178 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922.
zijn oorzaak ook vinden in het feit dat de huurprijs
van 78.oorspronkelijk zeer zeker aan den lagen
kant was. Vandaar dan ook deze huurverhooging. Spre
ker kan niet meegaan met het voorstel-Tiemersma,
hoewel hij begrijpt dat deze dit indient en in die richting
werkzaam is.
De heer Al. Molenaar kan niet instemmen met hetgeen
door den heer Tiemersma is gezegd. Hij meent dat niet
in de eerste plaats rekening moet worden gehouden met
wat vroeger voor de woning is betaald dit kan zeer
zeker aan den lagen kant zijn geweest maar dat
rekening moet worden gehouden met de huur, die het
huis zou opbrengen als het niet daar stond, maar in een
normale omgeving. Waar de wethouder nu zegt
spreker kent het huis niet dat de woning, als zij stond
in een andere omgeving, zeer zeker 8.a 9.zou
opbrengen, blijkt daaruit dat met de minder aangename
plaats van de woning wel degelijk rekening is gehouden,
waar de huur hier op de helft van dat bedrag is voor
gesteld. Daarom kan spreker meegaan met deze ver
meerdering van huur.
De heer Oosterhoff zegt dat het argument, dat de
heer Molenaar naar voren brengt, juist naar zijn idee
in het betoog van den heer Dijkstra het allerzwakste is.
Men kan niet redeneeren, dat die woning op een andere
plaats 8a 9.zou doen. Als er dan toevallig
een nog grootere woning stond zou deze misschien in
een ander deel van de stad wel 1200.huur doen.
Als men die woning dan ook beschikbaar ging stellen
voor de menschen van de reiniging zou men dan ook
de huur naar dien maatstaf moeten bepalen? Hier moet,
naar sprekers meening, voor den opzichter rekening
worden gehouden met een behoorlijke huur naar zijn
stand en van wat hij dan moet verwonen mag dan wat
af voor de lasten, die hem daar worden opgelegd. Spre
ker kan zich wel met hetgeen de heer Tiemersma voor
stelt vereenigen.
De heer Dijstra gaat tot op zekere hoogte met den
heer Oosterhoff mee. Maar juist dat, waar deze het over
den „stand" heeft, laat hij achterwege om die uitdruk
king te omschrijven. Dat is een teer punt en de heer
Oosterhoff zou dan eerst eens moeten omschrijven, wat
hij daaronder verstaat. Spreker weet toevallig het nieuwe
salaris niet van den nieuwen bewoner die het huis nu
krijgt
De heer Dijkstra (wethouder): 2200.
De heer Dijstra vervolgt dat als men nu aanneemt,
dat de opzichter 1/7 deel van z>jn inkomen verwoont
en dat is hier toch vaak het punt van uitgang de
huur dan 6.50 zou zijn. Als hem nu als compensatie
voor de minder prettige omgeving per week minder
huur wordt gevraagd, dan lijkt spreker een huurprijs
van 208.— per jaar wel aardig te motiveeren. Er
komt nog bij dat die minder aangename omgeving
zooals vanavond hier zal worden besproken die bron
van ergernis voor de geheele stad daar verdwijnt. Dan
valt deze huurprijs naar sprekers meening zeer wel te
verdedigen.
De heer Tiemersma vindt, evenals de heer Ooster
hoff, dit juist zwak in het antwoord van den wethouder:
als de woning daar niet stond, zou zij meer huur doen.
Inderdaad kan de woning werkelijk ruim zijn, maar dat
feit kan niet in aanmerking komen om er meer huur
voor te vragen. Spreker neemt dat echter een oogenblik
aan, maar dan moet men ook rekenen wat voor woning
het is. En wat dan den zolder betreft, deze wordt ge
bruikt voor het bewaren en opbergen van het voer voor
de paarden, waarvan het gevolg is, naar spreker is mee
gedeeld niet alleen door dezen opzichter, maar ook
door andere, dat het daar van ongedierte leeft. Dat geeft
de wethouder volkomen toe.
Dan komt er dit bij. Als men zegt: het salaris is
2200.hij moet V7 deel verwonen, dat zou dus on
geveer 6.zijn, dan is een huurprijs van 208.
goed. Maar spreker gelooft dat, wanneer men er zoo
voor stond, men hier alleen liever een woning op een
normale plaats voor 6.wat overeenkomt met het
1/7 deel, zou verkiezen boven een woning van 4.
per week, die daar stond. Men verplicht echter den
opzichter om daar te wonen en dat juicht spreker
toe men geeft hem een dienstwoning dat kan niet
anders en zegt dat hij daar voldoende toezicht zal
moeten houden. Maar daarmee komen voor den op
zichter de onaangenaamheden en hij zal noodzakelijke
werkzaamheden krijgen, die dat toezicht meebrengen,
die niet betaald kunnen worden en waarom een ver
goeding daarvoor tot uitdrukking moet komen in de
huur der woning, ook omdat er nog zooveel andere
onaangenaamheden aan het wonen daar zijn verbonden.
