126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. Zal bij punt 12 der agenda aan de orde worden ge steld. 9. adres van den directeur-administrateur, mede namens commissarissen van de naamlooze vennootschap Medico-Mechanisch Zander-instituut alhier, om ten be hoeve van het voortbestaan dier inrichting deze een iaarlijksch subsidie van 700.te verleenen. Wordt in handen gesteld van Burgemeester en Wet houders om prae-advies. 10. schrijven van J. G. Brederode en andere do centen aan het gymnasium, waarbij zij verzoeken het toelatingsexamen voor klasse 1 en hooger van die onderwijsinrichting te behouden. Wordt gevoegd bij de stukken, die onder punt 11 der agenda aan de orde zijn gesteld. 11schrijven van het bestuur der vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer van Leeuwarden e. o., waarbij wordt bericht dat de vereeniging den aanleg der fundamenten voor de aangeboden fontein geheel voor hare rekening neemt, met verzoek voor de omheining van het terrein en de verplaatsing van den aanwezigen transformator van gemeentewege zorg te dragen. Wordt bij de betrekkelijke stukken gevoegd. 12. dat het verslag van den toestand der gemeente over 1921 gereed is en eerlang in druk zal verschijnen. 13. dat Burgemeester en Wethouders: a. aan D. Dirksen alhier in erfpacht hebben afge staan 4 M-'. van bouwblok M der terreinen, gelegen tusschen Groningerstraatweg, Cambuursterpad en Kal- verdijkje, waarde 32.canon 1.92; b. vergunning hebben verleend: aan de vereeniging tot bevordering van Vreemde lingenverkeer alhier bij gelegenheid van de herdenking van haar 25-jarig bestaan tot het houden van eene ringrijderij op het Wilhelminaplein op Donderdag, den 25 Mei e.k. (Hemelvaartsdag); aan de Arbeiders-Zangvereeniging ,,De Dageraad" ten behoeve van den bond van Arbeiders-Zangvereeni- gingen in Nederland tot het geven van een zangconcours op den Tweeden Pinksterdag (5 Juni e.k.) en aan den Bond van Gemengde Zangkoren in Friesland tot het houden van een zangersfeest, op Zondag 25 Juni e.k., beide in den Prinsentuin; aan den Bond van Christelijke Harmonie- en Fanfare corpsen in Friesland tot het houden van een muziek feest op Woensdag 9 Augustus e.k. in den Prinsentuin; c. bij openbare inschrijving hebben gegund de pacht van onderscheidene perceelen grasgewas, voor het sei zoen 1922, als: perceel 1 aan S. Namminga voor 10. perceelen 2 en 3 aan P. Poelsma voor 525.85 en 185.75; perceel 4 onderdeel A aan B. Wiebenga voor 20. en perceel 7 voor 20. perceel 4 onderdeel B aan M. van der Meulen te Marssum voor 40. perceel 6 aan W. Westerdijk voor 3. voor het tijdvak van 1 Mei 192215 October 1924: perceel 5 aan E. Kingma voor 37.per jaar; perceel 5a, onderdeden B en C, aan J. Smit voor 6.en 20.per jaar, terwijl perceel 5a, onderdeel A, niet is gegund. De punten sub 12 en 13 worden voor kennisgeving aangenomen. II. De Voorzitter zegt dat, indien de Raad daartegen geen bezwaar heeft, Burgemeester en Wethouders zouden willen voorstellen thans over te gaan tot be handeling van het voorstel inzake de opcenten op de hoofdsom der vermogens- en de personeele belasting. Spreker doet lecture van het schrijven van Gedepu teerde Staten (mededeelingen sub 4) en wil dan naar aanleiding van die kwestie namens Burgemeester en Wethouders den Raad voorstellen: a. in te trekken het raadsbesluit van 13 December 1921 betreffende het intrekken van de opcenten op de personeele belasting en het raadsbesluit van 27 De cember 1921, waarbij is ingesteld de heffing van 100 opcenten op de vermogensbelasting; als de Raad zich daarmee kan vereenigen, dan: b. te besluiten tot een heffing van 50 opcenten op de vermogensbelasting; en indien ook dat besluit de goedkeuring van den Raad erlangt: c. Burgemeester en Wethouders te machtigen de begrooting voor 1922 zoo te wijzigen, dat het bedrag der opcenten op de personeele belasting wordt uitge trokken op 119,000.dat van de opcenten op de vermogensbelasting op 30,000.