Vergaderiag van Hag 11 Juli 1922.
190 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juni 1922.
Het is een vernedering voor den oppassenden werkman
dat hij een bezoek aan de Armenkamer moet brengen.
Maar ook den technischen kant van het vraagstuk wil
spreker hierbij naar voren brengen. Heeft men ook de
waarborg, afgezien van wat het wezen van de Armen
kamer betreft, dat de Armenkamer het geschikte lichaam
is om te beoordeelen welke menschen al en welke niet
voor steun in aanmerking komen? Spreker dunkt dat
men deze beoordeeling moet overlaten aan de meer be
voegde vakorganisaties, die hun menschen kennen, die
hun menschen in het algemeen weer zoo spoedig mo
gelijk aan den arbeid trachten te krijgen en die het ge-
heele vertrouwen hebben van de gemeente. Dit instituut,
de vakorganisatie, is technisch beter in staat dit werk
te doen dan de Armenkamer. Afgezien dus van het
moreele bezwaar, het vernederende voor den werklooze,
is er ook een technisch argument ten opzichte van de
oplossing van deze kwestie. En spreker meent dat men
in dit opzicht aan elke organisatie ten volle zijn ver
trouwen kan schenken.
De heer O. F. de Vries (wethouder) zou, wat hem
persoonlijk betreft, hierbij nog een enkele opmerking
willen maken. Hier wordt telkens naar voren gebracht
door de heeren Muller en Visser, dat de vakorganisaties
altijd controle hebben gehouden over de werklozen
kassen. Maar dat was ook bij een andere steunregeling.
Men moet in het oog houden dat het hier wel iets anders
staat, ten minste voor de gemeente, omdat deze steun
absoluut alleen door de gemeente wordt uitgekeerd en
daarin noch door het Rijk noch door de vakorganisaties
wordt bijgedragen. Spreker kan begrijpen dat een ge
meentebestuur zich dan op het standpunt stelt wij
moeten van onzen kant een zoo nauwkeurig mogelijke
controle houden over de gelden, die worden besteed. Het
is hier niet een kwestie van wantrouwen jegens de vak
organisaties, maar het is hier eenvoudig een kwestie van
zaken doen. De gemeente is dit hier verplicht. Hoewel
spreker veel voelt voor wat door de heeren Lautenbach
en Muller is voorgesteld, wil hij wel zeggen dat hij bij
elk stelsel voorop stelt een nauwkeurige controle door
het gemeentebestuur. Spreker zou daarom willen voor
stellen om deze zaak met de voorstellen, die daarbij zijn
ingediend, nog 14 dagen aan te houden hij weet niet
of de meerderheid van het college daarmee accoord
gaat opdat het college nog eens verder onder de
oogen kan zien en overwegen of er niet een commissie
in het leven is te roepen die deze zaak regelt.
De heer Lautenbach: Indien door den Raad beslist
werd in den zin, als door mijn overbuur (de heer Muller)
is voorgesteld, dan zou zeker de raadgeving van den
wethouder reden van bestaan hebben. Maar ik heb in het
bijzonder het voorstel tot het instellen eener commissie
nagelaten, omdat, waar b.v. bouwvakarbeiders werkloos
zijn, de vertegenwoordigers uit die organisatie deze zaak
het beste kunnen beoordeelen. Daarom wensch ik niet
een commissie uit de vakcentrales, maar een beoor
deeling door de onmiddellijke chefs, die de geschiedenis
hebben meegemaakt. Dan gaat het onderzoek veel se
cuurder en vlugger.
De heer Muller: Naar aanleiding van wat de wet
houder zegt, wil ik nog een paar woorden zeggen. De
wethouder zegt dat wij het niet moeten misprijzen dat
Burgemeester en Wethouders met een voorstel komen,
waarin zij controle wenschen. Ik zou willen vragen of
dan iemand, hier de controle heeft verworpen. Maar het
is de kwestie maar welke controle er komt. Ruys de
Beerenbrouck doet het voorstel om een commissie te
benoemen en met dat systeem zijn ook onze belas
tingcenten gemoeid ten aanzien van de crisis-werk-
loozen. Het college van Burgemeester en Wethouders
is in de gelegenheid om ook een dergelijke commissie
in te stellen, maar het college haalt er de Armenkamer
bij. Dat is de kwestie. Er moet wel controle zijn, dat
vind ik ook. Maar men moet niet met het systeem komen
van de Armenkamer. De menschen, die het noodig zijn,
zijn niet gesteld op den armbezoeker. Ikzelf ben vroeger
ook werkzaam geweest in het vrije bedrijf en zoo zijn
er hier meer leden van den Raad, die de kans beloopen
werkloos te worden. Maar ik zou liever mijn vingers op
vreten dan dat ik de menschen van de Armenkamer bij
mij over de vloer kreeg. En zoo denken de meeste ar
beiders er over. Dat moet de Raad inzien, dat zij niet
willen dat zij den armbezoeker op hun dak krijgen.