Men moet daarom het salaris weg laten en vragen:
V/at is billijk? En dan meent spreker dat een huur van
130.hier alleszins billijk is en dat deze nader aan
de grens komt dan een huur van 208.
De Voorzitter wil opmerken dat Burgemeester en
Wethouders zich bij het vaststellen van deze huur op
het standpunt hebben geplaatst, dat in het algemeen de
dienstwoningen niet te goedkoop moeten worden ver
huurd, omdat het voor hem die het toevallig treft, dan
een verkapte salarisverhooging is. Men moet in het
algemeen de woningen op hun normale waarde stellen.
Het college stelde zich ook op dit standpunt dat de
huur, welke tot nog toe betaald werd, eenvoudig een
stuk onder het normale was. Die huur is nooit herzien,
stamt nog uit den ouden tijd en is dus in den tegen-
woordigen tijd absoluut niet meer normaal te noemen.
Nu is moeilijk te bepalen wat billijk is en wat niet,
dat blijkt ook hier uit deze discussies. Burgemeester
en Wethouders stellen zich op dit standpunt, dat een
huur van 4.a 5.gezien de heele situatie van
de omgeving en den stank die de nabijheid van het asch-
land oplevert, niet onbillijk is. Hun standpunt is geweest
dat men niet kan gaan vergelijken met de oude huur, die
absoluut verkeerd is geweest. Men moet zich dus ge
heel op vrij terrein plaatsen. Nu is de stand van de
woning, die daar staat, wat 't uitzicht vóór betreft, heel
mooi, maar de omgeving, die er achter ligt, is heel leelijk.
Welke huur is nu billijk? Burgemeester en Wethouders
vinden de voorgestelde huur niet onbillijk, de heer Tie
mersma echter wel. 't Is ten slotte moeilijk om daarover
te praten.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, als
zijnde van de verste strekking, wordt in stemming ge
bracht en met 15 tegen 8 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Visser, Van der Werff, Lau-
tenbach, Cohen, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren O. F. de Vries, Fransen, Dijkstra, Tulp, Berg
huis, Dijstra, Westra, IJ. de Vries, M. Molenaar en
Collet.
Tegen stemmen: de heeren Tiemersma, Oosterhoff,
Muller, Koopal, Zandstra, De Vos, B. Molenaar en De
Boer.
9. (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan W. van der Kooi te Huizum en
W. Adema te Leeuwarden vergunning te verkenen tot
het dempen van de sloot, voorzoover gelegen voor
hunne eigendommen aan den Stienserweg, enz.
Dit voorstel luidt als volgt:
Aan den architect W. van der Kooi te Huizum en aan
W. Adema alhier is vergunning verleend tot den bouw
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922. 179
van een woonhuis aan den Stienserweg. Eerstgenoemde
zal bouwen op het perceel kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, Sectie E no. 3039, laatstgenoemde op het
perceel Sectie D no. 1639. Vóór beide perceelen is een
sloot die deze van den weg scheidt. Alvorens uitvoering
aan de bouwplannen kan worden gegeven dient op
grond van art. 2 der bouwverordening de sloot voor
zooveel noodig gedempt te worden, waartoe door Uwe
Vergadering vergunning moet worden verleend. Wij
hebben de belanghebbenden met de voorwaarden,
waarop de demping zou kunnen plaats hebben, in kennis
gesteld. Afstand van grond aan de gemeente zal daar
van het gevolg moeten zijn. In verband met de bij
raadsbesluit van 7 Juni 1914 no. 250R/125 voor den
Stienserweg vastgestelde rooilijn wordt bij de demping,
zooals in een soortgelijk geval onlangs ook reeds is
bepaald, aangehouden op een voortuin van 7 M. diepte.
De daarbuiten vallende gedeelten der perceelen, op
een overgelegde teekening aangeduid, dienen ook nu
weder aan de gemeente over te gaan om op den duur
bij den openbaren weg te worden gevoegd.
Beide belanghebbenden gaan met de gestelde voor
waarden accoord.
Wij hebben daarom de eer, onder overlegging van
stukken Uwe Vergadering voor te stellen te besluiten:
a. aan W. van der Kooi te Huizum vergunning te
verleenen tot het dempen van een gedeelte van de sloot
ter lengte van de breedte van het te bouwen woonhuis
met den daarbij behoorenden tuin en open aanhoorig-
heid, liggende vóór het perceel Sectie E no. 3039;
b. aan W. Adema alhier vergunning te verleenen
tot het dempen van de sloot ter lengte van 10 M. vóór
het perceel Sectie D no. 1639;
een en ander op de volgende voorwaarden:
1°. dat de voortuin niet dieper wordt dan 7 M.
gemeten uit den voorgevel van het huis en voor de
woning, te bouwen door Van der Kooi, door een haag
of heg, waarvan de beplanting ten genoegen moet zijn
van Burgemeester en Wethouders, wordt afgesloten, of,
indien deze afsluiting naar het oordeel van dat college
niet voldoet, door een hek, waarvan de teekening door
dat college moet worden goedgekeurd;
voor de woning, te bouwen door Adema, door een
hek, waarvan de teekening door Burgemeester en Wet
houders moet zijn goedgekeurd, wordt afgesloten;
2°. dat de voor den voortuin gelegen strook grond
met halve sloot tot aan den weg, ter lengte als waarvoor
de slootdemping is toegestaan, door Van der Kooi en
ter lengte van 10 M. door Adema ieder voor 1.
