134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922.
nasium te nummeren 1 en artikel 3 te nummeren 2;
B. het tegenwoordig artikel 1 te nummeren 3 en
het le lid daarvan te lezen als volgt:
Het examen voor de toelating tot het eerste studie
jaar van het gymnasium betreft het lezen, schrijven,
rekenen, de beginselen der Nederlandsche taal, der
aardrijkskunde en der geschiedenis.
Van dit toelatingsexamen kan de candidaat-leerling
geheel of gedeeltelijk door den rector, na overleg met
de betrokken leeraren, onder goedkeuring van cura
toren worden vrijgesteld, indien hij een lagere school
in den zin van de Lager Onderwijswet 1920 heeft
doorloopen en een verklaring van het hoofd der laat
stelijk door hem bezochte school overlegt, die posi
tieve aanwijzingen bevat omtrent zijn geschiktheid
voor het met vrucht volgen van het onderwijs, zijn
bekwaamheid en ijver, of, indien hij, blijkens een door
hem over te leggen schriftelijk bewijs met voldoenden
uitslag heeft afgelegd, het examen tot toelating aan
een gymnasium of lyceum;
C. op de onder B bedoelde alinea's te laten vol
gen de volgende alinea:
Candidaat-leerlingen, toegelaten tot of komende
van een ander gymnasium of lyceum, kunnen door
den rector, na overleg met de betrokken leeraren,
onder goedkeuring van curatoren, geheel of gedeel
telijk worden vrijgesteld van het toelatingsexamen tot
dezelfde klasse, waarin zij blijkens schriftelijke ver
klaring van den rector van dat gymnasium of lyceum
aldaar het volledig onderwijs volgden, of wegens af
gelegd examen of bevordering zouden mogen volgen."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer zou haast zeggen dat het gelukkig
geen gewoonte is dat, als een zaak in herstemming
komt, weer het woord daarover wordt gevoerd. Maar
nu hier verschillende personen de gelegenheid te baat
hebben genomen om in den tijd, die verloopen is tus-
schen de eerste stemming en de herstemming, verschil
lende argumenten bij den Raad in te dienen, komt het
spreker niet ongewenscht voor om op die argumenten
in te gaan. Hij weet niet wat de reden er van is, dat
men meent, dat de voorstanders van een toelatingsexa
men in den Raad de zaak niet goed genoeg hebben ge
argumenteerd; dan toch waren die argumenten van
buiten af overbodig geweest en had men thans tot stem
ming kunnen overgaan.
Het wil spreker voorkomen dat de argumenten, die
in dit drietal stukken zijn aangevoerd, buitengewoon
zwak zijn. Het eerste is een schrijven van curatoren van
het gymnasium, het tweede een schrijven van den rector
van het gymnasium en het derde een artikel van den
rector van een Utrechtsch gymnasium, Dr. Kan. Spreker
heeft zelden een geschrift gelezen dat in zooveel woor
den zoo weinig behelsde als het schrijven van curatoren.
Daarin komen zinsneden voor, waarover men van ver
bazing de handen ineen moest slaan, ten minste als die
zinsneden voor argumenten moeten doorgaan. Spreker
leest daar met betrekking tot het door hem en den heer
Zandstra ingediende voorstel:
„Wij kunnen ons daarmede (met het advies van
den rector) ten volle vereenigen en zouden nog te
allen overvloede de aandacht willen vestigen op het
groote nadeel, dat van aanneming der voorgestelde
regeling het gevolg zou worden voor die jongelieden,
die zich door een verklaring van een hoofd der lagere
school den toegang tot het gymnasium zouden zien
ontsloten, maar wier geschiktheid om de lessen te
volgen bij een examen waarschijnlijk zou gebleken
zijn onvoldoende te wezen."
Men kan met precies hetzelfde recht de zaak aldus
lezen:
dat van verwerping der voorgestelde
regeling het gevolg zou worden voor die jongelieden,
die zich door een examen den toegang tot het gym
nasium zouden zien ontsloten, maar wier geschiktheid
om de lessen te volgen bij een verklaring van een
hoofd der lagere school zou gebleken zijn onvoldoende
te wezen."