De Voorzitter zou willen voorstellen, alvorens de dis
cussies verder gaan, eerst te beslissen over het voorstel
van wethouder De Vries, om deze zaak nog 14 dagen
aan te houden.
De heer Visser: Mag ik dan weten wat voor motieven
daarvoor zijn? Kunnen er nieuwe gezichtspunten worden
geopend?
De heer Berghuis (wethouder): Ja zeker.
De heer VVestra: Als ik goed heb gehoord dan heeft
de heer De Vries voor zich persoonlijk gesproken. Mag
ik over zijn voorstel ook de meening hooren van Bur
gemeester en Wethouders?
De Voorzitter: Als mijn persoonlijke meening wil ik
wel zeggen dat er, wat mij betreft, niets geen bezwaar
is om deze zaak nog 14 dagen aan te houden. Over dat
voorstel is natuurlijk nog geen vergadering van het col
lege geweest.
De heer Oosterhoff: Ik wilde nog even een vraag doen
ter verduidelijking. De bedoeling van den heer De Vries
is toch niet louter om dit voorstel nog 14 dagen aan
te houden, maar opdat Burgemeester en Wethouders
nog eens zullen nagaan of er nog niet een ander lichaam
dan de Armenkamer mee belast kan worden?
De Voorzitter: Dat is niet gezegd, maar 't is wel de
bedoeling.
De heer Visser: Krijgen we nu over 14 dagen weer
hetzelfde voorstel?
De Voorzitter: Dat zullen we afwachten.
De heer Visser: Waar gaat de kwestie dan over?
De Voorzitter: 14 dagen aanhouden.
De heer Visser: Dus komen Burgemeester en Wet
houders dan zonder verdere plannen weer met dit
voorstel?
De Voorzitter: Het voorstel van den heer De Vries
is om de zaak nog 14 dagen aan te houden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer O. F. de Vries, om het
voorstel van Burgemeester en Wethouders met de
daarop ingediende amendementen nog 14 dagen aan te
houden, wordt met 19 tegen 4 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heeren Van der Werff, Cohen,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Tie-
mersma, O. F. de Vries, Oosterhoff, Fransen, Muller,
Dijkstra, Tulp, Berghuis, Koopal, Zandstra, De Vos,
IJ. de Vries, M. Molenaar, B. Molenaar, Collet en De
Boer.
Tegen stemmen: de heeren Visser, Lautenbach, Dijstra
en Westra.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1922. 191
Tegenwoordig 23 leden, te weten: de heeren Koopal,
M. Molenaar, Dijkstra, Van der Werff, Zandstra, Visser,
Lautenbach, Oosterhoff, Dijstra, mevrouw Buisman
Blok Wijbrandi, de heeren Van Weideren baron Ren-
gers, Tulp, Westra, Fransen, IJ. de Vries, Tiemersma,
Cohen, De Boer, Collet, B. Molenaar, Berghuis, Muller
en De Vos.
Afwezig 2 leden, de heeren O. F. de Vries en Jansen,
beiden met kennisgeving.
Voorzitter: de heer Jhr. Mr. J M. van Beyma, Bur
gemeester.
I. De verslagen der vergaderingen van 9 en 23 Mei
1922 worden onveranderd vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld:
1. dat bij Koninklijk besluit van 6 Juni I.I. no. 30
zijn goedgekeurd de raadsbesluiten d.d. 14 Februari 1.1.
tot wijziging der heffingsverordeningen van markt- en
weeggelden voor het gebruik der veemarkt en de weeg
toestellen, beurs- en waagrechten, belasting op tooneel-
vertooningen en andere openbare vermakelijkheden, be
lasting op het houden van honden en d.d. 14 Maart tot
wijziging der verordening tot het heffen van havengeld.
2. dat Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd de
raadsbesluiten d.d.:
11 April 1.1. tot wijziging der gemeentebegrooting,
dienst 1921 en tot het doen van rechtstreeksche uitgaven
uit den post voor onvoorzien, dienst 1921;
13 Juni 1.1. betreffende onderhandsche verhuring van
de bovenwoning van het perceel Wirdumerdijk no. 1
aan B. Nijholt.
3. grafische voorstelling der calorische waarde van
het menggas der gemeentelijke gasfabriek, bijgewerkt
tot 1 Juli 1.1.
4. bericht van mej. AL A. de Bruyne dat zij de be
noeming tot directrice der school voor Middelbaar On
derwijs voor meisjes, alhier, aanneemt.
De punten sub 1—4 worden voor kennisgeving aan
genomen.
5. adres van W. Andringa e. a., bewoners van huizen
aan de Camminghastraat, om het gedeelte van de sloot,
dat zich onmiddellijk achter hunne woningen bevindt
en dat is vervuild, te doen dempen.