(in plaats van op 60,000.en in verband daarmee den post voor „Onvoorzien" te wijzigen, terwijl de Wethouder van Financiën dan kan mee deden dat er dan y2 minder aan plaatselijke inkom stenbelasting kan worden geheven. Spreker vraagt of de Raad dit voorstel in behandeling wenscht te nemen. De beraadslagingen daarover worden geopend. De heer Dijstra: Het college van Gedeputeerde Staten begint hoe langer hoe meer in te grijpen in de besluiten, die hier door den Raad worden genomen. En het voor stel, dat op dit oogenblik door U wordt gedaan, om de genomen raadsbesluiten weer in te trekken en in te gaan op het oorspronkelijk voorstel van Burgemeester en Wethouders, om 50 opcenten op de hoofdsom van de vermogensbelasting te heffen, sluit daar volkomen op aan. Maar het lijkt mij toe, dat het op 't oogenblik niet de tijd is, om het voorstel, dat door U is afgelezen, in behandeling te nemen. Het wil mij voorkomen dat de groote meerderheid, die heeft meegewerkt om de ge meentelijke opcenten van de personeele belasting te doen verdwijnen en om 100 opcenten op de hoofdsom van de vermogensbelasting te doen heffen, dat die groote meerderheid naar mijn bescheiden meening wet heel gemakkelijk met zich zou laten omspringen, indien zij zou ingaan op Uw voorstel. Ik treed op dit oogenblik niet in een beoordeeling van de motieven, waardoor in de eerste plaats de Voor zitter van het college van Gedeputeerde Staten zich heeft laten leiden en ook niet in een beoordeeling van de motieven, die ten slotte het college van Gedeputeerde Staten zelf heeft aangevoerd, om met een dergelijk voorstel aan het college van Burgemeester en Wet houders te komen. Dat laat ik op dit oogenblik buiten beschouwing. Maar wel stel ik voor, deze zaak vandaag niet te behandelen, opdat de meerderheid hier, die 18 tegen 6 was, zich vooraf, voordat deze zaak in behan deling komt, rustig kan afvragen: Wat zal ik doen ten aanzien van dit besluit van Gedeputeerde Staten? Dat is het wat ik naar aanleiding van deze mededeeling in het midden heb te brengen. De heer Berghuis (wethouder) zou den heer Dijstra, die om uitstel van behandeling vraagt, in de eerste plaats willen antwoorden, dat ook het college van Burgemeester en Wethouders dat in zijn laatste met spoed gehouden vergadering onder de oogen heeft ge zien, maar dat daar huns inziens een zeer groot admini stratief bezwaar tegen is. Namens het college kan spreker meedeelen dat, wat betreft de behandeling met spoed door Gedeputeerde Staten, in dezen door dat college alles is gedaan om zoo spoedig mogelijk de Kroon een beslissing te doen nemen, terwijl ook de betrekkelijke stukken behoorlijk bij de correspondentie zijn overgelegd. Van dien kant is behoorlijk spoed be tracht; eerst deze week was de zaak bekend bij het college van Gedeputeerde Staten. Dan haalt de heer Dijstra aan dat de Raad hier staat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. 