Dan staat er precies het omgekeerde en zijn daar
voor evenveel woorden gebruikt. Dan volgt:
„Blijkt in geval van aanneming van het amende
ment voortaan niet bij het examen maar in den loop
van den cursus dat bepaalde jongelui ongeschikt zijn
voor de in de eerste plaats op taalstudie gerichte
onderwijsmethode aan het gymnasium, dan zal dit
tengevolge hebben" enz.
en dan volgen heel wat ongelukkige gevolgen voor de
leerlingen. En dan wordt hier maar weer klakkeloos
aangenomen dat het examen zal aanwijzen, wie van de
candidaten geschikt is of niet. Spreker komt daar straks
nader op terug, maar wil hier dit zeggen, dat hier geen
enkel argument staat, waarom een examen wel de ge
schiktheid zou aanwijzen. Spreker zou zeggen: in elk
geval, als een kind na een examen of na een verklaring
van een hoofd eener school niet geschikt blijkt, is dit
voor de school verkeerd en voor den leerling ook, maar
dat is een feit, dat algemeen bekend is en dat door een
examen niet is te voorkomen.
Volgt verder:
„Wij laten dus in zijn waarde het motief, dat de
voorstellers van het amendement schijnt te hebben
gedreven om aan de onderscheidene onderwijsinrich
tingen hetzelfde beginsel van toelating tot de eerste
klasse in toepassing te brengen, maar wij meenen,
dat de eigen-aard van de onderwijsinrichting met
haar op den voorgrond tredend litterair karakter de
toepassing van dit beginsel niet gedoogt."
Hier blijkt al weer nergens waarvoor bij dit onderwijs
instituut met zijn overwegend litterair karakter een exa
men noodig is om te bepalen of de candidaat geschikt
is om het onderwijs in de literatuur te volgen. Als
spreker de eischen voorleest, die gesteld worden bij het
toelatingsexamen, dan vindt hij daaronder geen litterair
gedeelte. Hij vindt dat de candidaat moet kennen: de
Nederlandsche taal kunnen schrijven zonder grove fou
ten in de spelling De Vries en te Winkel. Spreker weet
niet of die spelling met de litteraire opvoeding van de
jeugd iets te maken heeft, vooral, nu de groote schrijvers
die spelling willen afschaffen. Door Albert Verwey
worden de buigingsvormen weggelaten, door Frederik
van Eeden worden 3 of 4 ee's of oo's geschreven in één
woord en in een aantal andere geschriften wordt de
vereenvoudigde spelling gebruikt. De spelling De Vries
en Te Winkel geeft dus zeker niet een inzicht en is geen
inleiding tot een litteraire opvoeding. De exameneischen
omvatten dan verder: eenvoudig proza, goed kunnen
lezen en begrijpen, bekendheid met de onderscheidene
rededeelen en hun gebruik, nauwkeurige kennis der ver
buiging en vervoeging, eenige bekendheid in taal- en
redekundige ontleding van den enkelvoudigen volzin.
Spreker begrijpt niet dat men den moed durft te hebben
om met zulke exameneischen te zeggen dat daaruit blijkt
of de candidaten geschikt zijn voor litterair onderwijs.
Er wordt in de verschillende geschriften, die hier zijn
aangehaald en bijgevoegd, reeds op gewezen, en spre
ker gelooft dat de heer Kan zelfs zoover gaat dat hij in
hoofdzaak althans voor een groot gedeelte mee kan gaan
in de afschaffing van het examen, maar dat hij dit
wenscht te handhaven om knoeierij te voorkomen. Spre
ker gelooft echter dat, wanneer wordt toegepast dat
gene, wat hij de vorige vergadering heeft gezegd, dat
een hoofd der school, die verklaringen afgeeft, welke
niet deugen, van het recht om dergelijke verklaringen
af te geven wordt uitgesloten, dan dat aantal gevallen
zoo gering zal zijn, dat dit niet opweegt tegen de voor
deden van de afschaffing van het examen. Spreker
wil er hier terloops even bijvoegen dat dit stuk van Dr.
