180 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922.
deze manier die bedoeling vrijwel illusoir zal maken.
Hij zou daaromtrent gaarne nadere inlichtingen willen
hebben.
De heer Ij. de Vries meent dat als het Rijk voor de
verlenging 5.50 krijgt en de gemeente de administratie
moet voeren en aan het Departement kennis moet geven
dat een bepaald paspoort is verlengd, zij dit dan niet
gratis behoeft te doen. Hij vindt dat het van iemand,
die een reisje naar het buitenland gaat doen, absoluut
niet te veel gevraagd is, als de gemeente voor alle moeite
van Burgemeester en ambtenaren 1.eischt.
De heer De Vos: Maar hij moet al 5.50 betalen.
De heer IJ. de Vries: Daar heeft de gemeente niets
aan. Als het Rijk 5.50 krijgt en de gemeente moet alles
doen en kennis geven aan het Departement, waarop ook
portokosten vallen, en dat vaak voor menschen die een
pleizierreisie naar het buitenland willen maken, dan be
hoeft de gemeente zich daarvoor niet gratis beschikbaar
te stellen. Spreker vindt een gulden absoluut niet te veel.
De Voorzitter memoreert hoe, voordat deze wet was
afgekomen en voordat het Koninklijk besluit er was,
deze zaak was geregeld. De passen werden afgegeven
door den Commissaris der Koningin namens den Minis
ter van Buitenlandsche Zaken, of eigenlijk vroeger alleen
door den Minister van Buitenlandsche Zaken. Maar later
hebben de Commissarissen der Koningin gestempelde
passen in voorraad gekregen. Op zoo'n pas was aan het
Rijk verschuldigd een recht van 5.50, de pas werd
daartoe gezegeld met een droogzegel van 5.50. Lang
zamerhand werd echter na den oorlog de reislust in ver
band met de valuta-kwestie zoo groot, dat de provin
ciale griffie's werden overstroomd met aanvragen om
passen. Voor zoover spreker weet is toen de provincie
Zuid-Holland er mee begonnen weldra gevolgd door
andere provinciën om op het rijksgeld nog te vragen
1.leges voor de provincie. Dat heeft ook de pro
vincie Friesland gedaan en zij doet dat ook nu nog.
De provincie heeft dus ook de meening gehad en heeft
die nog, dat er op het recht van 5.50 van het Rijk
i.voor de provincie kon worden gelegd.
Nu weet men dat vroeger de passen niet voor een
langer tijdvak dan 1 jaar werden afgegeven. Men heeft
wel getracht den Minister te bewegen, dat wel te doen,
maar de Minister heeft geen passen willen afgeven, lan
ger geldig dan 1 jaar. Doch de Minister heeft gezegd
dat hij wel wilde zien of de passen niet konden worden
verlengd, niet door de provinciale griffie's maar via de
gemeente-administratie. Dat was dan gemakkelijker. De
geldigheid der passen bleef dus 1 jaar en de eenige
faciliteit, die is verleend, is dus deze, dat men niet meer
zijn oude pas behoeft in te leveren en dan moet wachten
tot men een nieuwe krijgt, maar dat men in het ge
meentehuis zijner woonplaats zijn oude pas kan afgeven,
daarin een rijkszegel van 5.50"met het voorgeschreven
stempel krijgt en de pas weer voor een jaar geldig is
als zij door den Burgemeester is geteekend. Men behoeft
dus thans niet een nieuw boekje, maar kan het oude
behouden en in plaats van de vroegere droogzegeling
wordt er nu een plakzegel in geplakt. Wil men echter
een nieuwe pas hebben, dan gaat dit weer op de oude
manier en moet men ook betalen 5.50 plus 1.voor
de provincie.
De kwestie, dat deze legesheffing niet in overeen
stemming zou zijn met de bedoeling der wet, lijkt spre
ker kwestieus. Omdat verschillende provincies het al
doen, is hij er van overtuigd dat men het wel mag doen.
