat het dril-systeem haar bezwaar was heeft spreker dan ook gedacht: als dat het eenige is, dan is mevrouw Buisman van een voorstandster gauw een tegenstandster te maken van het amendement-De Boer. Want dat dril- systeem raakt de wereld niet uit. Het is afhankelijk van het peil, waarop de Burgerschool de leerlingen wenscht te ontvangen en is dat peil te hoog, dan zal het dril- systeem moeten worden toegepast; dan zal het hoofd, als eerlijk man, dat moeten toepassen, om de kinderen zoover te brengen als de Burgerschool wenscht. Want anders zegt de Burgerschool: U wenscht een verklaring af te geven volgens Uw opinie, maar wij wenschen er een volgens ons systeem. Het hoofd der school zal daaraan dan moeten toegeven, omdat de beoordeeling niet bij hemzelf ligt, maar bij het middelbaar- en ook bij het hooger onderwijs. Met de kwestie, dat het in het belang van de jongelui is, dat het toelatings-examen blijft gehandhaafd, heeft spreker dit bedoeld wat hij ook meent te hebben gezegd Indien aan alle jongelui een verklaring werd gegeven door het hoofd eener zelfde school, dan wordt ten opzichte van alle jongelui ook precies eender ge oordeeld, maar als het gaat zooals in deze stad, waar de kinderen toch van alle mogelijke inrichtingen van onderwijs komen, dan is het niet in het belang van de jongelui, maar een onbillijkheid dat aan dezen door het eene hoofd der school een verklaring wordt uitgereikt, die lang zoo hoog niet staat als een verklaring, die door een ander hoofd aan anderen is meegegeven. Zooiets kan wel volkomen te goeder trouw gebeuren, er behoeft heelemaal geen knoeierij bij te pas te komen, het eene hoofd geeft eerder een verklaring dan het andere. Spreker weet dat het hier in deze gemeente is gebeurd dat het eene hoofd veel moeilijker een ver klaring afgeeft dan het andere en op die manier worden de jongelui eigenlijk beoordeeld naar de inrichting van onderwijs, waarvan zij komen. Daarom is het in het be lang van de jongelui zelf dat zij nog eens werkelijk gezeefd worden door precies dezelfde zeef. Kwamen zij allen van dezelfde inrichting van onderwijs dan verviel dat bezwaar, maar het is het juist dat zij komen van verschillende inrichtingen. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi wenscht nog even terug te komen op het dril-systeem. Dat de jon gelui klaar moeten worden gemaakt voor het onderwijs, dat volgt op het lager onderwijs, dat zal moeten blijven. Maar dat zij worden afgericht voor een examen, dat is toch heel iets anders. Dat gebeurt de laatste jaren en dat is het, wat spreekster heeft bedoeld met dril- systeem. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om het Fransch als eisch voor de toelating tot het gym nasium te laten vervallen (wijziging van het eerste lid van art. 1 der verordening voor het gymnasium) wordt met algemeene stemmen aangenomen. Over het amendement van de heeren De Boer en Zandstra heeft staking van stemmen plaats (11 tegen 11 stemmen), in verband waarmede dit amendement en ook de vaststelling der geheele gewijzigde verorde ning wordt aangehouden. Vóór stemmen: de heer Al. Molenaar, mevrouw Buis manBlok Wijbrandi, de heeren Zandstra, O. F. de Vries, Jansen, Tiemersma, Koopal, De Boer, Dijkstra, Muller en B. Molenaar. Tegen stemmen de heeren Cohen, Lautenbach, Oosterhoff, Tulp, Van Weideren baron Rengers, De Vos, Dijstra, Van der Werff, IJ. de Vries, Westra en Berghuis. De Voorzitter zou nog even, als geen van de leden daartegen bezwaar heeft, een kleine wijziging in de verordening voor het gymnasium, zooals deze in een van de vorige vergaderingen is gewijzigd (bijlage 29 van 1921, onderdeel C) willen aanbrengen, door uit art. 14bis de woorden „en 7" te schrappen. Tot nu Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 April 1922. 