150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. Mevrouw Buisman vroeg of het ook mogelijk was aan ieder der raadsleden zoo'n bijlage te zenden. Voor mij is het moeilijk om daaromtrent eenige toezegging te doen, maar als de raadsleden daar op gesteld zijn en daar iets in zien dan geloof ik dat het in de practijk wel zal gaan. De Voorzitter meent dat de oorzaak, dat deze dis cussie naar voren is gekomen, is, dat volgens art. 13, zooals dat is geredigeerd, datgene, wat in de commissie van overleg wordt besloten, in zich sluit het besluit voor de gemeente spreker weet wel dat het door deze volgens de Gemeentewet nog formeel moet beves tigd worden terwijl de heer Oosterhoff uitgaat van het standpunt, dat dit alleen is een commissie van ad vies. Als spreker echter de redactie van art. 13 goed begrijpt, dan gaat dit artikel hiervan uit, dat aan het geen op de vergaderingen van de commissie van overleg wordt besloten, de Raad moreel gebonden is. Men gaat daar handjeplakken vandaar dat de vergaderingen niet openbaar mogen zijn, want in een openbare verga dering komt men niet tot een resultaat er wordt ge- handjeplakt en dan moet de Raad zeggen: die menschen kunnen het weten. Vandaar dat alleen, wanneer er van weerskanten een zekere opinie is en wanneer men ge meenschappelijk tot een besluit komt, dit besluit aan Burgemeester en Wethouders wordt medegedeeld. Dat is de oorzaak dat het artikel geredigeerd is zooals het nu luidt. De heer Oosterhoff is, ofschoon hij het lot van zijn amendement voorziet, toch heel dankaar dat hij dit heeft ingediend. Geen mensch, die gewoon Nederlandsch kan lezen, heeft wat de Voorzitter opmerkt, uit dit artikel kunnen lezen. En uit de geheele verordening ook niet. Maar wil men den Raad toch moreel binden, dan meent spreker dat het wel zaak is, dat dit hier wordt uitge sproken. Dan weet men ten minste waar men aan toe is. Maar om nu hier een verordening vast te stellen voor een commissie van advies, terwijl men zich daarmee meteen aan dit advies zal binden, daar gevoelt spreker niets voor. De heer Dijkstra (wethouder): Hier is op 't oogen- blik een punt in debat, dat eenige nadere toelichting vereischt. Ik houd er niet van de dingen onduidelijk te zeggen. Het is mijn overtuiging dat een commissie voor georganiseerd overleg, samengesteld op een wijze, zoo als in deze verordening is aangegeven, een zeer belang rijke commissie is. Als men mij positief de vraag stelt: Is nu de Raad absoluut aan de voorstellen der com missie gebonden en is hij absoluut verplicht om te aan vaarden hetgeen door die commissie naar voren is ge bracht en geadviseerd?, dan zal ik die vraag ontkennend moeten beantwoorden. Dat is op grond van de Gemeen tewet eenvoudig niet toelaatbaar, al wordt daar verschil lend over gedacht. Maar ik kan mij zelfs op Mr. Mendels beroepen dat het op grond daarvan niet toelaatbaar is. De heer Fransen: Maar moreel dus wel? De heer Dijkstra (wethouder): Als ik daar aan toe ben, dan zal ik U daarop antwoorden. Maar als er een commissie komt, eenerzijds bestaande uit vertegenwoordigers uit de werklieden- en ambtena ren-organisaties en anderzijds gevormd door raadsleden, die vertegenwoordigen het gemeentebestuur, dan zou ik willen vragen: Hoe zal het in de practijk loopen? Wan neer in een dergelijke commissie een besluit wordt ge nomen .waarbij rekening is gehouden met de wijze van stemmen hier in den Raad, hoe zal het dan in de practijk loopen. als het advies van die commissie bij den Raad komt? Dan ben ik van oordeel dat in de practijk laat ik maar een getal noemen wanneer 10 maal een advies wordt gegeven, de kans heel groot is, dat zoo'n advies 8 of 9 maal door den Raad wordt aangenomen. Zoo denk ik er over. En dat is ook de practijk in andere gemeenten. Dat is het, wat hier op 't oogenblik in be spreking is. Men heeft hier alleen te doen met datgene wat den Raad aangaat en niet, wat het college van Bur gemeester en Wethouders aangaat. Hoe Burgemeester en Wethouders worden bericht en hoe dit college met de commissie in verbinding staat, dat is iets, wat later kan worden omschreven. Ik kan dan ook op de bemerkingen en op de vraag van den heer Oosterhoff antwoorden, dat de Raad ab soluut wettelijk vrij is, om de voorstellen, zooals die den Raad van de commissie voor georganiseerd overleg bereiken, niet aan te nemen. Maar ik ben er van over tuigd dat de practijk is dat in verreweg de meeste ge vallen de