127 onder een beslissing van Gedeputeerde Staten. Spreker gelooft dat de heer Dijstra hier mis is, de beslissing is gekomen uit Den Haag. Men kan hier nu wel allerlei beslissingen nemen, maar als Den Haag zegt: zooals de zaak er ligt keuren wij die niet goed dan weet spreker geen hooger beroep meer. In zijn oog konden Burgemeester en Wethouders dan ook niets anders doen, dan voor te stellen de vroeger genomen beslis singen in te trekken, omdat deze toch niet goedgekeurd worden. Daarvan is nu toch officieel bericht ingekomen. Spreker begrijpt dan ook niet waarvoor dan nog uitstel noodig is, om op een anderen dag de zaak te behandelen. Iets anders zou het zijn en dan zou spreker over uitstel willen denken wanneer hier een beslissing was van Gedeputeerde Staten, waarvan men in beroep zou kunnen komen bij de Kroon. Dan kon spreker zich begrijpen dat men van uitstel sprak. Maar hier staat men gewoon voor het nuchtere feit, dat de Kroon de afschaffing van de opcenten op de personeele belasting en de 100 opcenten op de vermogensbelasting niet wil goedkeuren, maar alleen bereid is goedkeuring te hech ten aan een besluit tot heffing van de opcenten op per soneele- en 50 opcenten op vermogensbelasting Nu weet spreker heusch niet, waarvoor nog uitstel noodig is, en de heer Dijstra brengt dan ook hierdoor de ge meente-administratie hopeloos in de war. De heer Dijstra: Ik stem volledig toe, dat wij op dit oogenblik voor een bepaald feit zijn geplaatst. Maar voor mij is het niet onverschillig langs welken weg wij voor feiten worden geplaatst. Nu zegt de Wethouder van Financiën en dit is juist Gedeputeerde Staten hebben de noodige activiteit betracht. Maar het resultaat daarvan is toch geweest, dat wij eerst Zaterdag van den inhoud der stukken hebben kennis genomen. Daar gaat het voor mij echter tot op zekere hoogte niet om. Het is maar de kwestie of ook de groote meerderheid in dezen Raad zich op deze wijze zal laten ringelooren, ja of neen, en of men op deze manier niet de ambitie zal verliezen om deel uit te maken van dit college. En omdat hier een groote meerderheid bij is betrokken, wil het mij voor komen, dat die meerderheid zich eerst eens rustig re kenschap moet geven van de consequenties van een dergelijk besluit. Ik weet wel dat het de Kroon of de Minister van Binnenlandsche Zaken is, die ten slotte heeft geschreven aan het college om terug te komen op de genomen beslissing, maar\lat is het eindresultaat. De opzet van de zaak, het begin is geweest dat de voor zitter van het college van Gedeputeerde Staten zich niet kon neerleggen bij het besluit van het college van Ge deputeerde Staten, om de verantwoording voor het raadsbesluit te laten voor den Raad der gemeente Leeu warden. Ten slotte is, na het verstrekken van meer materiaal aan het college van Gedeputeerde Staten, het college van Gedeputeerde Staten mee gegaan met den gedachtengang van den Voorzitter van "het college van Gedeputeerde Staten. En natuurlijk, als van die zijde ik weet niet of er een meerderheid is geweest in het college van Gedeputeerde Staten, het zou misschien wel eens aardig zijn, dit wèl te weten als er een voorstel komt van het college van Gedeputeerde Staten met krachtigen steun van den Voorzitter van dat college, dan kan ik mij levendig voorstellen, dat het resultaat daarvan is het schrijven, dat nu gezonden is aan het college van Burgemeester en Wethouders. Dat alles er bij in aanmerking genomen, kan ik niet terug komen op het voorstel, dat ik zoopas deed. Ik voor mij persoonlijk zou er zeer veel prijs op stellen dat de meerderheid, die hier 18 tegen 6 was wat toch geen kleinigheid is vooraf zal kunnen overwegen wat in dezen te doen is. De heer De Boer steunt van ganscher harte het voor stel van den heer Dijstra om deze zaak aan te houden. Het is de moeite waard om eens rustig te overwegen, op welke wijze aan het dictatorschap is te ontkomen, i dat voortdurend Leeuwarden