182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922.
Ik heb zooeven gezegd dat ik aan de hand van ge
gevens in de financieele commissie aanleiding heb ge
vonden om dit voorstel in te dienen. Die gegevens
komen kortelings hier op neer, dat de gemeentefinanciën
over 1922 door dit voorstel niet behoeven te worden
geschaad. Tegenover het verdwijnen van de gemeente
lijke opcenten op de rijks-personeele belasting staat een
post, die dat tekort haast heelemaal ten goede komt.
Ik weet niet of misschien de Wethouder van Financiën,
die meer aangewezen is, deze zaak nader toe te lichten,
dat wil doen.
De heer Berghuis wethouder) wilde graag de woor
den van den heer Dijstra nog met een kleinigheid aan
vullen, ook tegenover den heer Visser. De heer Dijstra
kan wel spreken dat de gemeentefinanciën door zijn
voorstel niet worden geschaad, maar volgens het oor
deel van Burgemeester en Wethouders worden zij er
wèl door geschaad. De kwestie is deze. Als het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, zooals dat is gea
mendeerd door den heer Dijstra, wordt aangenomen,
dus met afschaffing van de opcenten op de personeele
belasting, dan zal dit geen invloed hebben op de pas
aangenomen gemeente-begrooting, omdat op die be
grooting reeds rekening is gehouden met die afschaf
fing, maar ook de heffing van 100 opcenten op de
hoofdsom der vermogensbelasting. Nu heeft spreker
in de financieele commissie namens Burgemeester en
Wethouders meegedeeld, dat het waar is dat, als die
100 opcenten op de vermogensbelasting worden terug
gebracht tot 50 opcenten, te meer waar het bedrag, dat
hierdoor zal worden opgebracht, wat 1922 betreft, maar
sedert Mei en dus maar over -/3 deel van het jaar loopt,
niet een zoodanigen invloed zal hebben, dat het hef
fingscijfer van 7 zal moeten worden verhoogd, maar
dat, als de opcenten op de personeele belasting be
houden blijven, Burgemeester en Wethouders het voor
stel kunnen doen en daarmee dan ook zoo dadelijk
zullen komen om het heffingscijfer van 7 op 6j/2 terug
te brengen. Dat wat de vraag van den heer Visser
betreft.
Spreker zal niet meer ingaan op het voor en tegen
van de opcenten op de personeele belasting. Dit is
practisch en theoretisch in vorige vergaderingen al
meer dan genoeg besproken. Maar de gevolgen zijn dat
het heffingscijfer van 7 moet blijven bestaan als het
voorstel van Burgemeester en Wethouders met het
amendement-Dijstra wordt aangenomen en dat het
heffingscijfer kan teruggaan tot 6l/2 zooals dit ook
al in meerdere gemeenten naar beneden is gegaan
als het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen.
De heer Dijstra: Dit is juist het terrein, waarop ik
graag de zaak had zien overgebracht. Wij hebben,
zooals de Wethouder van Financiën al heeft gezegd,
bij het handhaven van de gemeentelijke opcenten op de
personeele belasting de kans of de tamelijke zekerheid,
dat het heffingscijfer terug kan worden gebracht van
7 op 6i/2. Maar die bloote mededeeling is mijns inziens
alleszins" onvoldoende. Daar ligt natuurlijk aan ten
grondslag en de Wethouder van Financiën heeft dat
ook naar voren gebracht dat wij ons dan hier in
gelijken lijn zouden bewegen als wij tegenwoordig in
de krant zien dat andere gemeenten zich bewegen. Dan
ziet men dat deze gemeente haar heffingscijfer verlaagt
met 1 en een andere gemeente weer met /2
Maar ik onderstreep dat die cijfers op zichzelf maar van
zeer betrekkelijke waarde zijn, omdat bij een juiste
beoordeeling van den belastingdruk in een bepaalde
gemeente men niet alleen als basis moet aanleggen:
wat is het bedrag van den Hoofdelijken Omslag?
maar: wat is het totaal dat door middel van de ge
meente van de belastingbetalers wordt geheven? Ik
kan wel een voorbeeld noemen. Wij zouden misschien
bij den Hoofdelijken Omslag wel kunnen beginnen te
heffen met een aanvangscijfer van 6 als wij hier
begonnen met een vrij krasse straatbelasting in te
voeren. Dat systeem veroordeel ik; het lijkt mij toe dat
men zich daarmee feitelijk beweegt op het terrein van
de struisvogelpolitiek. Men probeert met een lager cijfer
van Hoofdelijken Omslag naar buiten den indruk te
wekken, dat het in Leeuwarden dus nog niet zoo mise
rabel is als wel wordt voorgesteld. Maar dat is dan
maar een halve waarheid en deze zal ten slotte voor
de belanghebbenden ook maar van halve waarde zijn.
