198 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1922.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juli 1922. 199
7 (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om, voor zoover de gemeente betreft, de
Nederlandsche Tramwegmaatschappij te ontheffen van
de verplichtingen, die voor haar zijn voortgevloeid uit
de in 1911 verleende concessie voor een tramlijn in de
richting Suameer enz. (bijlage no. 24).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Lautenbach mag zeggen dat hij het vader
schap van deze oude beweging niet kan verloochenen.
Hij zou er even op willen wijzen wat voor kosten de ge
meente niet heeft moeten maken door met de tramweg
maatschappij onderhandelingen te voeren. Het is, wat
Burgemeester en Wethouders al aanwijzen, dat langs
de Willem Lodewijkstraat voor een kolossaal bedrag een
terrein is aangekocht, dat voortaan renteloos zal blijven.
Bij de Bleeklaan is het precies hetzelfde, die is ook ver
ongelukt. Hoe serieus de tram nu met haar aanbiedingen
komt, weet spreker niet, maar „serieus" en „tram"
plachten altijd tegenstellingen te wezen. Het vervallen
van de halte De Bleek is een groote teleurstelling, die
geboekt wordt door dat deel van de menschen dat woont
van Koningstraat tot Hoeksterpoort. Spreker zal niet een
herhaling er van geven dat een groot deel van de nering
dier menschen en van de waarde hunner panden hiermee
wordt verknoeid en dat men er hun hoop mee afsnijdt
dat er ooit iets van terecht komt.
Ofschoon hiermee niet regelrecht in verband staande,
zij het spreker vergund aan het college een wenk te
geven aangaande het gebruiken van rangeerterrein door
de tram van den openbaren weg tusschen het station der
tramweg-maatschappij en den Marssumerstraatweg.
Spreker heeft het meegemaakt dat het verkeer daar door
het rangeeren van een tram met 30 volgwagens gedu
rende ongeveer 10 minuten werd stop gezet. Slechts
voetgangers konden er af en toe een voor een door onder
leiding van een conducteur, die de wacht hield voor de
veiligheid. Maar allerlei soort voertuigen moesten terug.
Spreker meent dat de verordening uitdrukkelijk verbiedt
dat de openbare straat wordt gebruikt voor rangeer
terrein. Hij is blij hier de gelegenheid te hebben op
dezen toestand eens de aandacht te vestigen. Hij weet
van de omwonenden dat dit rangeeren in den regel nog
langer duurt en dat het lang geen zeldzaamheid is.
De heer Oosterhoff zegt dat hier niemand is, die de
besprekingen en onderhandelingen van het begin tot
het eind heeft meegemaakt, zoodat het uiterst moeilijk
is zich een oordeel te vormen over deze zaak, die reeds
11 jaren aanhangig is. De raadsleden hier verkeeren nu
in het ongelukkige geval, zich hierover toch een oordeel
te moeten vormen en hun stem hierover uit te brengen.
Nu is sprekers oordeel misschien heelemaal mis en
hij zou dan graag nader worden ingelicht maar hij
heeft sterk het gevoel gekregen dat bij de overeenstem
ming, die nu is bereikt tusschen tram en gemeente, de
gemeente niet aan het langste eind trekt. Spreker krijgt
sterk den indruk dat de tram daarmee in voordeeliger
conditie komt dan de gemeente. Wel worden hier op
gesomd de dingen waartoe zich de tramweg-maat
schappij verbindt, maar dat zijn toch gedeeltelijk ook
dingen, waarvan de tramweg-maatschappij zelf voordeel
heeft. Het handhaven eener rechtstreeksche verbinding
tusschen Leeuwarden en Drachten is voor de tramweg
maatschappij minstens zoo voordeelig als voor Leeu
warden; het is zelfs voor de tramweg-maatschappij nog
beter dan de weg langs de Bleek, omdat dat traject
langer en dus minder economisch is, doordat het mate
riaal meer heeft te lijden, er meer kolen moeten worden
verstookt enz. Het verleenen van vergunning aan de
gemeente tot het hebben van een openbaren weg op
het terrein der Maatschappij is een dubieus voordeel
voor de gemeente. Burgemeester en Wethouders deelen
toch zelf mede dat naar de meening van den rechtsge
leerden raadsman der gemeente de gemeente haar be
voegdheid niet had overschreden door het aanleggen
van bedoelde straat. Dat voordeel is dus ten minste al
zeer twijfelachtig. Dan meent spreker dat het opbreken
van alle verbindingen, binnen een bepaalden tijd, tus
schen den Marssumerstraatweg en het spoorwegstation
voor de gemeente van niet heel veel belang is. Wanneer
er een rechtstreeksche verbinding van de tram vanaf het
spoorwegstation tot de halte-Lokaalspoor tot stand
komt, dan zou het dwaasheid zijn het vervoer te doen
plaats hebben over den langen weg in plaats van over
den korten weg. Spreker ziet dan ook niet in dat de
gemeente er zoo ontzaglijk groote voordeelen bij heeft.