aan de gemeente wordt afgestaan;
3°. dat, alvorens met demping van de sloot wordt
begonnen, hiervan kennis wordt gegeven aan den Direc
teur der Gemeentewerken;
4U. dat de te dempen sloot wordt drooggemalen en
daarna riet en blabber worden verwijderd;
5°. dat ter hoogte van F. Z. P. in de demping een
duiker van betonbuizen wijd 15 c.M. rond wordt gele(Td
op een vuren bat;
6°. dat de afsluiting van deze demping op beide
einden wordt tot stand gebracht door stapelzoden of
eene stevige beschoeiing;
7°. dat deze werken ten genoegen van Burge
meester en Wethouders worden uitgevoerd.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10 Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van het besluit tot heffing
van rechten onder den naam van leges (gemeenteblad 1921
no. 46) (bijlage no. 29).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Vos heeft zichzelf afgevraagd of dit voor-
i stel van Burgemeester en Wethouders wel ooit de goed
keuring van Gedeputeerde Staten zal wegdragen of dat
daarop eventueel wel de Koninklijke goedkeuring zal
worden verkregen. Burgemeester en Wethouders gron
den deze leges van 1.op de in werking treding van
de wet van 6 Februari 1922 op 15 Juni 1922, waarbij
de verlenging van buitenlandsche paspoorten is gere
geld en zij willen nu daarvoor, n.l. voor de bemoeiingen,
die in deze gemeente van den Burgemeester worden ge
vraagd, een gulden leges eischen van ieder, die zijn
paspoort wenscht te verlengen. Wanneer spreker deze
wet beschouwt, dan gelooft hij dat deze leges a 1.
niet kunnen worden geheven. Dit voorschrift is gegrond
op de artikels 1, 2 en 5 van de wet van 6 Februari 1922
en op die van 1890. In artikel 1 van de wet die op
15 juni in werking is getreden, wordt gezegd dat de
paspoorten worden verlengd door den burgemeester der
gemeente, hetzij door den Commissaris der Koningin
in de provincie spreker wil er den nadruk op leggen
dat hiermee bepaalde personen zijn genoemd, n.l. de
burgemeester en de Commissaris der Koningin en
verder, als de belanghebbende geen vaste woonplaats
in Nederland heeft, door het Depareinent van Buiten
landsche Zaken. De Minister zelf wordt hier niet ge
noemd. Dan vraagt het Rijk voor zijn bemoeiingen
leges en de burgemeester of Commissaris of het Depar
tement van Buitenlandsche Zaken is belast met de in
ning van die leges, door opplakking van een paspoort
zegel a 5.50. De leges zijn dan dus betaald. Dat nu Bur
gemeester en Wethouders nu ook nog eens leges kunnen
leggen op die leges, kan spreker niet aannemen dat
dit de bedoeling van de wet kan zijn. Den Burgemeester
wordt hier een plicht opgedragen, of aan den Commis
saris of aan het Departement van Buitenlandsche Zaken.
Spreker is er vast van overtuigd dat noch de gemeente,
noch de Commissaris der Koningin, noch het Depar
tement van Buitenlandsche Zaken op die 5.50 nog eens
leges kunnen leggen. Bovendien kan de betrokkene daar
aan hier ontkomen. Want spreker is overtuigd dat de
provincie het niet zal doen. Dan kan men dus ook, in
plaats van bij den Burgemeester, bij den Commissaris
der Koningin terecht. Men is niet verplicht het bij de ge
meente te laten doen, immers er staat uitdrukkelijk in
de wet: hetzij bij den burgemeester, hetzij bij den Com
missaris der Koningin. Er is alleen één uitzondering,
n.l. als de betrokkene geen woonplaats heeft in Neder
land, in welk geval de verlenging moet geschieden door
het Departement.
Spreker kan niet meegaan met dit voorstel van Bur
gemeester en Wethouders. Al ware het ook dat hierop
een hoogere goedkeuring kon vallen dan gelooft hij nog
dat een vordering van leges boven die 5.50 in strijd
is met alle recht en billijkheid.
De heer Oosterhoff had een vraag willen doen, die
echter door de mededeeling van den'heer De Vos mis
schien overbodig is geworden. Hij had willen vragen of
die 1.alle kosten zijn, die vallen op het verlengen
van een paspoort. Hij heeft dat niet recht begrepen.
Maar als nu de mededeelingen van den heer De Vos
juist zijn, dan komt daar bovendien nog bij 5.50 van
het Rijk.
De Voorzitter: Ja.
De heer Oosterhoff: Wordt nu daarmee de verlenging
niet even duur ais vroeger en is dit niet in strijd met
de bedoeling van het verlengen der paspoorten?
De Voorzitter: Neen.
De heer Oosterhoff had den indruk gekregen dat, om
de verlenging gemakkelijker en goedkooper gedaan te
krijgen, deze wet is gemaakt en hij vreest dat men op