Ik heb terstond bij het indienen mijner voorstellen
ieder keer naar voren gebracht, dat ik den vasten in
druk had, dat een vrij groot deel van de burgerij in
Leeuwarden gebaat zou zijn met afschaffing van de
gemeentelijke opcenten op de personeele belasting. Dat
is niet alleen niet tegengesproken, maar van onder
scheidene zijden bevestigd. Nu kan men zeer zeker, als
men van avond in de krant zag dat het heffingscijfer
was teruggebracht tot 61/0, voor zichzelf een bepaald
gevoel hebben van eenige voldoening, maar het lijkt mij
zeer onreëel toe, als men naar buiten een goeden in
druk wil maken, dat men er geen volledige gegevens
bij plaatst. En dan kan bij die volledige gegevens niet
gemist worden dat de afschaffing van de gemeentelijke
opcenten op de rijks-personeele belasting zeer zeker
ook van tamelijk belang is, een belang voor 60 a
65 van de bevolking van Leeuwarden. Men moet
hierbij ook niet uit het oog verliezen, dat bij de her
taxatie van de rijks-personeele belasting alles omhoog
is gebracht. Het Rijk heeft gemeend uit de rijks-perso
neele belasting meer geld te kunnen halen en als men
dan als basis neemt wat inderdaad het geval is
dat verhoogde bedrag, dan zal ook het geld voor de
heffing van gemeentelijke opcenten op de personeele
belasting meer vloeien. Het wil mij logisch voorkomen
dat verhooging van de rijks-personeele belasting ook
tengevolge heeft een verhoogd bedrag van de opcenten
op die personeele belasting. Ik weet wel dat er ook wel
wordt beweerd dat het tactisch niet geheel onjuist is
den weg te bewandelen, dien de Wethouder van Finan
ciën heeft aangegeven, maar daar staat bij mij tegen
over, dat een dergelijk soort van taktiek er bij mij niet
in wil. Ik houd er niet van dat terrein op te gaan, omdat
ik hier al verschillende malen heb aangevoerd de on
juistheid van den Hoofdelijken Omslag, voor zoover
nier betreft de niet-volledige progressie, die daarin is
opgenomen. De Hoofdelijke Omslag is een belasting
naar draagkracht en treft dan, als hij moet treffen. Als
men nu begint met de gemeentelijke opcenten op de
personeele belasting op te heffen dan heeft men daar
tegenover een compensatie van 50 opcenten op de ver
mogensbelasting, men heeft daarbij een gedeelte van
1920, dat men dit jaar ten goede kan laten komen en
dan levert als ik mij goed herinner uit de financieele
commissie de belasting hier geen minder bron van
inkomsten op dan het normale bedrag.
Maar om terug te komen tot mijn punt van uitgang:
ik stel mij dit ideaal, dat de groote bron van inkomen
zoo zuiver mogelijk moet worden gemaakt. Men bereikt
die zuiverheid doordat, als de gelegenheid daartoe zich
voordoet, en dat zal zeer zeker in 1923 zijn men
de progressie bij den Hoofdelijken Omslag zuiverder
maakt dan nu het geval is. Aan de hand van die onder
scheidene gegevens heb ik voorgesteld de gemeentelijke
opcenten op de rijks-personeele belasting af te schaffen.
