188 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922. 4. De afdeeling Leeuwarden van den Nationalen bond van handels- en kantoorbedienden „Mercurius" (adres 24 Februari) verlangt eveneens steun uit de ge meentekas voor uitgetrokken werkloozen of nog niet trekkende leden. 5. Een viertal bonden van sigarenmakers en tabaks bewerkers verzoekt bij een niet geteekend adres van 1 Mei j.l. om een afzonderlijke steunregeling voor uit getrokken sigarenmakers, die bij ouders inwonen. Deze vijf adressen beoogen hetzelfde voor uitge- trokkenen, tijdelijk uitgetrokkenen, dubbel uitgetrokke- nen, voor hen, die nog geen recht hebben op uitkeering uit de werkloozenkas en ten deele voor ongeorgani seerden eene gemeentelijke steunregeling in het leven te roepen. Het in de 3e plaats omschreven verzoek van den Leeuwarder bestuurdersbond komt ook daarop neer. Voorzoover hier sprake is van steun aan uitgetrok kenen of nog niet rechthebbenden (trekkenden) en de steun alzoo betreft hen, die lid zijn van werklozen kassen, zou inwilliging van het gevraagde niet anders zijn dan eene aanvulling van de regeling der werkloos heidsverzekering. De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft blijkens de bovenbedoelde circulaire voor arbeiders, in bepaalde takken van industrie werkzaam, die ondersteuning voor een gedeelte op kosten van het Rijk mogelijk gemaakt. Voor onze gemeente vallen, zooals reeds opgemerkt, alleen sigarenmakers er onder. De rijksregeling geldt echter slechts tot 3 Juni 1922, zooals de Minister bij circulaire van 29 April 1922 no. 1101 S, afdeeling A, heeft meegedeeld, en is voor Leeuwarden alleen voor sigarenmakers verlengd (verg. schrijven Minister van 22 Mei 1922). Voor andere groepen van werknemers komen dus de kosten van ondersteuning voor uitgetrok kenen, dubbel uitgetrokkenen, voor nog niet rechtheb benden en voor ongeorganiseerden geheel ten laste van de gemeente. Steun aan deze uitgetrokkenen acht de Regeering, naar ons uit de vakbladen is gebleken, alleen toelaat baar indien de uit te keeren bedragen niet hooger komen dan die door den Minister van Binnenlandsche Zaken bij bovengenoemde circulaire bepaald. Aan meerdere gemeentebesturen, die zich niet aan deze bedragen hebben gehouden en daarboven gingen is door den Minister te kennen gegeven tot intrekking van de besluiten over te gaan, daar ze anders zouden worden vernietigd. Zijne Excellentie acht deze in strijd met het algemeen belang, omdat de uitkeeringen aan werkloozen hooger zijn dan de Minister van Binnenlandsche Zaken heeft aangegeven en omdat het niet gewenscht is, dat een gemeentebestuur door het geven van toelagen op uitkeeringen, plaatselijk wijzigingen brengt in de voor de leden van door het rijk en gemeenten gesubsidieerde vereenigingen met werkloozenkassen geldende uitkee- ringsbedragen. Het verzoek van den Leeuwarder bestuurdersbond om opvoering van het bedrag van de uitkeering in 1922 tot dat van 1921 is om laatstgenoemde reden niet voor in williging vatbaar. Het komt ons gewenscht voor de gevraagde steun regeling voor uitgetrokkenen en nog niet trekkende werkloozen in het leven te roepen en de uitvoering aan de Arbeidsbeurs op te dragen. Het werkloos zijn zonder meer mag echter niet de grondslag wezen waarop het te verstrekken bedrag steunt. Wij zouden ondersteuning willen laten geven alleen aan hen, die zich het nood zakelijke levensonderhoud niet kunnen verschaffen en voorts de ondersteuning in verband willen brengen met de behoeften en de persoonlijke eigenschappen van den werklooze. Aan het ontvangen van den onderstand zal dan een uitgebreid onderzoek moeten voorafgaan. Voor dat onderzoek is de Armenkamer het beste ingericht. Bij de uitvoering vraagt de