Wel behoeft zij het renteloos voorschot van 58,000.
niet te betalen en wordt het verkeer van de tram uit de
stad weggewerkt, maar groote nadeelen staan daar
tegenover, bijvoorbeeld wat de heer Lautenbach ook
heeft genoemd, n.l. dat men niet de verbinding krijgt
ever De Bleek, iets wat de Raad spreker niet, waarom
doet er hier niet veel toe wel altijd heeft willen heb
ben. De grond, voor die verbinding bestemd,, blijft nu
nutteloos liggen. En wat de heer Lautenbach niet heeft
genoemd, is, dat de brug over het Kanaal ook niet wordt
gelegd. Deze zal er toch moeten komen en dat zal nu
de gemeente schatten geld kosten. Van de wethouders
tafel wordt wel ontkennend geschud, maar spreker denkt
toch dat men die brug hier per sé zal moeten hebben.
Spreker vindt dat de gemeente zich hier zeer groote
offers oplegt tegenover wat de tram doet. Hij erkent
volkomen dat de Raad hier nu moet ingrijpen. Zeker,
Burgemeester en Wethouders hebben hier met heele
groote moeilijkheden te kampen gehad, vooral, doordat
er tijden en tijden overheen zijn gegaan. Maar één ding
zou spreker toch bepaald uit de overeenkomst willen
zien weggenomen, n.l. het laatste deel uit de 2e con
cessie van de tramweg-maatschappij. Deze verbindt
zich tegenover de door Burgemeester en Wethouders
voorgestelde opheffing van verplichtingen tot:
„2e. het omleggen van den tramweg tusschen den
Marssumerstraatweg en het station der Nederlandsche
spoorwegen, waardoor de lijn, met inbegrip van het
tram-emplacement bij de Vrouwenpoort, uit de stad
verwijderd wordt binnen een termijn van vijf jaar na
dagteekening van het raadsbesluit van heden, over
macht voorbehouden en onder voorbehoud, dat finan-
cieele steun van de gemeente bij de uitvoering van
dit, uit den aard der zaak kostbare, werk niet uit
gesloten zij."
Spreker zou nu dat laatste: „en onder voorbehoud,
dat financieele steunenz." er pertinent uit willen
laten. Hij zou willen toestaan wat de maatschappij
vraagt, maar zonder meer, zonder eenige verbintenis,
zonder een cent daartoe bij te dragen.
De heer M. Molenaar merkt op dat de maatschappij
eerst aanbiedt 5 concessies, waarvan de eerste is:
„het maken van een verbinding tusschen onzen
tramweg en den Noord-Frieschen Lokaalspoorweg
nabij halte Leeuwardenenz."
Spreker mist daaruit een termijn. Is het niet mogelijk
dat die daaraan wél wordt verbonden? Er zal misschien
onteigening moeten plaats hebben, maar spreker zou
toch een termijn willen vaststellen, waarbinnen bedoelde
verbinding tot stand moet zijn gebracht. Indien dat niet
gebeurt, vreest hij, dat dit ook nog wel 5 jaar kan duren.
Dan zijn die eerste 5 concessies maar ten deele in
het voorstel van Burgemeester en Wethouders overge
nomen. Spreker mist daaruit de 2e concessie, waarbij
de maatschappij zich verbindt tot:
„het wijzigen van den bovenbouw van de lijn door
de stad zoodanig, dat het rijverkeer den minsten
hinder ondervindt van de aanwezigheid der lijn".
In een volgend schrijven heeft de maatschappij aan
haar eerste 5 concessies een zesde toegevoegd, maar
zij heeft daarbij niet gezegd dat zij haar tweede introk.