De provincie heeft gezegd: het Rijk draagt ons weer
werk op en als dit door het Rijk niet wordt betaald,
dan zullen we het op het publiek verhalen. Nu heeft deze
gemeente hetzelfde gedaan, omdat er voor het verlengen
der passen werk moet worden gedaan en het Rijk hier
voor ontvangt 5.50, wat een nieuwe pas ook kost.
Als men daarmee hier niet tevreden is, laat men dan
naar de provincie gaan of een nieuwe pas vragen. Die
kost ook 6.50. De gemeente heeft nu ook gezegd: we
doen 't ook niet voor niets, wij vragen ook een gulden
leges voor onze moeite en administratie. Spreker zou
niet weten waarom de gemeente niet boven de 5.50,
die zij aan het Rijk moet afdragen, een gulden leges
zou mogen heffen. De gemeente doet hier toch ook niets
voor niets en naar spreker inzicht doet zij het in vele
gevallen nog veel te goedkoop. Men heeft hier pas nog
gehad de verhooging van verschillende legesgelden,
maar was spreker's zin doorgegaan dan had men daar
van nog het dubbele geheven.
Men heeft hier nu ten opzichte van dien gulden leges
alleen een verplaatsing van den toestand gekregen
Vroeger ontving de provincie het en thans de gemeente.
Spreker kan niet inzien waarom dat niet zou mogen.
Den heer De Vos was natuurlijk alles, wat door den
Voorzitter is gezegd, volledig bekend, ook datgene om
trent de zegels van 5.50. Deze moet hij zelf tot in
den treure toe naar de verschillende burgemeesters in de
provincie versturen; hij weet dus ook heel goed, wat
hieraan verbonden is. Maar spreker heeft deze wet be
schouwd als een vergemakkelijking voor de menschen,
die een pas moeten hebben. Het Koninkijk besluit van
26 Mei 1922 tot uitvoering van die wet bedoelt de bil
lijkheid zoo groot mogelijk te maken. Als dan eenmaal
door de provincie een pas is afgegeven en de gemeente
legt daar dan nog eens opnieuw leges op, dan is dat
niet in den haak. Spreker kan zich niet voorstellen dat
dit bij de provincie zal gebeuren en ook niet dat het
Departement op die 5.50 nog eens 1.zal leggen.
Dat strijdt met iedere billijkheid. Spreker kan dan ook
niet anders dan tegen dit voorstel stemmen.
De heer Visser weet niet of de Voorzitter ook de
provincie Friesland heeft genoemd. Maar hij meent dat
ongeveer een jaar geleden een dergelijk besluit in de
Provinciale Staten is gevallen, dat toen ook is aange
nomen, om de leges van het Rijk te verhoogen
De Voorzitter: Met een gulden.
De heer Visser: Can zou de provincie als zoodanig
dus ook iets gedaan hebben in strijd met de wetten.
Want als ik het betoog van den heer De Vos hoor, dan
moet ik daaruit concludeeren dat, als het voorstel van
het college hier wordt aanvaard, dan wordt gehandeld
in strijd met de landswetgeving.
De Voorzitter wil in de eerste plaats opmerken dat
Leeuwarden niet de eenige gemeente is, die het doet;
Amsterdam doet het ook. Daar heeft men al eerder een
wijzigings-verordening op de leges aangenomen; Am
sterdam heeft onder artikel 1 van de verordening toe
gevoegd, dat voor de verlenging van een paspoort een
recht van 1.50 zal worden geheven. Leeuwarden doet
het dus nog goedkooper.
De heer De Vos zegt dat er 2 mogelijkheden zijn om
dit voorstel te bestrijden: ten eerste op rechtsgronden,
als zijnde de verordening in strijd met de wet wat
spreker absouut niet kan aannemen, omdat er z.i. geen
strijd is en ten tweede op gronden van billijkheid.
