148 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. De heer Ij. de Vries of heeft het college, omdat het in meerderheid daartegen is, het recht om de ver ordening naast zich neer te leggen? De Voorzitter: Wou U daar nog een antwoord op hebben? De heer IJ. de Vries: Ja. De Voorzitter: Meent U dat in ernst? Of denkt U dat het sabotage zal worden? De heer IJ. de Vries: Ja. De Voorzitter: Dan krijgt U geen antwoord. Anders had U wel antwoord gekregen. Spreker vraagt of het voorstel van den heer Dijkstra om de Ontwerpen I en II te beschouwen als initiatief voorstel van den heer Dijkstra en thans met de behan deling daarvan verder te gaan, wordt ondersteund. Dit blijkt wel het geval te zijn. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van den heer Dijkstra. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Aan de orde is wederom Ontwerp I. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. Artt. 16 worden met algemeene stemmen vastge steld, de artikels 1 en 5 met inachtneming van de amen dementen, daarop bij de vorige behandeling door den heer Oosterhoff ingediend en door Burgemeester en Wethouders overgenomen. Artikel 7 wordt, zooals dit bij amendement van de heeren M. Molenaar, Lautenbach en B. Molenaar bij de vorige behandeling is gewijzigd, met algemeene stem men vastgesteld. Artt. 812 worden onveranderd vastgesteld. Art. 13. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff heeft straks, toen hij bij de alge meene beschouwingen meedeelde, dat hij enkele amen dementen zou indienen, een reprimande gehad van den heer Molenaar. Dat was niet heelemaal terecht, omdat die amendementen niet van veel beteekenis waren. Maar spreker verdient nu wel een reprimande, omdat het amendement, dat hij thans wil indienen, van grooter beteekenis is. Hij had dit amendement eerder moeten indienen, doch moet eerlijk bekennen, dat de gedachte, die aan het amendement ten grondslag ligt, daarvoor te laat bij hem is opgekomen. Spreker heeft tegen de wijze van stemmen, zooals die in dit artikel is geregeld, zeer ernstige bezwaren. Hij heeft al dadelijk dit bezwaar dat men hier op het standpunt staat dat er 2 partijen zijn. Dat mag, vooral in een commissie van overleg, niet al te veel op den voorgrond komen. Wanneer de menschen daar overleg zullen plegen, dan moet niet worden bepaald dat zij als 2 partijen tegenover elkaar staan. Dat is al een heel slecht begin. Sprekers tweede bezwaar is er een van practischen aard; op deze wijze stemmende zal de meening van de minderheid nooit doordringen tot Burgemeester en Wet houders en tot den Raad. Na bespreking van een voor stel door de 2 partijen wordt in raadkamer, waar ge stemd wordt volgens een bepaald systeem, uitgemaakt door elk der partijen of men er voor is of tegen. Er worden dus bij de eindstemming slechts 2 stemmen uit gebracht. Nu kan het wezen dat bij beide categorieën een besluit wordt genomen met slechts één stem meer derheid. Nu wordt b.v. bij de eindstemming een voorstel I verworpen en van de meening der minderheid komt nooit iets bij Burgemeester en Wethouders terecht. Het is een commissie van advies en daarom hebben Burgemeester en Wethouders wel degelijk belang bij de meening van de minderheid. Dat is op deze wijze uitgesloten. Boven dien zal staking van stemmen hier veel voorkomen, dat is wel te voorzien. En dat is toch niet wenschelijk. Daarom zou spreker een andere wijze van stemmen willen voorstellen, waarbij men de voordeelen van de voorgestelde wijze van stemmen behoudt. Spreker beseft heel goed dat Burgemeester en Wethouders en eventueel de Raad moeten weten niet alleen welke en hoeveel stemmen zijn uitgebracht, maar ook door wie. Men heeft hier opgenomen dat de vertegenwoor digers der organisaties een zeker aantal stemmen uitbrengen in verband met het aantal leden dat de organisatie vertegenwoordigt. Spreker zou het nu zoo willen vinden, dat aan Burgemeester en Wet houders en eventueel aan den Raad werd bekend gemaakt op welke wijze er was gestemd op deze ma nier: die categorie was er voor en die er tegen; achter die categorie staan 15 en achter die 100 menschen. Men hecht dan natuurlijk aan de stem van den vertegen woordiger van 100 menschen meer waarde dan aan dien van 15 menschen. Spreker meent dat aan alle eischen wordt voldaan als men de zaak op deze manier regelt: „Art. 13 te lezen als volgt: „Over personen wordt schriftelijk bij gesloten en ongeteekende briefjes, over zaken mondeling gestemd. Elk der aanwezige vertegenwoordigers brengt een stem uit. De