Arbeidsbeurs dus voor ieder geval het advies van de Armenkamer. De betrokkenen melden zich voor ondersteuning aan bij de beurs. De ongeorganiseerde werkloozen, die ondersteuning behoeven, vallen van zelf der Armenkamer toe. Op het in de eerste plaats omschreven verzoek van den Leeuwarder bestuurdersbond, om bij de Regeering aan te dringen op verhooging van het uitkeeringsbedrag over 1922, in te gaan, achten wij niet wenschelijk. De gemeente staat daarbuiten. Niet vergeten moet worden, dat tegenover den steun aan de werkloozenkassen een offer moest worden gebracht ten opzichte van de uit keering. Aanvaardden de kassen niet de verlaging dan zou het rijk allicht den steun onthouden hebben. De besturen van alle kassen hebben de regeling aangeno men en daarin dus een voordeel gezien. Met dit voor oogen kunnen wij U niet adviseeren een verzoek als wordt verlangd aan den Minister te richten. Hierbij worden overgelegd de adviezen van de Com missie voor de arbeidsbemiddeling en werkloosheids verzekering. Deze staat op het standpunt, dat in het algemeen niet verder moet worden gegaan dan de door de Regeering in de beide in den aanhef bedoelde rege lingen is neergelegd. Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten: a. tot afwijzing van de in eerste en tweede plaats omschreven verzoeken van den Leeuwarder bestuurders bond en op het in de 3e plaats omschreven verzoek van dien bond alsmede op die van de overige organisaties te letten; b. 1. steun naar behoefte en na ingewonnen advies van de Armenkamer te laten verleenen door de Arbeids beurs aan uitgetrokken en nog niet-trekkende werkloo zen, die zich daartoe bij die beurs aanmelden en den maximum-maatstaf der ondersteuning als volgt te be palen: voor gehuwden en kostwinners op 80 der werk- loozenuitkeering of 2.per dag of 12.per week, voor ongehuwden, niet bij ouders inwonende, op 70 van de werkloozenuitkeering of 1.75 per dag of 9.50 per week, voor ongehuwden bij hun ouders inwonende op 50 dier uitkeering of 1.25 per dag of 7.50 per week; 2. deze ondersteuning te laten verleenen bij den dag. c. goed te vinden, dat met het verleenen van steun aan uitgetrokken sigarenmakers naar de thans bestaande regeling wordt doorgegaan. De beraadslagingen worden geopend. De heer Lautenbach: Met het voorstel van Burge meester en Wethouders, om de steun voor de verschil lende uitgetrokken georganiseerden over de Armenkamer te laten loopen, kan ik mij niet vereenigen. Ik plaats mij op dit standpunt: de georganiseerden hebben door het oprichten van werkloosenkassen getoond, het belang van zich en hun gezin voldoende in het oog te hebben en zij hebben daarmee voorkomen dat uit de publieke kas steun aan hen moest worden verleend. Zij hebben daardoor aan de gemeente een belangrijke som be spaard, eenige jaren aaneen. Zij hebben hiermee ook getoond in een andere positie te staan dan de niet-ge- erganiseerden. Het eenige verschil bij dit voorstel tus- schen hen en de niet-georganiseerden is nu cehter, dat de laatsten hun steun via de Armenkamer en direct daaruit ontvangen en de anderen uit de Armenkamer maar via de arbeidsbeurs. Ik geloof niet dat wij onze fiere, flinke arbeiders, die zoozeer hun belangen en die der gemeenschap in het oog houden, de smart moeten aandoen om een kwa lificatie van anderen te gebruiken dat zij hun laatste stoel, tafel en jas zullen verpanden voor zij een cent van de Armenkamer aannemen. Tengevolge van sociaal-eco nomische omstandigheden en toestanden, buiten hun wil ontstaan, loopt meer dan een arbeider de kans, mede ten gevolge van de circulaire van den Minister, waar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922. 