136 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922.
bij de rijksregeling. Bij de behandeling van de veror
dening voor de gemeentelijke H. B. S. is de toelating
niet gelijk geregeld als bij de rijksregeling. Spreekster
wil er nu even attent op maken dat zij daar te gelegener
tijd op terug wenscht te komen.
De Voorzitter wil opmerken dat de voorstellers niet
hebben ingediend de rijksregeling maar de regeling van
toelating gelijk willen maken aan die van de 3-jarige
H. B. S.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi meende den
vorigen keer ook dat de rijksregeling hierin was neer
gelegd. Maar in de regeling van de toelating tot de
gemeentelijke H. B. S. is niet opgenomen de bepaling
omtrent het overleggen van de punten, die de leerlingen
hebben gehaald op hun laatste rapporten en de bepa
ling dat een hoofd der school kan worden uitgesloten
van het zenden van leerlingen naar het voortgezet on
derwijs. Die bepalingen zijn niet overgenomen, maar
die zou spreekster er wel juist in willen hebben. Al wil
zij het examen laten vervallen, toch wil zij de waar
borgen omtrent de toelating zoo goed mogelijk hebben.
De Voorzitter zegt dat bij het vorige amendement en
bij dit amendement de voorstellers de toelating gelijk
willen maken als de toelating tot de 3-jarige H. B. S.,
welke regeling bij de verordening indertijd is vastge
steld. De kwestie of in de verordening op de 3-jarige
H. B. S. correcties moeten worden aangebracht om de
toelating te doen aansluiten bij de rijksregeling, kan men
hier thans buiten bespreking laten.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik wil er ook
nu niet op komen maar te gelegener tijd.
Dc Voorzitter zal op de zaak niet zoo diep meer in
gaan als den vorigen keer. De heer De Boer zegt dat
curatoren blijkbaar meenen dat de argumenten voor
behoud van het examen den vorigen keer niet zoo ge
wichtig zijn geweest en dat deze huns inziens nu maar
wat moeten worden aangedikt. Dat laat spreker aan
curatoren over. Of curatoren precies weten wat spreker
in de vorige vergadering heeft gezegd is spreker niet
bekend; hij heeft deze vergadering van curatoren niet
bijgewoond.
Spreker geeft den heer De Boer volkomen toe dat
door een examen niet alleen voor het gymnasium
maar in het algemeen voor alle inrichtingen van onder
wijs niet positief is vast te stellen of de jongelui
daar in de toekomst op hun plaats zullen zijn. Candi-
daten kunnen een heel goed examen doen, terwijl toch
later in de practijk blijkt er zijn voorbeelden genoeg
van op te noemen dat zij b.v. in talen niet kunnen
meekomen, maar in wiskunde wel. Maar dat het hoofd
der school dat wèl kan beoordeelen neemt spreker ook
niet aan. Hij geeft volkomen toe dat het hoofd die
jongelui 6 of 7 jaar heeft meegemaakt en heeft kunnen
leeren kennen, maar of hij op grond daarvan, dat hij de
jongeui 7 jaar heeft meegemaakt, kan beoordeelen hoe
een kind zich in de toekomst zal ontwikkelen betwijfelt
spreker. Hij gelooft dat op verschillende punten de
hoofden van scholen zullen toegeven dat dit niet moge
lijk is. Spreker gelooft dat pas op het gymnasium en op
de H. B. S. een soort van keerpunt komt in het leven
van de jongelui en dat daarna pas kan worden gezegd
of zij op de onderwijsinrichting op hun plaats zijn of
niet. Een examen is ook niet alles, maar een verklaring
van een hoofd ook niet. Want en daarmee komt
spreker op zijn hoofdbezwaar worden alle verkla
ringen door één hoofd eener school afgegeven, dan
kreeg men een zuivere vergelijking en spreker neemt
aan dat dit dan het beste zou wezen. Dan werden allen
door één persoon zuiver beoordeeld en ook onderling
vergeleken. Maar nu krijgt men verklaringen van de
hoofden van alle mogelijke inrichtingen van onderwijs,
van die en van die en van die school. En waarschijnlijk
zullen de beoordeelingen van al die verschillende hoof
den geen van alle gelijk zijn. Het zal wel eens voorkomen
dat er 2 gelijk zijn, maar dat ze alle gelijk zullen zijn,
dat staat bij spreker als een paal boven water van niet.