uitslag van elke mondelinge stemming wordt, onder vermelding van de wijze, waarop door ieder der vertegenwoordigers gestemd is, aan Burgemees ter en Wethouders medegedeeld." Daarna „welke mededeeling in het geval, ge noemd in art. 3 of wanneer zulks overigens aan Bur gemeester en Wethouders wenschelijk mocht voor komen, door hen ter kennis van den Raad wordt ge bracht." Spreker dient dit amendement in. Wanneer men op deze wijze het artikel redigeert, gelooft hij dat alle voor deelen worden behouden, die in de hier aangegeven wijze van stemming zitten, terwijl men moeilijkheden voorkomt en tevens het groote bezwaar, dat de meening van de minderheid niet tot Burgemeester en Wethouders en tot den Raad doordringt. De heer Muller: Mag ik het amendement nog eens hooren? De Voorzitter: „Art. 13 te lezen als volgt: De laatste alinea zeker? De heer Oosterhoff: Neen, een geheel nieuw artikel. De Voorzitter doet lecture van het amendement. De heer Dijkstra (wethouder) kan zich met het amen dement van den heer Oosterhoff absoluut niet vereeni gen en wel om deze reden, omdat de bedoeling is van het georganiseerd overleg, dat pas dan dingen ter ken nis van het college van Burgemeester en Wethouders en van den Raad worden gebracht, als men tot overeen stemming is gekomen. Dat is de ondergrond van deze De heer Oosterhoff: Dan behoeft er niet gestemd te worden. De heer Dijkstra (wethouder) Er moet wél gestemd worden. In het georganiseerd overleg worden Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. 149 verschillende zaken besproken en nadat die zijn bespro ken wordt er over gestemd op de wijze zooals hier in art. 13 is voorgesteld. Dat artikel berust zeer zeker hierop, dat men staat op het standpunt, dat er zich in het georganiseerd overleg 2 partijen bevinden. Er wordt juist van overleg gesproken en er wordt juist overlegd om die partijen bij elkaar te krijgen. Dat is de gedachte van het georganiseerd overleg zelf. Men behoeft natuur lijk aan die partijen niet een te scherpe bedoeling te geven, maar er moet ook geen struisvogelpolitiek wor den gevoerd. In het maatschappelijk leven heeft men dit ook; daar heeft men de werknemer en de werkgever en juist de verschillen, die er bestaan tusschen beide par tijen laat men op geschikte wijze, door met elkaar in overleg te treden, tot hun recht komen. Nu is juist een van de beste bepalingen in deze wijze van stemmen dat dan pas een besluit wordt genomen, dat of bij den Raad of bij het college van Burgemeester en Wethouders wordt gebracht, als het instituut het daarover eens is. De heer Oosterhoff spreekt van een persoonlijke stem ming. Maar de stemming wordt in verband met de or ganisaties geregeld, dat sluit een persoonlijke stemming uit. Wanneer een bepaalde persoon stemt voor 1000 leden, dan heeft dat meer invloed, dan wanneer iemand stemt voor 10 leden. Wou de heer Oosterhoff dat er uit hebben? Verder zal het den Raad en ook Burgemeester en Wethouders niet zoo bijzonder interesseeren hoe er ge stemd wordt, maar wel, wat er gediscussieerd wordt. Wat er precies is gestemd door A of door B, doet minder ter zake. Wat juist van groote beteekenis is, is, dat elk voorstel of advies, dat van de commissie komt, zeer belangrijk is, omdat het een eenheid heeft gekregen. Spreker geelt toe, dat men het zoo kan uitzoeken, dat er aan een van beide kanten een groote minderheid kan wezen, waardoor de meening van de heele commissie niet precies tot uiting komt, maar dat is ook maar tot zekere hoogte waar, omdat elke organisatie stemmen volgens haar aantal leden uitbrengt. Er komt nog dit bij, dat ook deze manier van stemmen in het rapport van de staatscommissie-Raaymakers is aanvaard. Dit is ook van beteekenis, omdat hier auto riteiten aan 't woord zijn, die zeer zeker op dit gebied genoemd mogen worden. Verder heeft de practijk in verschillende lichamen voor georganiseerd overleg in andere plaatsen bewezen, dat deze methode van stem men uitstekend voldoet. Dat is ook van beteekenis. En daarom moet spreker zich absoluut tegen het voorstel- Oosterhoff verklaren. De heer B. Molenaar wil nog een kort woord spreken naar aanleiding van de woorden van den heer Ooster hoff. Hij zal niet zoo diep meer op de kwestie ingaan. De heer Oosterhoff heeft gezegd dat hij nu wel een re primande van spreker zou krijgen. Spreker zal dat niet doen, maar wil alleen opmerken dat de heer Oosterhoff zich de vorige vergadering niet kon voorstellen waarom men om uitstel vroeg. Daarbij wil spreker het laten. De groote kwestie waar