194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1922. en Wethouders niet bestond. Als dat van dezen kant was gezegd, kon ik het mij voorstellen, maar dat het wordt gezegd door de overzijde, die heeft meegewerkt tot de verkiezing van dit geheele college, dat het col lege het vertrouwen van den Raad niet heeft, begrijp ik niet. Onzerzijds is aan de samenstelling van dit col lege niet meegewerkt, doch het geheele college is door de overzijde van den Raad samengesteld. De heer M. Molenaar: Ik geloof dat hier een mis verstand is. Ik heb niet gezegd dat het college niet het vertrouwen van den Raad heeft, maar ik heb gezegd dat de commissie het volle vertrouwen van den Raad moet hebben en dat zij, om dat vertrouwen te kunnen hebben, door den Raad zelf moet worden benoemd. De heer Fransen: Nu zegt U het een beetje anders als zooeven. De heer Dijkstra (wethouder): Deze zaak moet toch op een behoorlijke manier terecht komen. Nu is het natuurlijk mogelijk dat deze redactie niet deugt. Ik ben het met den heer Fransen eens, dat misschien de aan leiding, dat deze zaak zoo geloopen is, is geweest dat de redactie van artikel 6 voor tweeërlei uitlegging vat baar is. Maar het staat als een paal boven water dat daarin wel gesproken wordt dat er een voorzitter uit het midden van het college moet worden benoemd, maar dat het college geen 6 raadsleden uit zijn midden kan benoemen. Als het nu de bedoeling is dat de Raad die benoeming zal doen, dan is dat gemakkelijk te onder vangen, n.l. zoo: als de Raad nu zijn sanctie verleent aan dezen loop van zaken en, als dan in September de commissie reglementair aftreedt, de Raad dan opnieuw de leden benoemt. Dan kan de zaak, zooals zij nu is ge loopen, doornrarcheeren en er doet zich geen enkele moeilijkheid voor. De heer Oosterhoff: Ik ben het niet heelemaal met den heer Dijkstra eens. Ik geloof niet dat wij er op die manier komen. Ik sta op het standpunt dat men artikel 6 maar op één manier kan uitleggen en niet op twee. Op grond daarvan kan hoogstens worden beweerd dat de Voorzitter wel maar de leden van den Raad niet door het college worden aangewezen, maar er kan in ieder geval nooit uit gelezen worden dat de Raad die ledea moet benoemen. Wil men dat, dan moet men de ver ordening wijzigen en het er uitdrukkelijk in zetten. Zooals het hier staat kan dat niet. De heer Dijstra: Ik heb hier weinig aan toe te voegen. Het lijkt mij ook toe dat het 't meest gewenscht is, dat de Raad de leden benoemt. De indruk, dien ik krijg van deze benoeming is, dat zij vrijwel het beeld is van de onderlinge verhouding hier in den Raad, zoodat ik geen bezwaar heb om de benoeming te laten zooals zij is. Maar in het vervolg zullen dan die 6 leden door den Raad moeten worden benoemd. De heer De Boer: Ik geloof niet dat hier met heel veel goede gronden getwijfeld kan worden. We kunnen artikel 6 der verordening wel buiten beschouwing laten, omdat dit enkel aanwijst hoe de commissie wordt sa mengesteld. Maar in de vorige artikelen wordt geregeld dat men overleg krijgt met het bestuur der gemeente enz. en nu acht ik het volkomen logisch dat, wanneer men overleg krijgt met het bestuur der gemeente, dan het bestuur der gemeente ook zijn eigen vertegenwoor digers aanwijst. De oplossing, die de heer Dijkstra aan de hand doet, lijkt mij heelemaal onjuist; daardoor zou het mogelijk zijn tweeërlei interpretatie aan de veror dening te geven. Het lijkt mij het beste toe dat er in den titel der verordening wordt gezet dat dit een „raads commissie" is. Een raadscommissie wordt toch door den Raad benoemd? De Voorzitter: Uit den Raad. De heer De Boer: Oh, dan vervalt het. De heer M. Molenaar: Ik hoor dat de heer Oosterhoff zegt dat, omdat niet in de verordening staat dat de commissie door den Raad wordt benoemd, dat ook niet moet gebeuren. Ik heb de andere verordeningen niet bij mij, die van de financieele commissie, van de com missie voor de lichtfabrieken enz., maar ik geloof niet dat daar wel uitdrukkelijk bij staat dat de leden door den Raad worden benoemd. Ik zou ook zeggen: dat spreekt vanzelf. Maar overigens kan ik mij wel veree nigen met het idee van wethouder Dijkstra: dat op 't oogenblik de Raad deze benoeming bevestigt, mits vast staat dat die benoeming geldt tot September, wanneer alle commissies aftreden en dat dan deze commissie ook opnieuw wordt samengesteld, evenals alle andere com missies. De Voorzitter: Ik zou willen voorstellen op 't oogen blik gewoon door te gaan, vooral nu degene, die de zaak heeft aangesneden, zich persoonlijk hiermee kan veree nigen. Burgemeester en Wethouders kunnen dan de zaak nader nog eens rustig onder de oogen zien en dan kan eventueel te zijner tijd nog een wijziging der ver ordening worden voorgesteld. De interpellatie wordt gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van den Voorzitter. Punt 13d der mededeelingen wordt voor kennisgeving aangenomen. c. ingevolge de bepalingen van het betrekkelijk con tract hebben goedgevonden dat de huur van het perceel Peperstraat no. 6 door C. P. Dames is overgedragen aan R. de Jong. Wordt voor kennisgeving aangenomen. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1 Agenda no. 2). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan mej. K. W. J. Cremer, boven hare toelage als plaatsvervangende directrice der school van M. O. voor meisjes, eene gratificatie toe te kennen voor de langdurige waarneming der betrekking van directrice dier school gedurende de vacature mej. Sta- verman. Dit voorstel luidt als volgt: Met de infunctietreding der nieuwe directrice aan de Middelbare School voor meisjes bij den aanvang der zomervacantie eindigt tevens het waarnemend directo raat van mejuffrouw Cremer. Sinds 1 October 1921 heeft zij dit waargenomen en is dus bijkans een geheelen cur sus als directrice werkzaam geweest. Wij zijn overtuigd dat zij deze taak op voortreffelijke wijze heeft vervuld en dit is ons bovendien nog gebleken uit een brief van de Commissie van Toezicht d.d. 14 Juni, welke de aan dacht er op vestigt dat, mede doordat mejuffrouw Cremer haar vol aantal lesuren heeft behouden, gedu rende dezen ganschen tijd eene leerares is uitgespaard. Waar deze vacature een zoo ongebruikelijk langen tijd heeft geduurd komt het ons billijk voor dat naast de 160.die de waarnemende directrice volgens de ver ordening boven haar salaris als leerares geniet, aan haar een extra uitkeering wordt gedaan, zoodat wij U voorstellen te besluiten aan mejuffrouw K. W. J. Cremer voor de diensten, die zij als tijdelijk directrice der School van Middelbaar Onderwijs voor meisjes over het tijdvak van 1 October 1921 tot 15 Juli 1922 aan de ge meente heeft bewezen, toe te kennen eene gratificatie van 500. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1922. 195 De beraadslagingen worden geopend. De heer De Vos zou met genoegen kunnen meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan mejuffrouw Cremer een gratificatie van 500. uit te keeren, maar hij zou toch willen vragen: is dit eigenlijk gezegd wel de manier? De waarnemende di rectrice is ingevolge de verordening voor haar waarne mend directoraat betaald en nu wil men nog een gra tificatie geven. Ik wil direct aannemen dat het bedrag, volgens de verordening toegekend, te weinig is. Maar zou het dan niet beter zijn de verordening te wijzigen in dien geest dat, als het directoraat wordt waargeno men, die waarneming dan geschiedt tegen een behoor lijke vergoeding? Dan heeft men niet met een gratifi catie te maken. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi kan zich ook niet met het voorstel vereenigen, hoewel zij natuurlijk graag het bedrag aan mej. Cremer zag toegekend we gens den langdurigen tijd dat deze het directoraat heeft waargenomen. Spreekster is het in dit opzicht met den heer De Vos eens, dat zij ook vindt dat, waar aan de waarnemende directrice altijd een vaste toelage wordt gegeven boven haar gewone salaris, voor de werkzaam heden, die er voor haar uit voortvloeien als zij werkelijk moet waarnemen, men niet nog eens een gratificatie moet geven. Spreekster weet ook niet of dit wel altijd gebeurt. Bij deze kwestie is hoofdzaak dat weet zij wel dat de waarneming langdurig is geweest, maar spreek ster herinnert zich niet dat de conrector van het gym nasium, die toch ook 4 maanden het rectoraat heeft waargenomen, ook een gratificatie heeft gekregen. Zij zou dit wel graag willen weten. Spreekster is zoo bang: als men hiermee begint, waar is dan het eind? Hoe lang kan men het precies stellen zonder gratificatie? Zou het niet het beste zijn dat de verordening zoo werd gewijzigd, niet zooals de heer De Vos bedoelt, dat er een hoogere som wordt toege kend, maar dat de zaak zoo geregeld werd, dat alleen de vergoeding aan de waarnemende directrice wordt uitbetaald, wanneer zij het directoraat werkelijk waar neemt? De heer IJ. de Vries zegt dat in hoofdzaak wat hij wou meedeelen ook is gezegd door mevrouw Buisman. Hij heeft zich ook verwonderd over dit voorstel. Hij stelde zich voor dat in deze verordening hetzelfde zou gelden als