Kan hier toch niet veel goeds zegt. De vorige verga
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. 135
dering is er hier op gewezen dat de hoogere standen
zooveel meer intellectueel waren ontwikkeld en hier
staat dat een hoofd der school vaak bezwijkt voor den
druk der notabelen om hun kinderen een verklaring voor
toelating tot het gymnasium te geven. Dat wijst toch
niet op een meer intellectueele ontwikkeling en zeker
niet op een moreele ontwikkeling bij de hoogere standen.
Dat wil spreker nu verder ter zijde laten. Maar hij wil
er nog de aandacht op vestigen dat men met het hebben
van een examen evenmin de mogelijkheid tot knoeierij
kan voorkomen als bij het afgaan op de verklaring van
een hoofd der school. Hij herinnert daartoe slechts aan
de kwestie, die in het afgeloopen jaar aan de orde is
geweest toen is duidelijk gebleken dat de examen
opgaven voor verschillende onderwijsinrichtingen,
waaraan zooveel zorg wordt besteed en die wettelijk
worden geregeld, aan verschillende jongelui zijn gele
verd tegen betaling van idem zooveel. Spreker zou wel
eens willen weten welke waarborgen er zijn dat een
leeraar of rector van een gymnasium niet in staat is te
knoeien en een hoofd eener school wel. Hij zou wel eens
willen weten welke reden men er voor zou aannemen
dat een rector of leeraar van een gymnasium niet be
zwijkt voor den druk van notabele ouders en een hoofd
eener school wel. Spreker gelooft dat daarvoor geen
enkel argument is aangevoerd.
Nu de zaak zelve. Er wordt hier nergens ingegaan
op de kwestie van het examen. Spreker heeft den vori-
gen keer ook gezegd dat hij zich geheel kon aansluiten
bij datgene, dat door mevrouw Buisman zoo uitmuntend
is gezegd. Als een examen is afgelegd, dan blijkt daaruit
alleen welke hoeveelheid kennis een kind op een gege
ven oogenblik bezit maar er blijkt niet uit of de gees
telijke groeikracht van het kind voldoende is om het
verdere onderwijs te kunnen volgen. Of. als spreker dit
op een meer materieele basis mag overbrengen: men
vraagt dan alleen „hoe groot is het kind?", maar niet
„hoe hard groeit het, zal het in de toekomst ook zoo
doorgroeien of niet?" Dan heeft men meer aan de ver
klaring van een hoofd eener school, die het kind 6 jaar
lang onder zijn vleugelen heeft gehad en die dus kan
beoordeelen of de geestelijke groeikracht van het kind
voldoende is om het verder onderwijs te kunnen volgen.
Nu wordt er in deze geschriften gezegd dat de onder
wijzers van de lagere school niet weten welke eischen
bij het gymnasiaal onderwijs worden gesteld. Spreker
gelooft dat dit slechts een kwestie van overleg met de
lagere school zal zijn en ook dat de eischen van ont
wikkeling, welke het gymnasium stelt, op de lagere
school heel gemakkelijk zijn bij te brengen.
Dan is er nog een vraag, die gesteld en beantwoord
moet worden. Wat zijn tot nog toe de resultaten bij het
toelatingsexamen geweest, zijn die altijd zoo schitterend
geweest, dat al die feiten, die nu worden gevreesd,
vroeger nooit zijn voorgekomen? Dan moet spreker tot
de conclusie komen, waar uit het verslag van het gym
nasium blijkt dat voor den cursus 1919/1920 niet werden
bevorderd 15 der leerlingen, voor den cursus
1920/1921 24 en voor den cursus 1921/1922 15
dat men door het examen ook niet op de hoogte is ge
komen van de ontwikkelingsmogelijkheid der candi
daten.
Daarom is er geen enkele reden om voor het gym
nasium niet te aanvaarden, wat de Raad voor de H.B.S.
wel heeft aanvaard.
De heer Fransen begrijpt deze discussie niet geheel.
Hij meende dat punt II heden in herstemming kwam,
omdat daarover de vorige vergadering de stemmen
staakten. De Raad heeft nu gehoord dat het amende
ment, waarover de stemmen staakten, is teruggenomen.
Spreker weet niet of dat bestaanbaar is; dat amende
ment is toch niet meer het eigendom van de voorstellers
maar van den Raad. Als het werkelijk terug genomen
wordt, als dat kan, dan meent spreker, dat punt II der
agenda daarmee vervalt en dat men nu niet met een
nieuw amendement kan komen. Als het op deze manier
kan, dan kan men ook alle discussies te allen tijde,
nadat de debatten gesloten zijn, weer openen. Spreker
zou willen weten of dat mogelijk is.