Raad met het advies der commissie zal mee gaan. De heer Dijstra: Het ligt natuurlijk voor de hand, dat deze kwestie hier naar voren zou komen. De toelichting, die door den wethouder van de Bedrijven daarop is ge geven, bevredigt mij behoorlijk goed. Het is niet anders: als men begint met een serieus georganiseerd overleg te willen en dat moet vast staan, want als het niet serieus is, dan kan men het instellen, maar dan zal het spoedig ten doode zijn gedoemd wanneer men dus begint met eerlijk te willen bij beide partijen, dan ligt het in den aard der zaak, als beide partijen, eenerzijds bestaande uit vertegenwoordigers der vereenigingen en anderzijds uit vertegenwoordigers uit den Raad, tot overeenstemming komen, dat daar op zichzelf reeds een bepaalde waarborg in ligt dat zoo'n voorstel in den Raad een behoorlijk goed onthaal zal ontmoeten. Na tuurlijk kan de commissie niet de souvereine macht heb ben. Deze blijft ten slotte bij den Raad en bij het college van Burgemeester en Wethouders, omdat dit ten slotte de Overheid is. De commissie is niets anders en mag ook niets meer worden dan een commissie van advies. De vraag wordt ook wel eens opgeworpen: Als de commissie met een advies komt, mag'dan in den Raad een dergelijk advies worden geamendeerd, of moet daar over worden beslist met voor en tegen zonder wijzigin gen? Ik stel mij op het standpunt dat ten opzichte van de adviezen van de commissie voor georganiseerd over leg de Raad voor 100 vrij is en ook vrij zal moeten blijven. Maar ik onderschrijf ook wat de wethouder heeft gezegd: als de bedoeling goed is, om elkaar de hand te reiken, dan geloof ik dat het in de meeste gevallen zoo zal zijn, dat men tot het gewenschte resultaat komt. De Voorzitter vraagt of het amendement-Oosterhoff wordt ondersteund. Dit blijkt niet het geval te zijn. Het amendement-Oosterhoff blijft dus buiten be handeling. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 13 wordt onveranderd vastgesteld. Artt. 14--17 worden onveranderd vastgesteld. Art. 18. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijstra: In art. 18 vinden wij 2 leden en het is vooral lid 2, waarover ik graag een paar woorden wilde spreken. Dat bedoelt dit: „Zij is niet van toepassing op het politie- en het onderwijzend prsoneel." Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. 151 Ik weet wel, dat ik hiermee het terrein betreed en dat is dan ook het feit dat mij in den weg staat van den Voorzitter, als hoofd der politie. En ik geloof dan ook dat het in hoofdzaak van de welwillendheid van den Voorzitter van den Raad zal afhangen of de politie ook deel zal hebben in dit georganiseerd overleg, of, als dat niet het geval is, of er misschien ook een weg zal worden gevonden, waarbij de rechtszekerheid van de politie beter is verzekerd dan op het oogenblik het ge val is. Gezien de mentaliteit van de meerderheid van het college tegenover deze verordening, geloof ik niet, dat het verstandig is, met een voorstel te komen om ook de politie in dit georganiseerd overleg op te nemen. Maar wel zou ik aan den Voorzitter de vraag willen stellen of hij ook in overweging wil nemen, die maat regelen te treffen waardoor ook de politie in de gelegen heid komt hare rechtszekerheid te verzekeren en dat dit in een verordening op georganiseerd overleg wordt vast gelegd. Dat is het, wat ik naar aanleiding van art. 18, lid 2, naar voren wilde brengen. De Voorzitter moet bekennen dat hij niet zuiver het verband ziet tusschen dit georganiseerd overleg en dat hier moet worden geregeld de rechtszekerheid van de politie, of dat die beter moet worden geregeld. Is het dan voor de rechtszekerheid van het personeel, dat het georganiseerd overleg wordt ingesteld? De heer Dijstra: Ik hoop het U duidelijker te maken, ik meende duidelijk geweest te zijn. Over het georga niseerd overleg is, wat de categorale bonden betreft, breed gesproken. En persoonlijk stel ik mij op het stand punt dat de politie ook is een categorale bond. Als ik in die lijn voortredeneer, dan kom ik tot de conclusie, dat ook de politie rechtens, langs den weg van landelijke ambtenaren-organisatie in het georganiseerd overleg behoort te worden opgenomen. Ter tweede instantie nog dit. Ik neem aan dat de politie niet bij het thans aan de orde zijnde georganiseerd overleg kan worden ondergebracht. Niet in de allereerste plaats om zakelijke bezwaren, maar zooals ik reeds eerder opmerkte, omdat de