Daardoor krijgt men verschillende beoordeelingen. En
nu mogen de voorstanders van afschaffing van het exa
men die verklaringen nog zoo goed vinden, veel beter
dan een examen, maar men zal daardoor onbillijkheden
krijgen. Als toevallig het eene hoofd wat makkelijker
een verklaring afgeeft terwijl hij toch voor zichzelf
overtuigd is, dat hij die mag afgeven dan zal een
kind met die verklaring eerder op school komen dan een
kind van een andere school, waarvan het hoofd niet zoo
gemakkelijk maar toch ook weer volgens zijn eigen
geweten een verklaring afgeeft. Dat is juist het ver
velende hierin, dat de kinderen niet worden beoordeeld
door één hoofd, maar door 25 of 30 verschillende hoof
den. Dat is sprekers groote bezwaar, dat er voor de
verschillende kinderen een verschillende maatstaf zal
worden aangelegd, dit geheel afgescheiden van knoeierij
bij het afgeven van verklaringen. De heer De Boer heeft
opgemerkt dat dit laatste ook in de practijk is gebleken
bij het examen, spreker wil er bijvoegen: gelukkig in
onze gemeente niet. De heer De Boer heeft dat er niet
bij gezegd, maar spreker wil opmerken dat dit niet is
geweest in deze gemeente, maar in een andere gemeente.
Hij zegt dit niet speciaal om de inrichtingen van onder
wijs in andere gemeenten naar beneden te halen, maar
alleen opdat de woorden van den heer De Boer niet zoo
zullen worden opgevat, dat het in deze gemeente is
voorgekomen.
De heer Visser zal stemmen voor het amendement-
De Boer en wil dat ook motiveeren. In weerwil van wat
de Voorzitter hieromtrent heeft aangevoerd, meent
spreker dat men zeer zeker toch ten opzichte van de
leerlingen voor het gymnasium aan hetzelfde kan vol
doen als aan die voor de Rijks H. B. S. Voor deze
laatsten heeft de Minister bij besluit van 25 Juni 1920
een regeling getroffen, waardoor die leerlingen zijn vrij
gesteld van een toelatingsexamen, wanneer zij een
schriftelijke verklaring van het hoofd hunner school
kunnen overleggen, waaruit blijkt, dat zij voldoende
punten hebben gehaald in 4 vakken: rekenen, Neder-
landsche taal, geschiedenis en aardrijkskunde. Op die
verklaring kunnen zij tot de Rijks H. B. S. worden toe
gelaten. Nu is hier, zonder dat dit van de zijde van den
Minister is beïnvloed voor de gemeentelijke H. B. S.
een soortgelijke regeling getroffen, welke dus ook aan
sluit bij de ministerieele regeling. Nu lijkt het spreker
in deze kwestie vreemd dat er zich moeilijkheden zou
den voordoen, om de leerlingen zonder examen tot het
gymnasium toe te laten, terwijl dit niet het geval is bij
de gemeentelijke H. B. S. Spreker is ook van oordeel
dat een onderwijzer, die 6 of 7 jaar het kind heeft mee
gemaakt, die de kinderen dus kent, hun karakter kent
en weet wat er in hen zit, minstens even goed over de
capaciteiten van de kinderen kan oordeelen dan een
leeraar- examinator, die zoo'n kind slechts een half of
een heel uur onder zijn bezit heeft om het een examen
af te nemen. Daarbij zal het examen voor het eene kind
meer pijnigend zijn dan voor het andere. Spreker ge
looft dat er wel kinderen zullen zijn, die zakken en een
strop halen, terwijl zij toch minstens evenveel capaci
teiten hebben als anderen, die slagen. En waar het bij
de H. B. S. kan zonder examen, meent hij dat het bij
het gymnasium ook kan. Spreker hecht zeer veel waarde
aan de controle op het afgeven van verklaringen; als
ook hier de maatregel wordt getroffen dat een hoofd
van het recht tot het afgeven van verklaringen wordt
uitgesloten, wanneer blijkt dat zijn verklaringen niet zoo
zijn als ze hadden moeten zijn, dan gelooft spreker
zeer zeker dat men op grond van die controle zal voor
komen, dat de onderwijzers lichtvaardig verklaringen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. 137
zullen afgeven en dat zij zich ten opzichte van het geven
van een verklaring aan het kind door antipathie of sym
pathie zullen laten leiden. Spreker gelooft dat men in
dit opzicht vertrouwen mag hebben in de onderwijzers;
zij zullen in het rapport melden hoe het werkelijk met
het kind is en spreker gelooft dat zij zeer zeker serieus
in dat rapport hunne inlichtingen zullen meedeelen
omtrent de capaciteiten van het kind. Zoo'n rapport zal
dan minstens even goed de capaciteiten van een kind
waarborgen als dat het een half uur bij een examinator
zit.