De Voorzitter zal van de zaak zelve niet veel meer
zeggen. Ten aanzien van de technische kwestie, welke
de heer Fransen te berde brengt, kan spreker antwoor
den, dat het mogelijk is, dat een amendement, waarover
een keer is gestemd, en staking van stemmen heeft
plaats gehad, in een volgende vergadering wordt terug
genomen. Oogenschijnlijk lijkt het, zooals de heer Fran
sen meende, dat dit amendement het eigendom van den
Raad is geworden. Spreker mag nog wel even opmer
ken ofschoon het algemeen bekend mag worden ge
acht, meent hij toch dat het nog wel goed is, dit even
te doen dat het mogelijk is volgens het reglement
van orde, dat bij herstemming over zeker punt de dis
cussies weer worden geopend. Hij zou het nog sterker
willen zeggen: in het reglement van orde staat dat de
Voorzitter der vergadering de discussies weer moet ope
nen. Spreker heeft daaraan niet altijd streng de hand
gehouden, omdat het algemeen idee hier in den Raad
is zooals de heer De Boer ook al heeft opgemerkt
dat, als in een vorige vergadering over eenig onderwerp
de stemmen staakten, dan niet weer opnieuw de dis
cussies daarover losbreken. Maar volgens het reglement
van orde is het zoo dat, als er herstemming is, dit dan
niet alleen is een simpele stemming, maar ook een her
opening der discussies. En dan is het ook zeer zeker
mogelijk dat in dat geval een amendement, dat in dit
stadium verkeert, wordt ingetrokken. Ten overvloede
heeft spreker er verschillende schrijvers op nagezien en
toen is hem ook zeer duidelijk gebleken dat zij ook de
zelfde opinie hebben, dat zoodanig amendement weer
kan worden ingetrokken. De heer De Boer trekt nu een
voudig zijn oude amendemeent in en daarmee kan de
tweede stemming, die volgens de Gemeentewet moet
worden gehouden, niet plaats hebben; het amendement
bestaat niet meer. De heer De Boer dient echter op
hetzelfde oogenblik een nieuw amendement in en daar
over gaan de besprekingen nu. Spreker heeft zich voor
gesteld dat de zaak eigenlijk hier op neerkomt, dat het
oude en het nieuwe amendement om zoo te zeggen ge
lijk zijn, maar dat in het oude eenvoudig wordt voor
gesteld om de artikels 7 en 8 van de gemeentelijke
H. B. S. over te nemen, terwijl het nieuwe in zooverre
wordt gewijzigd dat het precies hetzelfde omschrijft
maar, om een zuivere stemming te krijgen de zaak gaat
splitsen in toelating tot de eerste en toelating tot de
hoogere klassen. Dit is gedaan, omdat die toelatingen
niet gelijk gesteld worden; de argumenten daarvoor zijn
niet dezelfde en de tegenargumenten ook niet. Om nu
een zuivere stemming te krijgen, waar hier misschien
personen zijn die wel zonder examen tot de eerste klas
wenschen toe te laten maar niet, als de leerlingen van
een willekeurig gymnasium in Nederland komen, waar
dus het oude amendement een verwarde stemming zou
kunnen geven, is het gesplitst, wat technisch zeer goed
mogelijk is. Overigens is het laatste amendement precies
gelijk aan het eerste. Men had ook hetzelfde kunnen
krijgen wanneer het eerste amendement was afgestemd
en de heer De Boer dan onmiddellijk daarop de beide
andere in den Raad had gebracht.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi blijft bij haar
vroegere opinie en zal met het eerste deel van het
amendement-De Boer meegaan. Maar zij had liever ge
had dat dit amendement aansloot bij de rijksregeling.
Zij zal nu geen sub-amendement indienen, om verwar
ring te voorkomen, maar zij is wel van plan om later
een voorstel in te dienen om èn de toelating tot het
gymnasium èn die tot de gemeentelijke H. B. S. èn die
tot de meisjes-H. B. S. precies gelijk te doen zijn als