138 Versiag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. De Voorzitter: U vraagt 't al voor de derde maal O ja, U is voorsteller. De heer De Boer: Ik meen dat, wanneer men voor steller is, men dan wel eenige meerdere rechten heeft. De Voorzitter: Ik heb ook al gezegd dat U voorsteller is. De heer De Boer: Ik wil nog met een paar woorden ingaan op wat door den wethouder van Onderwijs is gezegd. Deze verkeert in de verbeelding dat een examen gelijk is voor ieder der candidaten. Dit is om 2 reden niet het geval. Ik geloof dat de eene een psychologische is, daarbij hangt het van de candidaten af. Maar de andere is dat bij het mondeling examen in geen enkel opzicht aan alle candidaten precies dezelfde vragen worden gesteld. Die vragen gaan bij den een een heel andere richting uit dan bij den ander, zoodat men heele- maal geen reden heeft om aan te nemen dat de maatstaf van het examen voor alle candidaten gelijke waarde heeft. Dan heeft de wethouder gezegd dat in het geschrift van Dr. Kan feiten zijn genoemd, dat, geheel spontaan, een van de leeraren van de H. B. S. opmerkte dat er zooveel onbruikbare leerlingen in de eerste klas van zijn school zaten. Maar dat dit het geval is ligt ook wel eens aan de leeraren. In dit verband wil ik er op wijzen dat het onderwijs aan de inrichtingen voor voortgezet on derwijs heel anders is dan dat op de lagere school. Ter wijl de leerlingen op de lagere school leiding krijgen, worden zij bij het voortgezet onderwijs aan zichzelf overgelaten. Dat is misschien de reden dat de leerlingen bij den eenen leeraar niet deugen en bij den anderen wel. Het is de vraag dus nog of het door Dr. Kan ge noemde feiten zijn. Ik wil echter wijzen op Den Haag, waar Burgemeester en Wethouders voorstellen ook het toelatingsexamen voor het gymnasium af te schaffen. Als het gevolg van de afschaffing aan de Burgerscholen daar zoo beroerd was, dan zou de wethouder van On derwijs in Den Haag dit ook wel niet voorstellen. Want de wethouder van Onderwijs daar heeft er ook wel ver stand van. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil nog een opmerking maken, waaruit ook blijkt dat een examen zelfs minder waarborgen geeft dan een verklaring. De Voorzitter stelt die gelijk, spreekster niet. Het is al meermalen gebleken dat een hoofd der school heeft gezegd: dat kind kan niet naar het gymnasium, terwijl de ouders het toch examen lieten doen en het kind slaagde en dat na een jaar of soms nog minder tijd bleek, dat men toch beter had gedaan, wanneer men gevolg had gegeven aan de verklaring van het hoofd der school, dan dat men het kind aan het examen had gewaagd. De Voorzitter: Ik wil alleen deze vraag doen aan me vrouw Buisman: Bent U er van overtuigd dat zoo'n hoofd niet een verklaring zou hebben gegeven, als zoo'n kind niet met examen werd toegelaten? Zou zoo'n kind dan niet op het gymnasium zijn gekomen? Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Neen, beslist niet. Wanneer een hoofd zegt dat een kind het onderwijs niet kan volgen, dan geeft hij geen verklaring. De Voorzitter: Als U daarvan overtuigd bent dan kan ik mij Uw redeneering voorstellen. De heer De Boer spreekt over Den Haag en is een beetje op die kwestie doorgegaan. Maar de Secretaris heeft straks lecture gedaan van het adres van de leeraren van het gymnasium hier. Ik heb bij de namen van deze lijst slechts 2 leeraren gemist, of ze er expres niet op staan of waarom ze er niet op staan, weet ik niet, maar verder staan alle leeraren van het gymnasium hier op. Zij allen beschouwen de afschaffing van het toelatings examen voor het peil van het gymnasium en voor het onderwijs als noodlottig. De leeraren van ons eigen gymnasium verzoeken den Raad om het admissie-exa- men te houden. We behoeven dus niet naar Den Haag te stappen en ook niet naar Utrecht, maar we kunnen dicht bij huis blijven. We weten, hoe de leeraren hier er over denken. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik ben het met U eens, dat wij niet naar Utrecht en Den Haag behoeven te gaan. Maar ik heb de vorige vergadering ook al ge zegd dat een van de docenten van de Rijks H. B. S. mij heeft gezegd dat de leerlingen, die nu in de eerste klas van die inrichting zitten zonder examen niet min der zijn dan die van het vorige jaar. De beraadslagingen worden gesloten. In stemming komt het eerste deel van het amendement van dp heeren De Boer Pri Zandstra. betreffende toela ting zonder examen tot het eerste studiejaar van het gymnasium (sub A en B). Hierover heeft staking van stemmen plaats (12 tegen 12), zoodat dit deel van het amendement tot de vol gende vergadering wordt aangehouden. Vóór stemmen: de heeren M. Molenaar, Koopal, Tie- mersma, Visser, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren De Boer, Muller, Dijkstra, Jansen, Zandstra, B. Molenaar en O. F. de Vries. Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Dijstra, Van der Werff, Oosterhoff, Fransen, Tulp, Berghuis, De Vos, Cohen, Westra, IJ. de Vries en Van Weideren baron Rengers. De heer Fransen: Mag men dan weer met nieuwe amendementen komen? De Voorzitter: Ja, behalve als de voorstellers zelf hun amendement intrekken. De heer Fransen: Maar anders mogen we zeker weer nieuwe amendementen indienen? De Voorzitter: Zeker, en de discussies moeten weer geopend worden. In stemming komt het tweede deel van het amende ment van de heeren De Boer en Zandstra, betreffende toelating zonder examen tot de hoogere studiejaren van het gymnasium (sub C). Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil even zeggen dat zij het examen voor de hoogere klassen bewaard wil houden, omdat op de verschillende gymnasia de verdeeling van de leerstof in de verschillende klassen zeer ongelijk is. De heer Fransen: Dat is 't toppunt! De heer Jansen: Nu de heer Fransen na de verklaring van mevrouw Buisman zegt: dat is 't toppunt!, wil ik ook verklaren dat ook ik tegen het tweede deel van het amendement zal stemmen, omdat ik mij volkomen kan aansluiten bij het standpunt van mevrouw Buisman. Ik geloof niet dat de vorderingen van de andere leerlingen die van buiten komen, zoo gelijk kunnen zijn als die van de leerlingen, die zoo van de lagere school in de eerste klas komen. Daarom zal ik hier tegen stemmen. Het tweede deel van het amendement van de heeren De Boer en Zandstra wordt met 14 tegen 10 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren M. Molenaar, Koopal, Tie- mersma, Visser, De Boer, Muller, Dijkstra, Zandstra, B. Molenaar en O. F. de Vries. Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Dijstra, Van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Mei 1922. 139 der Werff, Oosterhoff, mevrouw Buisman-Blok Wij brandi, de heeren Fransen, Tulp, Berghuis, De Vos, Jansen, Cohen, Westra, IJ. de Vries en Van Weideren baron Rengers. De heer De Boer: Ik wil nog even een vraag doen en dat is deze. De volgende vergadering krijgen wij weer herstemming. Wilt U nu bevorderen dat wij niet weer verrast worden met een schriftelijke discussie? Want is dat het geval, dan zijn wij weer genoodzaakt de de batten te heropenen. De Voorzitter: Ik kan U antwoorden dat ik op dat punt geen enkele toezegging doe. Curatoren of anderen moeten zelf weten wat zij schrijven. De heer De Boer: Ik ben het geheel met U eens dat zij dat zelf moeten weten, maar als zij dat zelf zullen weten, dan moeten zij ook zelf die stukken maar rond brengen. Als U aan curatoren dat recht geeft, dan moet U ook dat recht aan anderen geven. De Voorzitter: Ik heb geen recht gegeven aan cura toren, zij zijn absoluut vrij. De heer De Boer (wijzende op de stukken van cura toren) Is dit door de gemeente vermenigvuldigd en rondgestuurd? De Voorzitter: Neen, curatoren zijn zoo beleefd ge weest er eenige afdrukken van te maken. Anders hadden wij ook de drukkosten nog moeten betalen. De heer De Boer: Nu, ik ben daar niet op gesteld. De Voorzitter: U bent daar niet op gesteld, maar ieder is vrij om rond te zenden wat hij wil. Ik wil curatoren wel vragen of zij voortaan zelf voor het rondzenden willen zorg dragen. Maar anders moet U een bordje op Uw deur plaatsen met opschrift: niet ontvankelijk voor stukken van curatoren. 