Zij handhaaft die dus waardoor de eerste 5 op 6 con
cessies zijn gekomen. Waarom hebben Burgemeester en
Wethouders nu die tweede concessie opgegeven
Spreker vermoedt, omdat zij van oordeel waren dat
wijziging van den bovenbouw niet noodig was, omdat
de lijn toch binnen 5 jaar zou worden verwijderd. Spre
ker is het er niet mee eens dat dit hetzelfde is en meent
dat het wel de moeite waard is om aan deze concessie
van de maatschappij vast te houden. Anders zal men
nog 5 jaar lang aan deze lijn vast zitten, terwijl, als
het mogelijk was aan deze concessie vast te houden en
men dus begint met de wijde groeven te vernauwen,
daarmee al vast veel hinder zou verdwijnen in de stad.
Dan zou spreker Burgemeester en Wethouders ook
op het hart willen binden het contract zoo te maken,
dat men daaraan houvast zal hebben, zoodat men, als
de maatschappij niet voldoet aan de voorwaarde om
hare lijnen binnen 5 jaar uit de stad te brengen, dan
de middelen heeft om haar daartoe te dwingen.
Spreker is het volkomen eens met den heer Ooster
hoff, waar deze de laatste zinsnede van de tweede
concessie wil doen verdwijnen. Deze is, dunkt spreker,
ook geheel overbodig. Als daarover niets wordt ge
noemd, dan is het ook niet uitgesloten dat er financieele
steun wordt verleend, als er maar niet in staat, dat de
gemeente daartoe niet bereid is. Als die zinsnede wordt
weggelaten kan de Raad daarover later altijd nog be
raadslagen.
Verder wil spreker nog de vraag stellen: wie wordt
eigenaar van den grond, als de rails worden opge
broken?
Ten slotte heeft spreker nog een opmerking. In het
eerste schrijven van de maatschappij (Iitt. B, pag. 288,
2e kolom, bijl. 24), doet de maatschappij deze concessie:
desverlangd met behoud van onze ver
plichting tot aanleg van een zijlijn over een door de
gemeente daartoe ter beschikking te stellen strook
grond, onmiddellijk benoorden de spoorlijn naar
Groningen, als vaste punt tot aan de spoorbrug over
de Tijnje".
Die toezegging van de maatschappij is door Burge
meester en Wethouders heelemaal verwaarloosd. Spre
ker wil de vraag stellen waarom. Hij weet het niet en
zou daarom graag worden voorgelicht, maar hij zou
willen vragen: is het niet de moeite waard en voor de
gemeente van belang dat daar een zijlijn tot stand komt?
Spreker heeft de vroegere besprekingen niet meege
maakt en hij weet dus niet wat de bedoeling was van
die lijn, maar het heeft hem gefrappeerd dat daarvan
in het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet
wordt gesproken.
De Voorzitter wil namens Burgemeester en Wet
houders op enkele punten antwoorden. De heer Lau
tenbach komt er natuurlijk op dat de tramhalte bij de
Bleek vervalt en ook de heer Oosterhoff heeft daar een
beetje op tegen. Spreker wil echter opmerken dat de
onderhandelingen, die voortgevloeid zijn uit het plan
om een tramlijn aan te leggen met een halte De Bleek,
de maatschappij tot niets anders verplichten dan alleen
als zij de 58,000.voorschot aanvaardt, de lijn langs
De Bleek aan te leggen. Maar nergens staat dat de
maatschappij verplicht is die lijn te leggen als zij die
58,000.niet aanvaardt. Laat zij dat voorschot loopen,
dan komt die halte er nooit, dan kan men haar tot het
leggen der lijn daarvan niet dwingen.
De halte De Bleek vervalt dus, maar het maken van
een rechtstreeksche verbinding met Drachten door de
tram zonder subsidie van de gemeente zal blijven
bestaan. Burgemeester en Wethouders meenden dat dit
wel degelijk een belang voor de gemeente is. Spreker
geeft volkomen toe, zooals door Burgemeester en Wet
houders ook wordt toegegeven, dat daarin ook wel een
belang zit voor de tram. Maar dat is ook logisch, dat
moet ook, anders deed de tram het niet. Stel voor dat
het alleen een belang van de gemeente was, dan kwam
men er niet. Dan zou de maatschappij gek zijn als ze
het deed. Er moet voor haar ook voordeel in zitten.