wat de wet zegt: als een hoofd tijdelijk zijn betrekking niet kan waarnemen, dan krijgt de onder wijzer, die waarneemt zooals de wet voorschrijft voor die waarneming het salaris van het hoofd. Nu is hier toch ook in de verordening omschreven, wat be taald wordt aan de waarnemende directrice. Daar moet men zich precies aan houden en niet een gratificatie bovendien geven. Is de toelage voor de waarneming te klein, dan moet de verordening worden gewijzigd. Spreker staat op het standpunt dat men goede wetten en verordeningen moet hebben maar daaraan moet men zich dan ook precies houden, zij moeten prompt worden uitgevoerd, zonder afwijkingen. De heer M. Molenaar kan zich volkomen vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om dat het hier, naar hij meent, een bijzondere toestand is. Juffrouw Cremer heeft niet alleen het directoraat waar genomen, maar spreker heeft uit het voorstel van Bur gemeester en Wethouders den indruk gekregen dat zij daarnaast ook haar volle aantal lesuren heeft behouden. Spreker stelt zich voor dat het meermalen het geval zal zijn dat het directoraat een tijdje wordt waargenomen. Dan zou spreker ook niet meer willen geven dan 160.-. Maar als daarnaast het volle aantal lesuren wordt be houden, wordt eigenlijk een dubbele functie bekleed. Daarom kan spreker zich hiermee vereenigen. De heer Tulp (wethouder) zou met het door den heer Molenaar gesprokene kunnen volstaan. Men moet niet vergeten, er wordt aan de waarnemende directrice j 160.betaald en in den regel heeft zij daar niet veel voor te doen. Het betreft dan waarneming bij ziekte enz., wat het eene jaar minder, het andere jaar meer voorkomt. Maar de waarnemende dienst behoort nu extra te worden betaald, aangezien mej. Cremer bijna ten geheel schooljaar heeft moeten waarnemen, n.l. vanaf 1 October tot het eind van dezen cursus, waarbij zij haar volle functie van leerares er bij heeft vervuld. Dan moet ieder het er mee eens wezen, dat het door Bur gemeester en Wethouders voorgestelde niet te veel is. Het betreft hier een uitzonderingsgeval, zooiets komt bijna niet voor. Hier waren bijzondere omstandigheden, waardoor de benoeming lang moest duren. Burgemeester en Wethouders vonden het billijk om meer te doen dan ingevolge de verordening was verplicht en stellen daar om voor 500.extra toe te kennen. Men kan daar ongelijk over denken, maar Burge meester en Wethouders vonden in dit geval een ver goeding van 500.voor 't extra werk niet te veel. De heer De Boer: Mag ik den wethouder vragen wat de gewone lesuren zijn van de directrice der Mid delbare Meisjesschool? De heer Tulp (wethouder): Dat is ongelijk, dat hangt er van af. De nieuwe directrice krijgt zooveel lesuren, dat zij het directoraat er ook bij kan waarnemen. Maar de leerares, die het nu waarneemt, heeft meerdere les uren. Ik geloof dat het aantal lesuren van mej. Cremer is 1924, een groot aantal dus. En daarbij heeft zij het directoraat waargenomen. De heer Ij. de Vries wil niet den indruk vestigen dat hij ongenegen zou zijn gepresteerden arbeid te betalen, maar het komt hem toch voor dat de verordening niet voldoende voorschrijft wat in sommige gevallen moet geschieden. Het zou ook jammer zijn, dat menschen, die zich met zooveel liefde aan de zaak wijden, dat zij mis schien wel 1 of 2 uur arbeid in de week gratis willen geven, geen behoorlijke vergoeding ontvangen, maar aan den anderen kant vindt spreker dat dit omschreven moet zijn in wet of verordening. Dan kan men de zaak precies handhaven en dan behoeft men geen gratificatie ook. De heer Tulp (wethouder) is het er mee eens dat dit zoo wezen moet in normale gevallen. Daarvoor kan men wetten maken, maar voor buitengewone abnormale gevallen kan men dat niet. Die moet men altijd afzon derlijk beschouwen. En dat is hier het geval. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag of de conrector voor die 4 maanden dat hij het rectoraat heeft waargenomen, ook extra is betaald. De heer Tulp (wethouder): Voor zoover mij bekend is, niet. De heer Oosterhoff zegt dat er nog een misverstand moet worden weggenomen. Mevrouw Buisman heeft gezegd dat hier een nieuwigheid wordt begonnen. Spre ker meent dat dit het geval niet is. Hij meent dat het geven van een gratificatie voor het buitengewoon lang waarnemen eener functie niet iets nieuws is. Dat is hier wel vaker gebeurd en dus komt men daarmee niet op een nieuwen weg. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 20 tegen 3 stemmen aangenomen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 3