123 toe is daartoe nog geen gelegenheid geweest. Het ar tikel slaat op het heffen van schoolgeld, maar tot dusver js die regeling van het schoolgeld niet toegepast. Er zal dus wel geen bezwaar tegen zijn om de woorden „en 7" uit bedoeld artikel te schrappen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals dat door den Voorzitter is aangebracht. 11 Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van eene verordening, rege lende de instelling en de werkwijze van eene commissie van overleg inzake de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in dienst der gemeente Leeuwarden enz., prae-advies op de motie-Muller inzake de instel ling van het georganiseerd overleg met het gemeente- personeel (bijlage no. 23). De beraadslagingen worden geopend. De heer B. Molenaar: Het wil mij voorkomen dat Burgemeester en Wethouders, gevolg gevende aan den drang, die in een van de vorige raadsvergaderingen op hem is uitgeoefend, tot ons zijn gekomen met een ont werp georganiseerd overleg. Tot op zekere hoogte kun nen wij het college voor de vlugge behandeling dank baar zijn, maar de toestand gaat nu wel wat heel snel verloopen, aangezien de leden pas j.l. Zaterdag dit stuk hebben ontvangen. Nemen we daarbij aan dat een der gelijke belangrijke verordening als deze wel eenige stu die vereischt en daarop vrij zeker van verschillende zijden amendementen zullen worden ingediend, dan zou ik op die overwegingen willen voorstellen: den raadsle den te verzoeken voor a.s. Vrijdag hun amendementen bij Burgemeester en Wethouders in te dienen, met ver zoek, dezen te laten drukken en ze bij de leden rond te zenden, opdat dan in de volgende vergadering aan dit ontwerp een behoorlijke bespreking kan worden gewijd. De Voorzitter: Met andere woorden stelt U dus voor om dit ontwerp heden niet aan in behandeling te nemen? De heer B. Molenaar: Zeker, maar dat andere er ook bij. De Voorzitter: Dat moet een onderlinge afspraak zijn van den Raad. Ik heb daar niets op tegen. Eén amen dement is mij wel bekend. Maar als de heeren niet in staat zijn het ontwerp heden te behandelen, dan moeten zij het uitstellen. Het ontwerp is anders overgenomen van Amsterdam, dus het zal wel goed zijn. De heer De Boer: Neen. De Voorzitter: Behalve één ding. Wordt het voorstel ondersteund? Dit blijkt wel het geval te zijn. De heer Oosterhoff zegt dat bij hem altijd de vraag is, wanneer men gaat stemmen over een dergelijk voor stel tot aanhouding, of daarvoor een voldoend motief aanwezig is. Voor hem is het eenige motief, waarom hij voor uitstel kan stemmen, dat er geen tijd is geweest voor een behoorlijk onderzoek. Dat heeft hij van den voorsteller niet gehoord. Als dat het geval is, zal spre ker graag zijn stem aan het voorstel tot uitstel geven, maar als dat niet geldt, gevoelt hij niets voor aanhou ding. Men heeft hier allen zijn meening wel omtrent deze zaak en spreker kan zich niet voorstellen dat daarop zoo'n groot aantal amendementen zal worden ingediend. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-B. Molenaar, om de behandeling van dit punt 14 dagen uit te stellen, wordt met 20 tegen 2 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heer M. Molenaar, mevrouw Buis man—Blok Wijbrandi, de heeren Zandstra, Cohen, O. F .de Vries, Jansen, Lautenbach, Tiemersma, Oosterhoff, Koopal, Van Weideren baron Rengers, De Vos, De Boer, Dijkstra, Dijstra, Van der Werff, IJ. de Vries, Mul ler, Westra en B. Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Tulp en Berghuis. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 5