De heer Collet: Ik ben, evenals de heer Dijstra, niet
een bewonderaar van de opcenten op de personeele
belasting. De heer Dijstra heeft aangehaald dat wij een
vergadering hebben gehad van de financieele commissie
en zegt, dat die vergadering hem aanleiding heeft ge
geven om met dit voorstel te komen. Wij behoeven hier
niet te zeggen hoe ieders houding precies was in de
financieele commissie, maar ik wil dit van mijzelf
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922. 183
zeggen, dat ik, na hetgeen ik heb gehoord van den Wet
houder van Financiën, hoe het met de gemeentefinanciën
stond, toen niet meer geheel aan den kant stond van
den heer Dijstra, d.w.z. om nu geheel tot afschaffing
van de opcenten over te gaan. Ik voel er voor, als de
gemeente daartoe in de gelegenheid is, om den Hoofde
lijken Omslag naar beneden te brengen, temeer, omdat
de Hoofdelijke Omslag hier in Leeuwarden bijzonder
hoog is. We hebben er dikwijls staaltjes van in de krant
kunnen lezen, dat men in Leeuwarden dat moet betalen,
in een andere gemeente dat en in weer andere plaatsen
dat en altijd hebben wij gezien dat Leeuwarden boven
andere plaatsen uitstak. Als wij nu kunnen helpen dien
Hoofdelijken Omslag een eindje naar beneden te bren
gen dan wensch ik dat te doen en dan wil ik op den
koop toe nemen de eenigszins onbillijke belasting, die
zit in de opcenten op de personeele belasting.
Ik zei zoojuist dat de bladen verschillende gemeenten
aanhalen, waar de Hoofdelijke Omslag lager is, maar,
zooals de heer Dijstra ook al zegt, zij vertellen er niet
bij welke belastingen die gemeenten méér heffen. Het
is zoo, dat men bij een plaats als Rotterdam, die voor
eenige weken ook is genoemd in verband met verlaging
van den Hoofdelijken Omslag, er niet bij zegt dat die
gemeente een enorm hooge straatbelasting heft.
Nu komt er nog dit bij. Ik vind het niet goed om een
bron van inkomen geheel stop te zetten. Dat gaat niet,
terwijl de wet van 1920 ons in de gelegenheid stelt ver
schillende nieuwe bronnen aan te snijden. Men zal het
met mij eens zijn dat de gemeente Leeuwarden in geen
enkel opzicht daarvan gebruik heeft gemaakt. De ge
meente Leeuwarden heeft de zakelijke belasting op het
bedrijf verworpen, de gemeente Leeuwarden tracht geen
winst te maken uit hare bedrijven, zij heft geen retri
buties meer en, zooals ik zoo juist zei, ook geen hooge
straatbelasting. De gemeente heft wel opcenten op de
personeele belasting, maar dat doet iedere groote stad.
Ik heb ten minste niet gemerkt dat eenige groote stad al
heeft aangenomen de afschaffing van de opcenten op
de personeele belasting.
De heer Dijstra zei zoo juist dat de wethouder van
Financiën meedeelde dat, als men de opcenten op de
personeele belasting behield, men dan in staat zou zijn
den Hoofdelijken Omslag met een half procent naar be
neden te brengen. De heer Dijstra zegt nu dat het struis
vogelpolitiek is als wij de opcenten op de personeele be
lasting behouden. Dat is wel een klein beetje overdreven,
struisvogelpolitiek is het niet. Want de heele regeering
doet daar ten slotte aan mee. Men heeft ons in Den
Haag in de gelegenheid gesteld bij de wet van 30 De
cember 1920 om nog een klein beetje verder te gaan.
Wij kunnen de gemeentelijke opcenten op de personeele
belasting nog wat verhoogen. Wanneer de heer Dijstra
vindt dat de progressie niet hoog genoeg is, dan kunnen
wij dat later bespreken. De opcenten op de personeele
belasting kunnen wij ook naar boven brengen. Ik meen
eigenlijk dat dit ongelimiteerd is, omdat wij ook 80 op
centen op de grondbelasting heffen. Wij zijn nu door de
wetswijziging in staat gesteld om de opcenten te ver
hoogen.
Ik wil ook nog een vergelijking maken hoe het hier
in den loop der jaren is gegaan met de belasting uit den
Hoofdelijken Omslag en die uit de opcenten op de per
soneele belasting. Ik ben het met den heer Dijstra eens
dat deze laatste niet zoo bewonderenswaardig is, maar
dat is eigenlijk geen enkel belastingsysteem, omdat elke
belasting ons de centen uit de portemonnaie haalt. De
personeele belasting is ingevoerd in 1896 en eenige
jaren daarna brachten de opcenten op de personeele
belasting in Leeuwarden op ruim 53,000.terwijl
aan Hoofdelijken Omslag maar werd geheven ruim
21,000.De opcenten bedroegen toen dus 2/2 maal
zooveel als de Hoofdelijke Omslag. Geen wonder,"dat er
in die dagen een bijzonder verzet was tegen de opcenten
op de personeele belasting. Maar dat is nu toch eigenlijk
wel een beetje anders geworden. Ik zal de tusschenjaren
nu maar weglaten; in 1922 zal naar raming aan Hoof
delijken Omslag worden geheven 1,695,800.terwijl
de opcenten op de personeele belasting zullen opbrengen
119,000.In 1899 dus 2y2 maal zooveel aan op
centen als aan Hoofdelijken Omslag, terwijl thans de
Hoofdelijke Omslag 14 maal zooveel opbrengt als de
opcenten op de personeele belasting. De verhouding
is dus in den loop der jaren geheel anders geworden.