Dat zijn beide punten, waarop de heer De Vos dit voor
stel bestrijdt. Het eerste is, omdat het volgens den heer
De Vos niet mag, maar spreker heeft al verschillende
voorbeelden aangehaald dat het al lang wordt gedaan,
ook in de provincie Friesland. Hier wordt al minstens
1 jaar, misschien wel 2 jaar, een gulden leges boven de
leges van het Rijk geheven.
De heer De Vos: Dat is op de primitieve pas.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922. 181
De Voorzitter: Dat is precies hetzelfde, het geldt
hier eenvoudig een verlenging van dien pas. De wet is
nu gemaakt voor het gemak van het publiek en voor
het gemak van de administratie. Men behoeft nu niet
meer zijn oude pas naar de secretarie te brengen, daar
een verklaring af te geven, dan 6.50 te betalen en
eenige dagen later te hooren of de nieuwe pas ook ge
arriveerd is van de griffie. Men gaat nu maar naar de
afdeeling „Bevolking" van het gemeentehuis, betaalt
J 6.50, laat zijn pas zegelen en afteekenen en gaat naar
huis toe. Het publiek heeft er direct voordeel bij en als
de gemeente nu 1.vraagt voor haar moeite, dan is
dat absoluut niet te duur betaald.
De heer De Vos: U zegt dat de provincie het al sedert
2 jaar doet. Maar dat is op de primitieve passen. Maar
op 't oogenblik legt de gemeente bij verlenging nog
leges op het zegel van 5.50 van het Rijk. Ik betwijfel
of de provincie daar ook nog ƒ1.op zal leggen.
De Voorzitter: Omdat zij hun leges-verordening nog
niet in orde hebben.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 22 stemmen tegen 1 stem aangenomen.
Tegen stemt alleen de heer De Vos.
11 {Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot intrekking van de raadsbesluiten van
13 en 27 December 1921 betreffende de afschaffing
van de heffing van gemeentelijke opcenten op de hoofd
som der rijks personeele belasting en heffing van 100
opcenten voor de gemeente op de hoofdsom der ver
mogensbelasting en om in de plaats daarvan 50 op
centen op de hoofdsom dier belasting te heffen.
De Voorzitter wil den Raad even wegwijs maken ten
opzichte van hetgeen gebeurd is. Zooals men weet zijn
Burgemeester en Wethouders ten slotte teruggevallen
op hun oorspronkelijk voorstel, waarbij was voorgesteld
de opcenten op de hoofdsom der personeele belasting
te laten, dus daaraan niets te doen en 50 opcenten te
heffen op de hoofdsom der vermogensbelasting. Toen
is aan de orde gekomen een voorstel van de heeren
Dijstra en Collet, dat luidt als volgt:
„Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen
het tot op dit oogenblik geheven percentage der ge
meentelijke opcenten op de hoofdsom der rijks-per-
soneele belasting tot op de helft terug te brengen."
Dit voorstel is den 13 Juni schriftelijk weder inge
trokken, nadat door den heer Dijstra alleen was voor
gesteld:
„Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen
vanaf 1 Januari 1922 de gemeentelijke opcenten op
de rijks-personeele belasting niet meer te heffen."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijstra: De oorzaak, dat de heer Collet en ik
het vorige voorstel hebben ingetrokken, berust hierop,
dat wij niet volledig op de hoogte waren van de resul
taten van dit voorstel. Die zouden geweest zijn dat, als
de gemeentelijke opcenten op de rijks-personeele be
lasting tot op de helft worden terug gebracht, daarmee
zou wegvallen de mogelijkheid om ook die belasting
progressief te heffen. En aangezien wij ons op het
standpunt hebben gesteld dat de gemeentelijke op
centen op de rijks-personeele belasting berusten op een
onbillijken basis van belastingheffing en bij eventueele
aanneming van ons voorstel die onbillijkheid nog zou
worden vergroot, hebben wij gemeend dit voorstel weer
terug te moeten nemen.