Burgemeester en Wethouders hebben zich op dit
standpunt gesteld: als het mogelijk is, moeten de tram
lijnen uit de stad verdwijnen. De heer Lautenbach, die
het ook jammer vindt dat de halte De Bleek er niet
komt, heeft toch ook meteen een krachtig pleidooi ge
houden dat het absoluut noodzakelijk is dat de tram
uit de stad verdwijnt. Op dat standpunt stonden ook
Burgemeester en Wethouders en zij hebben gevraagd:
wat moeten wij daar tegenover geven? Nu hebben
Burgemeester en Wethouders zich altijd op het stand
punt gesteld, zelfs hier nog bij de kwestie dat de halte
De Bleek niet tot stand zal komen, dat de maatschappij
toch verplicht is een brug over het Nieuwe Kanaal te
bouwen. De maatschappij stond evenwel op het stand
punt dat zij dat in dit geval niet verplicht was. Nu
laat spreker in het midden welk standpunt het juiste is
ofschoon hijzelf meent dat de maatschappij het wel
verplicht is maar nu zou het mogelijk zijn over die
heele zaak een proces aan te gaan. Dit zou jaren en
jaren duren. Hoe het zou afloopen laat spreker in 't
midden, maar in ieder geval zou het jaren duren voor
de gemeente die brug zou hebben. En, werd men het
ten slotte niet eens, dan zou het alleen op schadever
goeding uitloopen en zou de gemeente ook proceskosten
moeten betalen. Burgemeester en Wethouders stellen
zich nog op het standpunt dat de maatschappij toch
een brug moest maken, de maatschappij ontkent dat,
maar nu meenen Burgemeester en Wethouders ook dat,
waar het van zooveel belang is dat de heele tram uit
de stad verdwijnt, de gemeente daar wel met een enkele
concessie tegenover mag staan.
De heer Oosterhoff sprak straks over de Fonteinstraat
als openbare straat op terrein der maatschappij. Spreker
meent dat deze concessie tegenover de werkelijk groote
transactie eigenlijk een futiliteit is. Maar na de onder
handeling met de maatschappij hebben Burgemeester
en Wethouders nu ook maar alles op een briefje willen
zetten. Zij weten nu dat zij recht hebben tot het hebben
van de Fonteinstraat over het terrein der maatschappij.
Spreker zou ook zeggen: is het opbreken van het doode
spoor aan den Stationsweg wel van zoo'n groot belang?
Hij hecht ook daar niet de meeste waarde aan. Maar
wat hij wél een groot voordeel vindt is, dat de rails uit
de stad zelf verdwijnen.
De heer Molenaar heeft gezegd dat onder de eerste
5 concessies ook was:
„het wijzigen van den bovenbouw van de lijn door
de stad, zoodanig, dat het rijverkeer den minsten
hinder ondervindt van de aanwezigheid der lijn."
't Is volkomen waar dat die bepaling niet is overge
nomen in de voorwaarden, welke de tram zijn opgelegd.
Spreker moet eerlijk zeggen dat men noch van den kant
van Burgemeester en Wethouders, noch van den kant
der maatschappij daarop ooit is teruggekomen, doordat
beide bestuurscolleges tot de overtuiging waren geko
men dat, als het kan, de geheele lijn toch binnen 5 jaar
uit de stad verdwijnt. Daarmee achtte men stilzwijgend
die bepaling vervallen, er is nooit meer een woord over
gekikt. De bedoeling van die concessie was, dat de
tramwegmaatschappij haar spoorwagens zou vervoeren
langs de nieuwe verbinding, in den vorm van een kwart
cirkel tusschen den tramweg en de spoorlijn van de
Noord-Friesche Lokaalspoor, en dat men de gewone
tramwagens zou blijven vervoeren door de stad. Dan zou
de tram hier in de stad dubbele rails krijgen, zooals bij
de electrische trams. De directeur der maatschappij
heeft echter later gezegd dat het bouwen van rails als
bij de electrische trams in Amsterdam, Den Haag, Rot
terdam en Utrecht hier niet mogelijk was, omdat de
rails dieper en breeder moesten zijn, zouden de bestaande
tramwagenwielen daarin passen. Bedoelde bepaling is
echter van weerskanten weggevallen nadat uit een la-