Ik moet verklaren dat ik, na hetgeen in de financieele
commissie is behandeld, thans niet met het voorstel van
den heer Dijstra kan meegaan, maar dat ik op 't oogen-
blik er meer voor voel om den Hoofdelijken Omslag naar
beneden te brengen, gelet op den stand der belasting
hier, opdat men ook in de bladen kan zetten, dat wij
ook in staat zijn om onzen Hoofdelijken Omslag naar
beneden te brengen.
De heer Visser heeft met aandacht het betoog van den
heer Collet aangehoord, maar kan niet zeggen dat hem
uit dat betoog duidelijk is geworden, waarom de heer
Collet eigenlijk de opcenten op de personeele belasting
wil behouden. De heer Collet zegt wel dat die belasting
hem onsympathiek is, maar de conclusie, die spreker
trekt uit het betoog van den heer Collet, is: wij moeten
een beter figuur tegenover de buitenwereld maken, door
het heffingscijfer van 7 op 6'/2 te brengen.
De zaak is nu dat wij toch een zeker bedrag binnen
moeten hebben, maar dat wij dit kunnen verplaatsen van
de eene belasting naar de andere. As men het niet haalt
uit de opcenten op de personeele belasting dan zal het
heffingscijfer 7 moeten blijven en anders zal men het
kunnen verlagen tot 6i/2. Spreker zou nu graag van den
wethouder van Financiën willen weten welken invloed
het heeft op de progressie, op de belasting naar draag
kracht, als men het eene of het andere aanneemt. Als
wordt aangenomen het voorstel-Dijstra, tot afschaffing
van de opcenten, heeft dit dan ook invloed op de pro
gressie als zoodanig? Spreker gelooft dat bij het voor-
stel-Collet, tot handhaving van de opcenten, die pro
gressie nog wel zooveel tot haar recht komt, dan wan
neer het voorstel-Dijstra wordt aanvaard. Dat is voor
spreker de kwestie, waar het om gaat, n.l. hoe de be
lasting naar draagkracht en de progressie tot haar recht
zal komen bij beide voorstellen. Van den invloed die
ieder der voorstellen op de progressie heeft, stelt spre
ker zijn stem afhankelijk.
De heer IJ. de Vries wil ook een vraag stellen. Natuur
lijk moet de gemeente haar middelen hebben voor haar
huishouding. Maar sprekers vraag is nu: als de opcenten
op de personeele belasting worden afgeschaft, zullen
dan andere menschen dat moeten betalen? Wat spreker
meent is of de verschillende menschen, die de opcenten
op de personeele belasting betalen, dan ook zullen vallen
in een hoogere klasse van de gemeentelijke inkomsten
belasting. Of wordt het een verplaatsing, stelt men die
menschen vrij van die belasting als het voorstel-Dijstra
wordt aangenomen en zal die belasting dan aan anderen
worden opgedragen? M. a. w. zal het gaan naar recht
en billijkheid en gaat men dan diegenen treffen, die het
't beste kunnen betalen? Spreker stelt het geval van een
groot huisgezin, dat woont in een groote woning en veel
meubels noodig heeft, dat misschien al een zeer hoog
belastingbiljet thuis krijgt en in de personeele belasting
ook vrij hoog is aangeslagen. Zal zoo'n huisgezin mis
schien door dit voorstel in een lagere klas van de ge
meentelijke inkomstenbelasting vallen, of zal er in ieder
geval voor zoo'n huisgezin vermindering van belasting
intreden en zal een ander dat dan moeten betalen? Dat
is spreker nog niet volkomen duidelijk en van het ant
woord daarop zal zijn stem afhangen of hij met het
voorstel-Dijstra zal meegaan, niettegenstaande hem dit
sympathiek is. Zullen de groote gezinnen worden ont
last dan kan spreker met het voorstel-Dijstra meegaan.