wind niet uit een gunstigen hoek komt. Nu werpt U de vraag op of het georganiseerd overleg ten doel heeft de rechtspositie te verzekeren. Ik geloof dat het georganiseerd overleg in haar geheel veel meer bedoelt dan rechtszekerheid te verschaffen, maar ik geloof toch ook zeer zeker dat dit een deel is van een goed geor ganiseerd overleg. Aangezien het nu vrij vast staat dat de politie onder dit ontwerp-georganiseerd overleg niet zal worden thuisgebracht, en ik ook onder deze rij van personeel de meening heb hooren uitspreken het is heel wat anders dat er onrecht geschiedt dan dat de rechtspositie niet geregeld is dat de rechtszekerheid hier ter stede niet zoo geregeld is als gepoogd wordt zooals door elk werknemende wordt gepoogd zijn po sitie te versterken kom ik thans zeer bescheiden omdat U, als hoofd van de poliite mij den pas zoudt kunnen afsnijden tot U met de vraag of het geen overweging zou verdienen, dit vraagstuk in dit verband met de politie nader te regelen. Dat naar aanleiding van art. 18 sub 2. De Voorzitter kan dit antwoorden. Onder welke regels het precies moet worden gebracht zou hij niet weten, maar hij kan wel deze verzekering geven dat er, niet alleen naar geschreven regels, op dit oogenblik steeds overleg wordt gepleegd, zij het dan ook met zoo gesmade categorale bonden. Spreker krijgt dan een man of acht bij zich en dezen plegen overleg met hem. Zij geven vooruit schriftelijk op wat zij willen en spreken er daarna over en dan is men het gewoonlijk eens. Dat is de practijk. Nu kan men dat wel precies op schrift brengen maar het zal dan precies hetzelfde blijven als het in de practijk is. De menschen weten dat zij vrij zijn om te allen tijde bij spreker te komen en gelukkig doen zij dat ook. Er zou natuurlijk een overleg naar geschreven regelen kunnen komen. Er zijn natuurlijk zaken, die zuiver de politie raken, als bevordering, ontslag enz. en waarover wel eens ge sproken moet worden. Welnu, den eenen keer krijgen zij gelijk en den anderen keer krijgen zij niet gelijk en dan is het geschikt. Zoo wordt het overleg gepleegd, al is het dan niet precies naar geschreven regels. De heer Dijstra: Ik kan niet anders dan met voldoe ning uitspreken, dat ik ten aanzien daarvan ook geen klachten heb. Maar het blijft altijd zoo ik spreek in het algemeen dat, als bepaalde omstandigheden niet in den vorm van artikelen worden vastgelegd, er altijd een bepaalde factor is, waardoor willekeurigheid mo gelijk is. Ik stem direct toe dat de verhouding hier be vredigend is, maar het is maar de kwestie of het in het algemeen aanbeveling verdient dat dergelijke toestanden bestaan. De Voorzitter: lk had als politieman liever te doen met de omstandigheid, dat er wèl een Burgemeester was, met wien overleg was te plegen en geen verorde ning, dan dat er wèl een verordening was, maar een Burgemeester die geen overleg wilde plegen. De heer De Boer: Allebei was nog beter. De Voorzitter: Dat weet ik nog niet. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 18 wordt onveranderd vastgesteld. Art. 19. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller: Ik zal niet veronderstellen wat de heer IJ. de Vries heeft geuit, dat de meerderheid van het college van Burgemeester en Wethouders deze verordening zal saboteeren. Ik voor mij zou zeggen dat, als deze verordening is aangenomen, er dan geen haar op mijn hoofd is, dat daaraan denkt. Maar ten opzichte daarvan zou ik toch graag een bepaalden datum van in werking treden gesteld zien. Artikel 19 zegt: „Deze verordening treedt in werking op een door Burgemeester en Wethouders te bepalen tijdstip". Ik zou daarvoor graag willen lezen: „Deze verordening treedt in werking 6 weken na den dag harer aanneming". Spreker dient dit amendement in. De heer Dijkstra (wethouder)Ik vraag het woord, omdat het wel mogelijk is dat het voorstel-Muller over bodig is. De Raad is met den gang van zaken bekend en weet dat er in het college verschil van meening is. Maar namens Burgemeester en Wethouders kan ik ge rust verklaren, dat deze verordening zoo spoedig mo gelijk in werking zal treden. Ik hoop dat de heer Muller hiermee genoegen neemt. De heer Muller: Dan trek ik mijn amendement in. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 19 wordt onveranderd vastgesteld. Aan de orde is de vaststelling der geheele verordening De beraadslagingen worden geopend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 14