het nu hier op aankomt is, dat de meening van de minderheid niet tot uiting komt. Maar in art. 14 staat dat er een schriftelijk rapport moet worden samengesteld. Daarin zal dus afzonderijk ver werkt moeten worden hoe de besluiten in het georga niseerd overleg zijn gevallen. De heer Oosterhoff heeft gezegd dat er niet 2 partijen moeten zijn. Spreker zou zeggen dat men geen struis vogelpolitiek moet voeren. Spreker zou zeggen: als men 2 partijen heeft, 2 gelijkberechtigde partijen en men heeft daar de vertegenwoordigers, die elkaar als zoodanig beschouwen, dan is dat geen bezwaar om tot overleg te komen. En ten opzichte van het groote bezwaar dat door den heer Oosterhoff wordt gevoeld meent spreker, dat het rapport wel kan uitbrengen, wat door de andere zijde naar voren is gebracht. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vraagt of niet aan het bezwaar van den heer Oosterhoff kan worden tegemoet gekomen, wanneer de notulen der commissie vergaderingen ook werden gestuurd naar de raadsleden. Deze worden gezonden aan alle plaatselijke afdeelingen en aan de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur. Als ze dus toch in een betrekkelijk groot aantal worden verspreid, is het dan niet mogelijk ze ook aan alle raadsleden te sturen? Dan komt men aan het bezwaar van den heer Oosterhoff heelemaal tegemoet. De heer B. Molenaar: De notulen liggen ter inzage. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Dat staat er niet bij. De heer Oosterhoff wil nog een paar opmerkingen maken. Door Burgemeester en Wethouders is gezegd dat juist het mooie van de commissie voor georganiseerd overleg is, dat er geen mededeelingen aan Burgemeester en Wethouders worden gedaan voor men tot overeen stemming is gekomen. Maar dat is toch een illusie. Want als er 1 stem voor en 1 stem tegen een bepaald voorstel is, dan is dit voorstel verworpen en men komt niet met het voorstel bij het college; zijn beide stemmen er voor dan komt men er wel mee. Maar dan is er nog geen overeenstemming bereikt. Wel is er overeenstem ming voor den vorm, maar in iedere partij kan een groote minderheid zijn, die het niet eens is met wat bij stemming is uitgemaakt. Spreker begrijpt niet waarom Burgemeester en Wethouders niet op de hoogte mogen worden gesteld met de meening van die minderheid. Hij staat op het standpunt, dat de meening van de meer derheid niet altijd de juiste is, hij hecht dikwijls een zeer groote waarde aan de meening van de minderheid en niet alleen aan die van de meerderheid. Nu zegt de heer Molenaar wel dat er volgens art. 14 ook een schrif telijk rapport komt, maar dit rapport kan lang en kort wezen. Spreker stelt zich voor dat er wel geen steno- graphisch verslag van die vergaderingen zal worden gemaakt, het zullen wel notulen worden als van een gewone vergadering en het is niet gezegd dat ieders meening daarin duidelijk tot uiting komt. De heer Dijkstra heeft spreker in de schoenen ge schoven dat spreker er uit wou hebben de bedoeling van Burgemeester en Wethouders dat, wanneer iemand in de commissie zit voor 1000 personen, deze dan meer stemrecht heeft dan een ander, die daar zit voor minder personen. Dat was absoluut niet sprekers bedoeling. Zijn bedoeling was, dat een en ander kan blijken uit de stemming en dat daaruit ook kan blijken: die en die zit daar voor zooveel menschen. Daarom juist meent spreker dat Burgemeester en Wethouders kennis moeten hebben van de stemming. Dat is niet, om te weten welke meneer zoo en zoo heeft gestemd, maar om te weten welke groep zoo heeft gestemd en voor hoeveel men schen dat geldt. De heer Dijkstra (wethouder): Ik geloof dat ik het heelemaal niet eens word met den heer Oosterhoff, ten minste niet in alle opzichten, omdat wij eigenlijk langs elkaar redeneeren. U wilt precies aan den Raad of aan het college laten zien, hoe een bepaalde organisatie gestemd heeft, maar ik acht dat van minder waarde dan dat de notulen van het verhandelde zelf worden over gelegd. Daaruit is genoeg op te diepen om met kennis van zaken te beoordeelen, wat de meening van iedere organisatie is. Ik ben er heelemaal niet tuk op om precies te weten hoe die of die gestemd heeft. De heer Ooster hoff zou graag de meening van de minderheid willen weten, misschien dat er een tijd is geweest, dat hij meer gesteld was op de meening van de meerderheid. Maar uit de debatten en discussies, die in de notulen zijn ver meld, kan men voldoende opmaken, wat daar is be redeneerd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 13