189 door de kassen niet aan hunne verplichtingen kunnen voldoen, dat hij zijn 78 arbeidsdagen niet haalt en daar door in groote moeilijkheden komt. V/ij moeten nu niet van die arbeiders trachten te vergen dat zij aan de Ar menkamer hun steun moeten vragen en ik wil daarom voorstellen sub b 1 van het voorstel, dat spreekt van: „steun naar behoefte en na ingewonnen advies van de Armenkamer te laten verleenen door de Arbeids beurs aan uitgetrokkenen enz.", te lezen als volgt: „steun naar behoefte te verleenen door de Arbeids beurs in overleg met de vertegenwoordigers der be trokken vakorganisaties aan uitgetrokkenen enz.". De heer Muller: In de eerste plaats een woord van dank aan de meerderheid van den Raad, die het mogelijk heeft gemaakt dat èn de verschillende raadsleden en daardoor ook de betrokkenen deze zaak nog eens op een rustiger wijze onder de oogen hebben kunnen zien. Ik wil wel zeggen dat, toen ik deze zaak onder de oogen zag, ik er mijn verbazing over heb uitgesproken, dat in 1922 een college van Burgemeester en Wet houders met een dergelijk voorstel bij dezen Raad heeft durven komen. Om dat te motiveeren sta men mij toe een klein overzicht te geven van de gestie over de laatste jaren. Ik zal dan moeten beginnen met den toestand te noemen, zooals die ongeveer was voor 20 jaar geleden. De arbeiders-vakorganisaties van verschillende richting waren toen nog zwak en wanneer er werkloosheid was, dan werden die menschen gesteund door de Armenka mer. Echter parallel met den uitbouw en groei van de vakorganisaties steeg ook het bewustzijn van de vak organisaties en steeg ook het bewustzijn van de men schen individueel. De verschillende organisaties hebben in dien tijd op hun beurt individueel de werkloozen kassen in het leven geroepen. Maar het bleek alras, dat er een zoodanigen chaos ontstond met die werkloozen kassen dat bij eenige grootere werkloosheid het onmo gelijk was de menschen daaruit te steunen. Maar ook bleek dat het niet meer de menschen waren van voor 20 jaar, met wie men had te doen, dat. als er een werk loosheid kwam van grooteren omvang, de menschen dan ook niet meer naar de Armenkamer gestuurd wilden worden. Dat is een van de reden geweest dat de centrale werkloozenkassen in het leven zijn geroepen, die de zaak wel zou kunnen doorstaan en die zou zorgen dat, als door malaise enz. werkloosheid ontstond, men dan niet dc menschen naar de Armenkamer zou behoeven te brengen. Nu leven wij op dit oogenblik in een toestand, dat de werkloosheid ontzettend groot is. De regeering heeft gezien dat door verschillende werkloozenkassen niet meer aan hunne verplichtingen kan worden voldaan en dat die werkloozen niet aan hun lot kunnen worden overgelaten. De regeering heeft ten opzichte van de uitgetrokken, de dubbel uitgetrokken en de niet trek kende werkloozen een regeling in het leven geroepen. Die regeling treft echter niet ieder vakarbeider; de re geering heeft uitzonderingen gemaakt. We hebben ge kregen crisis-werkloozen en menschen die tot bepaalde vakken behooren. Ik moet zeggen dat ik niet heb ge voeld of de grens door die regeling precies juist is ge trokken, maar dat wil ik er op 't oogenblik buiten laten. Maar wel wil ik nog iets anders zeggen. De regeering heeft een regeling getroffen en de gemeenten genood zaakt om voor de anderen, die niet in die regeling wor den betrokken, zelf een regeling te treffen. En dan wil ik hierbij dit naar voren brengen, dat, ofschoon de Minister van Binnenlandsche Zaken, Ruys de Beeren- brouck, woordelijk heeft gezegd dat dit een soort ar menzorg was, hij er toch niet toe over heeft kunnen gaan om op een dergelijke wijze de menschen te helpen als Burgemeester en Wethouders voorstellen. Als wij weten dat in zijn circulaire van 7 December 1921 de Minister van Binnenlandsche