11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van eene verordening, re gelende de instelling en de werkwijze van eene com missie van overleg inzake de arbeids- en dienstvoor- waarden van het personeel in dienst der gemeente Leeuwarden enz., prae-advies op de motie-Muller inzake de instelling van het georganiseerd overleg met het gemeentepersoneel (bijlage no. 23). De Voorzitter merkt op dat, zooals reeds is vermeld onder de mededeelingen (sub 8), door de heeren M. Molenaar, Lautenbach en B. Molenaar is ingediend een amendement op artikel 7 van dit ontwerp, luidende: „Ondergeteekenden stellen voor in art. 7 te laten vervallen de woorden „hetzij" en „hetzij tot het per- I soneel ter gemeente-secretarie". De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff zou bij de algemeene beschou wingen één vraag willen doen, die betrekking heeft op meer dan één artikel, en wel deze vraag. Is het de be doeling dat er geregeld overleg zal plaats hebben tus- schen het gemeentebestuur en de landelijke organisaties of tusschen het gemeentebestuur en de plaatselijke af- deelingen dier organisaties Dat is spreker niet heele- maal duidelijk kunnen worden. In de artikels 1 en 5 wordt in beide gevallen gesproken van de algemeene landelijke organisaties, maar de bepaling in artikel 10 dat de vertegenwoordigers der organisaties zich kunnen doen bijstaan door een hoofdbestuurder of ander lid hunner organisatie doet spreker weer denken dat het overleg zal plaats hebben met de plaatselijke afdeelin- gen. Nu gevoelt spreker voor het laatste heel veel, maar voor het eerste daarentegen niets. Hij gevoelt er niets voor dat hier in een plaatselijke commissie zullen komen menschen van buiten de stad, die met deze gemeente niets te maken hebben. Dat zou trouwens ook een uni cum zijn; spreker gelooft niet dat hier in een van de commissies menschen van buiten de stad zitting hebben. Spreker zou zich dus heel goed kunnen vereenigen met een geregeld overleg met vertegenwoordigers der plaat selijke afdeelingen, maar hij zou zich tegen dit overleg verzetten als daarin menschen van buiten zitting zouden nemen. Spreker doet zijn vraag van te voren omdat, als zijn zienswijze juist is, dat het overleg zal plaats heb ben met de plaatselijke afdeelingen, hij dan op enkele artikelen een amendement wil voorstellen, ten einde de bedoeling te verduidelijken. De heer Dijkstra (wethouder)Ik kan ten opzichte daarvan aan den heer Oosterhoff als mijn meening te kennen geven dat de practijk zoo is, dat het georgani seerd overleg is samengesteld uit vertegenwoordigers van het gemeentebestuur en vertegenwoordigers der plaatselijke afdeelingen van de organisaties, maar dat de mogelijkheid is geopend, dat hoofdbestuurders of wie de betrokken organisatie wenscht, toegang krijgen, ter ondersteuning of verdediging van voorstellen, die op een bepaald moment aan de orde zijn. Dat is de gang van zaken tot nog toe ook geweest bij den be- staanden toestand. De heer M. Molenaar wil den heer Oosterhoff wijzen op artikel 7, dat het toch duidelijk aangeeft: „De plaatselijke afdeelingen der algemeene lande lijke organisaties,enzbenoemen elk twee vertegenwoordigers". De heer Oosterhoff gelooft dat daarmee de zaak niet is opgelost. Er staat wel dat de plaatselijke afdeelingen de leden benoemen, maar waaruit, dat staat er niet bij, dat staat er niet met zooveel woorden in. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Aan de orde is Ontwerp I. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. Art. 1. De heer Oosterhoff zou willen voorstellen in te voegen in den tweeden regel tusschen „de" en „algemeene": „plaatselijke afdeelingen der". Spreker dient dit amendement in. De Voorzitter deelt mede dat dit amendement (dat wordt ondersteund) door Burgemeester en Wethouders wordt overgenomen. Art. 1 wordt, zooals dit door het amendement-Ooster- hoff is gewijzigd, vastgesteld. Artt. 24 worden onveranderd vastgesteld. Art. 5. De heer Oosterhoff zou willen voorstellen in te voegen sub b tusschen „van" en „algemeene": „plaatselijke af deelingen der". Spreker dient dit amendement in. Het amendement-Oosterhoff wordt door Burgemees ter en Wethouders overgenomen, waarna art. 5, dien overeenkomstig gewijzigd, wordt vastgesteld. Art. 6. De beraadslagingen worden geopend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 8