Wordt voorgesteld dit adres in handen te stellen van
Burgemeester en Wethouders ter afdoening.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijstra: Het college zal ten opzichte van deze
kwestie misschien nader overwegen wat er moet gebeu
ren. AAaar ik heb mij op de hoogte gesteld hoe de toe
stand daar is. Deze is bijzonder lastig: het stukje sloot
heeft geen verbinding met andere slooten. Men krijgt
daar een toevloed van water dat met warmte tot ver
damping overgaat en anders is het een verzameling van
ongerechtigheden.
De Voorzitter zegt dat dit punt bij Burgemeester en
Wethouders nog niet is behandeld, zoodat hij den heer
Dijstra op het oogenblik dienaangaande nog geen ant
woord kan geven.
Wat de heer Dijstra zegt omtrent de vervuiling wil
spreker direct aannemen. Hij weet het niet, is er zelf
niet geweest, maar dat zal wel het geval zijn. Maar
spreker wil hier deze opmerking maken dat de men
schen gewoonlijk eerst zoo'n sloot zelf heelemaal ver
vuilen en, als deze vervuild is, dan aan de gemeente
vragen om ze dicht te maken. Dat is de practijk; men
gooit er eerst van alles in en, als dan de zaak gaat
stinken vraagt men aan de gemeente om de sloot te
dempen. Dat mag hier wel eens in 't openbaar bekend
worden gemaakt.
Maar in elk geval, Burgemeester en Wethouders zul
len, als zoovele slooten, ook deze sloot met aandacht
bekijken.
De heer IJ. de Vries zegt dat dit stukje sloot door
de gemeente is afgesloten. De sloot liep bij de landerijen
langs, maar de gemeente heeft daar straten aangelegd.
Verder zijn die huizen daar nog niet langer dan een
goed half jaar bewoond, zoodat de regel, dat de men
schen zelf de sloot hebben vervuild, hier wel eens niet
van toepassing kan zijn. Het betreft hier een afgedamd
stuk door de gemeente zelf.
De Voorzitter kan niet anders zeggen dan dat die be
woners dan een gunstige uitzondering maken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het adres sub 5 wordt in handen van Burgemeester
en Wethouders gesteld ter afdoening.
6. adres van M. Ferwerda om hem toe te laten tot
den afkoop van de grondpacht ad 0.48, rustende op
zijn perceel sectie B no. 3527 aan de Waeze, tegen den
penning twintig.
Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders
gesteld om prae-advies.
7. adres van het schoolbestuur der te 'sHertogen-
bosch vanwege den Nederlandschen Roomsch-Katholie-
ken Politiebond ,,St. Michaël" gevestigde politievak-
school om daarvoor een bijdrage uit de gemeentekas te
verleenen en om voor het bezit van een diploma van
genoemde school eene toelage toe te kennen.
Met algemeene stemmen wordt besloten dit adres af
te wijzen.
8. adres van de Algemeene Nederlandsche Vereeni-
ging „Het Groene Kruis" te Utrecht, om toekenning van
een jaarlijksch subsidie van ten minste 25.
Zal worden behandeld bij de begrooting voor 1923.
9. schrijven van het bestuur der woningvereeniging
„Leeuwarden" betreffende de benoeming van den heer
J. Aluller, in afwijking van de aanbeveling van Burge
meester en Wethouders tot bestuurslid der woningver
eeniging „Leeuwarden", als vertegenwoordiger der ge
meente, vacature D. Blanson-Henkemans.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
10. schrijven van den Armenraad waarbij wordt ver
zocht het raadsbesluit van 5 September 1893 betreffende
de aanvaarding van het legaat-Ypeij aldus te wijzigen,
dat de geheele rente van dat legaat, na aftrek van de
onderhoudskosten der graven, ten bate der armen komt.
11. schrijven van de woningbouwvereeniging „Beter
Wonen", waarbij zij verzoekt dat de gemeente garantie
zal verleenen voor de terugbetaling van een kasgeld-
leening groot 80,000.voor de uitvoering van
haar bouwplan nabij de Jacob Binckesstraat.
De punten sub 10 en 11 worden in handen van Bur
gemeester en Wethouders gesteld om prae-advies.
12. dat, blijkens schrijven, bij kantbeschikking van
den Commissaris der Koningin ter kennis van het ge
meentebestuur gebracht, de Minister van Binnenlandsche
Zaken bezwaar maakt tegen den aftrek van 700.
voor noodzakelijk levensonderhoud, vastgesteld bij art.
4 der verordening tot het heffen van een belasting naar
het inkomen, raadsbesluit van 28 Februari 1922, waarom
hij in overweging geeft dien aftrek te brengen op 650.-,
eventueel bij behoud van den hoofdaftrek op 700.
den kinderaftrek van 100.terug te brengen tot
50.per kind.
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders stellen
voor om, naar aanleiding van wat het vorig jaar door
den Minister is gevraagd vast te stellen, en wat toen is