Zaken de crisis-werkloo zen bespreekt en dan in artikel 11 omtrent die zaak wordt gesproken dat er een commissie in het leven kan worden geroepen in gemeenten van bepaalden omvang, waarin de betrokken vakorganisaties zitting hebben, wanneer een dergelijk Minister op een dergelijk stand punt heeft gestaan, dan heeft hij toch ook niet de tus- schenkomst van de Armenkamer hierbij in het leven willen roepen, iets wat Burgemeester en Wethouders wel willen. Deze Minister van Binnenlandsche Zaken, die toch niet als zoo vooruitstrevend bekend staat, wenscht een commissie, waarin mogen zitting nemen 3 leden door de regeering te benoemen, 3 te benoemen door Burgemeester en Wethouders en een lid van ieder der verschillende vakorganisaties. Het verschil dat nu zit in deze regeling in het voorstel, waarmee Burge meester en Wethouders komen, is dat, waar dit nu andere werkloozen zijn, die niet onder de regeling der regeering vallen, Burgemeester en Wethouders nu eigenlijk zeggen: Het gaat niet aan, die menschen er in te betrekken, die menschen, die wel steeds de volle dige controle hebben gehad bij de algemeene werkloo zenkassen, wenschen wij de controle niet meer toe te vertrouwen, maar wij zullen die controle door de Armen kamer laten uitvoeren. Dat is het, wat ik op het oogen blik zoo absurd vind, dat die menschen, die buiten hun wil werkloos zijn geraakt, ondersteund zullen moeten worden door de Armenkamer. Ik heb dan ook met de meeste verbazing van dat deel van het voorstel kennis genomen. Ik zal op dit oogenblik niet spreken over de bedragen, die zijn wel in overeenstemming met wat door den Mi nister is bepaald. Strakjes hoop ik op de gestie, hoe men tot die verschillende bedragen komt, nog wel het woord te voeren. De heer Lautenbach heeft zoopas een amendement voorgesteld, ik heb met de heeren Tiemersma en Koopal ook een amendement en ik ben zoo vrij dit in te dienen. Ik hoop dat de heer Lautenbach mij dit niet kwalijk neemt, omdat ik meen dat ons amendement duidelijker aangeeft, hoe wij de zaak wenschen. Ik wil dan dit amendement indienen, om de eerste alinea sub b 1 van het voorstel van Burgemeester en Wethouders te lezen als volgt: „Aan uitgetrokken en nog niet trekkende werkloo zen, die zich daartoe bij hun vakorganisatie aanmel den, wordt na onderzoek door een commissie, waarin ook de vertegenwoordigers der vakorganisaties zitting hebben, steun verleend". De maximum-maatstaf der steun als volgt te be palen:" Ik wil ten opzichte van deze commissie nog dit zeg gen dat, als wij hier een dergelijke commissie in het leven roepen, wij ze ons dan in dezen geest denken, dat door het college van Burgemeester en Wethouders 3 leden worden aangewezen en door de 3 verschillende vakcentralen ieder een. Dan komt er een commissie tot stand, waarvan ik de overtuiging heb dat, als wij moeten steunen, er dan een zoodanige controle wel is dat wij niet bang behoeven te zijn dat de gemeentegelden nut teloos worden uitgegeven. De heer Visser kan dat, wat door de beide sprekers in het midden is gebracht, onderschrijven. Hij zal zich niet begeven in de hooge politiek, zooals de heer Afuller doet, maar hij wil het vraagstuk bezien zooals het wer kelijk is. Men moet verschil maken tusschen de soort van armen. Wanneer men hier te doen heeft met men schen, die jaren lang hebben gecontribueerd voor hun organisatieschap en voor hun verzekeringssysteem en die nu, niet door hun eigen schuld, werkloos zijn, dan kan men die menschen niet vergelijken bij de gewone armen. Uit moreel oogpunt beschouwd is het niet wen schelijk dat zij worden gelijk gesteld met gewone armen, die door of buiten hun schuld werkloos zijn geworden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 8