bedreigt. Wij grijpen aldus spreker deze gelegenheid graag aan en wan neer de zaak 14 dagen wordt uitgesteld dan is het zeer zeker mogelijk om te overwegen, hoe hier democratie tegenover dictatorschap te stellen. De heer Oosterhoff is het volkomen met den wethou der van Financiën eens dat het tot niets kan leiden, wanneer er heden geen beslissing wordt genomen. Als de heer Dijstra eenig perspectief had geopend, welke oplossing hij zich dacht, dan zou spreker uitstel in over weging willen nemen. Maar de heer Dijstra heeft dat niet gedaan. Het eenige wat hij zegt is dat men in over weging zou kunnen nemen of men nog langer lid van dit college zou blijven, als Gedeputeerde Staten een dergelijk toezicht blijven uitoefenen. Spreker zou zeggen: dat staat buiten deze zaak. Wij hebben hierin te berus ten, met andere woorden, het besluit in te trekken of dat niet te doen, in welk laatste geval het door de Kroon zal worden vernietigd. Maar daaromtrent moeten wij nu een beslisisng nemen. Wat men verder zal doen ten opzichte van de houding, die Gedeputeerde Staten aan nemen, kan men later zien. In deze zaak hebben wij echter niets anders te doen dan haar te accepteeren of niet. Dat de Kroon in het laatste geval het raadsbesluit zal vernietigen, weten we toch. En ieder voor ons weten we wel welke consequenties daaraan verbonden zijn. Dat kunnen we dan later zien. De heer Visser is het grootendeels eens met het be loog, dat door de vorige sprekers is gevoerd. Als hij den gang var zaken nagaat, dan betreurt hij het ook dat ten aanzie van de beslissing, die hier met groote meerderheid is genomen, als men hoort dat er eerst ook in het college van Gedeputeerde Staten een meerderheid was, de meening van die meerderheid ten slotte door het advies van den Voorzitter van Gedeputeerde Staten een andere wending heeft genomen. Spreker betreurt dat, maar als hij verder redeneert zegt hij: Wat dan? Hij zou een conclusie willen trekken. Er is gezegd dat men dit kan accepteeren of niet. Maar als men besluit dit niet te accepteeren, dan moet men ook perspectief openen. Wil men dan met nieuwe voorstellen komen? Dit is een technische kwestie. Men kan beginnen met te zeggen: we accepteeren het of we accepteeren het niet, maar voor spreker in dezen zijn houding kan be palen moet hij eerst meer perspectief hebben en weten wat de logische gevolgen zijn van het niet-accepteeren. De heer IJ. de Vries wil gaarne een kleine vraag doen. Hij meent dat de nieuwe wetswijziging den gemeente raad toestaat 100 opcenten te heffen op de vermogens belasting. Voor meerdere gemeenten is dit reeds goed gekeurd door den Minister en nu vindt spreker het zeer eigenaardig dat de gemeente Leeuwarden daarvan wordt uitgesloten. Hij meent wel dat dit een van de motieven is waarop de zaak kan worden aangehouden en zou daaromtrent gaarne nadere inlichtingen hebben. Hij heeft zelfs een gemeente gezien die 150 opcenten heft op de vermogensbelasting. De Voorzitter wil den heer IJ. de Vries even opmerken dat het op 't oogenblik nog gaat over de vraag of het voorstel van Burgemeester en Wethouders heden zal worden behandeld of niet. De vraag, die de heer De Vries oppert, komt dus bij de behandeling zelf te pas. Spreker wil den heer De Vries echter wel even uit den waan helpen: als er een gemeente is die heeft besloten 150 opcenten te heffen op de vermogensbelasting, dan zal dit besluit zeker worden vernietigd wegens strijd met de wet. De wet spreekt van ten hoogste 100 opcen ten, zoodat die gemeente dus leelijk buiten haar boekje is gegaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 2