Verder is in de financieele commissie deze kwestie
ter sprake gebracht en zijn daar gegevens bekend ge
maakt die mij de vrijheid hebben gegeven nu een voor
stel in te dienen tot finale afschaffing van de gemeente
lijke opcenten op de rijks-personeele belasting. Ik ge
loof niet dat ik de motieven voor de afschaffing van de
gemeentelijke opcenten, die ik nu zeer zeker al 4 of 5
maal heb aangevoerd, op dit oogenblik weer behoef te
herhalen. Het kan zijn dat een eventueele bestrijding
van de zijde van het college mij daartoe nog aanleiding
geeft, maar ik zal tot dat oogenblik daarmee wachten.
Voorloopig meen ik hiermee te kunnen volstaan.
De Voorzitter acht het voorstel van den heer Dijstra
niet geheel duidelijk en vraagt daarom, na van dit voor
stel lecture te hebben gedaan, of het de bedoeling van
den heer Dijstra is, dat hij daaraan ook verbindt de
heffing van 50 opcenten op de hoofdsom der vermo-
gensbelasting, of dus die belasting bij zijn voorstel ook
zal doorgaan.
De heer Dijstra: Ja.
De Voorzitter: Uw voorstel is dus een amendement
op het voorstel van Burgemester en Wethouders. U
kunt daarin meegaan, maar U wilt de opcenten op de
hoofdsom der personeele belasting er af hebben. Daar
komt het op neer.
De heer Dijstra: Ja.
De Voorzitter vraagt of het amendement van den
heer Dijstra wordt ondersteund.
Dit blijkt wel het geval te zijn.
Het amendement maakt dus een onderwerp van be
raadslaging uit.
De heer Visser vindt dat de leden op dit oogenblik
voor een moeilijk feit worden geplaatst. Hij weet niet
of hij voor of tegen het amendement moet stemmen,
omdat hij de resultaten daarvan niet kent. Men heeft
hier nu een sugatie van het voorstel, dat eerst is in
gediend. Met dit amendement zal men de opcenten op
de rijks-personeele belasting uitschakelen. Spreker
weet niet wat de gevolgen daarvan zijn. Hij zou daarom
den heer Dijstra, die dit voorstel doet en daarvan dus
ook de draagwijdte wel zal kennen, om toelichting ten
aanzien van de gevolgen willen verzoeken. De heer
Dijstra zegt in eerste instantie dat zij, toen zij den vo-
rigen keer hun voorstel hadden ingediend, niet zuiver
of bij benadering wisten, welke daarvan de financieele
gevolgen waren, welken invloed dat voorstel zou hebben
op het belastings-svsteem. Omdat wij die niet hebben
gekend, zegt de heer Dijstra, trekken wij nu dat voorstel
terug. Nu komt echter de heer Dijstra met een nieuw
voorstel, een nieuw reorganisatieplan. Spreker kan
daarvoor niet zijn stem uitbrengen zonder in de finesses
te weten wat de gevolgen daarvan zijn. Hij weet niet
of hij voor of tegen moet stemmen en zou daarom vooraf
van den heer Dijstra een breedere verklaring omtrent
de gevolgen willen hebben, cijfer-materiaal ten opzichte
van wat hier- of daarvan de gevolgen zullen zijn. De
heer Dijstra dient met dit voorstel niet te komen zonder
een memorie van toelichting, maar moet de invloed
daarvan op het belasting-systeem uiteenzetten.
De heer Dijstra: De onwetendheid, welke de heer
Visser naar voren brengt, behoeft naar mijn meening
niet te bestaan. Het is niet de eerste keer dat deze aan
gelegenheid naar voren komt. Ook bij vorige bespre
kingen heb ik verschillende malen cijfers naar voren
gebracht.