De heer Oosterhofï wil 2 korte opmerkingen maken.
Er wordt hier voortdurend door verschillende sprekers
het argument aangevoerd dat, wat voor de H. B. S.
mogelijk is, ook kan voor het gymnasium. Spreker is
het daar persoonlijk heelemaal niet mee eens, maar de
regeering toch blijkbaar ook niet. Want spreker wil er
de aandacht op vestigen dat de regeering de afschaffing
van het toelatingsexamen voorschrijft voor de H. B. S.,
maar dit slechts mogelijk maakt voor het gymnasium.
Daaruit blijkt toch ook duidelijk het standpunt van de
regeering dat het onderwijs aan beide inrichtingen niet
gelijk is. Als het toch wèl gelijk was, dan zou het voor
beide inrichtingen zijn voorgeschreven. Omdat de re
geering het slechts mogelijk maakt voor het gymnasium
ligt daarin duidelijk opgesloten dat zij het onderwijs
aan die inrichting niet gelijk stelt met dat aan de H. B. S.
Dan wil spreker er op wijzen dat door de voorstan
ders van de afschaffing nog al wat gewicht wordt ge
hecht aan het correctief, dat is opgenomen tegen het
lichtvaardig afgeven van verklaringen door de hoofden
van scholen, maar dit lijkt spreker toch onjuist. Zooals
dat is opgenomen lijkt het op papier prachtig, maar in
de practijk komt er niets van terecht. Spreker zou wel
eens willen zien wie de verzekering durfde geven, als
een kind b.v. in de 3e of 4e klas van het gymnasium
niet mee kon komen, dat dit een gevolg is van het
lichtvaardig afgeven van een verklaring door het hoofd
der school. Er zijn zooveel omstandigheden, die op de
verdere ontwikkeling van het kind invloed hebben, dat
men niet kan uitmaken of het door die oorzaken is, dat
het kind niet kan meekomen of dat het is door de on
juiste verklaring van het hoofd der school.
De heer De Boer: En nu het examen!
Spreker wil nog een paar woorden zeggen naar aan
leiding van de woorden van den heer Oosterhoff. Hij
is het volmaakt met dezen eens dat in de toekomst zeer
belangrijke en zeer veel andere factoren op het kind
gaan werken. Maar geeft het examen dan wel eenigen
waarborg, als de puberteit komt en er een groote ver
andering intreedt in de geestelijke gesteldheid van het
kind, dat de proef van het examen wèl houdbaar is?
Die proef zegt ook niets.
Dan heeft de heer Oosterhoff aangehaald dat de
regeering de afschaffing van het examen voor het gym
nasium heeft mogelijk gemaakt, terwijl die afschaf
fing voor de H. B. S. gebiedend is voorgeschreven.
Maar waar die afschaffing is mogelijk gemaakt stelt de
Minister dus feitelijk het gymnasium gelijk met de
H. B. S. Als hij het onmogelijk had willen maken, dan
zou hij niet de mogelijkheid tot afschaffing hebben
geschapen.
De heer Tulp (wethouder): Mijn meening is dat een
examen geen voldoenden waarborg geeft, maar een ver
klaring van een hoofd der school geeft die m. i. ook niet.
Maar de kwestie zit hierin, dat ben ik volkomen met den
Voorzitter eens: doordat verschillende hoofden een
verklaring afgeven, krijgt men een zeer verschillenden
maatstaf voor de kinderen, terwijl het examen voor alle
kinderen gelijk is.
De heer De Boer: O ja?
De heer Tulp (wethouder): De kinderen worden door
dezelfde examinatoren onder dezelfde omstandigheden
aan een examen onderworpen.
De heer De Boer: Geen sprake van!
De heer Tulp (wethouder) meent in de tweede
plaats dat de heer De Boer heel veel heeft aangehaald
uit de verschillende geschriften, maar dat hij heeft ver
geten van Dr. Kan dit aan te halen:
„Dat verder een toelating op onderwijzersverkla
ring ook in de groote steden voor school en leerling
nadeelig kan zijn, is mij nog onlangs gebleken op
een bijeenkomst, die ik had met de Directeuren (Di
rectrice) der Openbare Hoogere Burgerscholen hier
ter stede, die alle op verklaring toelaten. Een der
heeren maakte, geheel spontaan, de opmerking, dat
in de eerste klasse van zijn school zooveel onbruik
bare leerlingen zaten en de anderen waren het ieder
voor zijn school volkomen met hem eens. Het Sted.
Gymnasium daarentegen, dat nog volgens Art. 9 der
Oude H. O. wet iederen adspirant heeft moeten exa-
mineeren, is over het algemeen zeer tevreden over
den dit jaar binnengehaalden oogst".
Spreker zou zeggen: hier spreken dus de feiten. Dit
heeft de heer De Boer niet aangehaald, maar dat staat
ook in de schrifturen. Hier spreken de feiten dat men
na afgelegd examen betere waarborgen heeft.
De heer Visser hoort den wethouder van Onderwijs
zeggen dat men nu bij het bestaande systeem zekerheid
heeft van meer uniformiteit in de opleiding voor wat
gevraagd wordt voor het examen. Maar naar sprekers
meening blijft dat zonder examen in het wezen van de
zaak hetzelfde. Men maakt nu de veronderstelling dat
door geen examen meer af te nemen de uniformiteit in
de opleiding zal verdwijnen, dat de opleiding verschil
lend zal wezen, doordat de eene onderwijzer zoo en de
andere zoo zal oordeelen, dat men in plaats van unifor
miteit zal krijgen veelzijdigheid. Waarom men dit vreest
is spreker niet duidelijk. Of men een examen afneemt
of niet, wat het kind moet kennen blijft toch ongeveer
gelijk. Of men een onderzoek instelt naar de kennis
in den vorm van een examen of op een andere wijze,
datgene, waarover het kind de beschikking moet hebben
blijft toch hetzelfde. Men zou daarvoor ook een regeling
met het lager onderwijs kunnen treffen, zooals de heer
De Boer zegt, door te zeggen: dat en dat moet het kind
weten.
Het gaat hier maar om de kwestie of men de onder
wijzers zal vertrouwen of niet. Maar men heeft toch ook
het punten-stelsel van de eerste tot de laatste klas.
Spreker weet op grond van dat punten-stelsel wel, welke
de bekwaamheid van zijn kinderen is en dat komt
overeen met wat hij bij zijn kinderen zelf constateert.
Men behoeft niet te vreezen dat er kinderen tusschen
door komen, die niet geschikt zijn. Dat komt wel te
recht. Men zal dat niet doen, omdat daarmee de heele
school zal worden gedupeerd. De kinderen zullen toch
wel over enkele jaren examen moeten doen voor de
concurrentie. Maar spreker gelooft dat de controle en
het kennen van het kind wel waarborgen zijn dat de
kinderen zonder examen kunnen worden toegelaten.
Spreker hecht aan een examen niet zooveel, omdat kin
deren met aanleg voor zenuwachtigheid dikwijls een
slecht figuur maken en zakken, terwijl anderen met
minder capaciteiten er komen.
De heer Tulp (wethouder): U hecht er dus wel
waarde aan?
De heer Visser: Niet die waarde, welke ik thans aan
deze voorgestelde regeling hecht.
De heer De Boer vraagt het woord.