264 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1922. deze bouwen ter plaatse als op de situatie-teekening is aangegeven; 3. het bouwen van woningen aan de onmiddellijk ten westen van het uit te geven terrein gelegen voet straat is verboden; 4. voor den afstand van het terrein zijn verder van toepassing voor zoover mogelijk en indien niet in strijd met het bovenvermelde de bepalingen betref fende de uitgifte van bouwterreinen, gelegen tusschen den Oostersingel en het Cambuursterpad en toebehoo- rende aan de gemeente Leeuwarden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Fransen: Tegen dit voorstel zelf heb ik geen bezwaren, in 't minst niet. Maar ik zou de vraag willen doen of door het aannemen van dit voorstel meteen ont heffing wordt verleend van verschillende artikelen der bouwverordening, omtrent het maken van muren van woonhuizen, of dat daarvan later een afzonderlijk voor stel moet komen. De heer O. F. de Vries (wethouder): Een dergelijk voorstel is niet noodig, omdat Burgemeester en Wet houders het recht hebben, ik geloof volgens artikel 21 der bouwverordening, om van de bouwverordening af te wijken. Burgemeester en Wethouders hebben die macht, de Raad behoeft dus niet verder te worden ge vraagd. De heer Fransen: Op het maken van steenen muren van woningen? Hebben zij die macht zonder de goed keuring van den Raad noodig te hebben? De heer O. F. de Vries (wethouder): Ja. De heer Fransen: 't Is mogelijk, maar ik meende van niet. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9 Agenda no. 10). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van P. Statema alhier om vergunning, in afwijking van de betrekkelijke overeen komst, tot verkoop binnen tien jaren van een gedeelte van het door hem van de gemeente gekochte terrein aan het tweede Kanaalpand, kadastraal bekend sectie G 10254. Dit prae-advies luidt als volgt: Bij Uw besluit van 22 Augustus 1.1. werd om prae- advies in onze handen gesteld een adres van P. Statema, alhier, houder en eigenaar van alle aandeelen in de naamlooze vennootschap ,,Werktuigenfabriek Fries land", gevestigd te Dronrijp, waarbij hij verzoekt die vennootschap toestemming te verleenen tot ver koop van een gedeelte, groot ongeveer 2700 M2., van het terrein, gelegen aan de zuidzijde van het Nieuwe Kanaal te Leeuwarden, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie G no. 10254, groot 56 A. 80 cA., of, indien de gemeente het overblijvende gedeelte (volgens onderdeel b van het verzoek) niet voor kost prijs overneemt, haar te vergunnen het geheele terrein te verkoopen. Volgens artikel 6 der akte van verkoop mag het ter rein binnen de eerste tien jaren na hare dagteekening, 14 Januari 1918, niet als bouwterrein worden verkocht of geëxploiteerd. Door inwilliging van het verzoek zou aan de naam looze vennootschap toestemming worden verleend bin nen 10 jaar na den genoemden datum tot openbaren verkoop over te gaan. Het gemeentebelang verzet zich niet, om den voorgenomen verkoop van =fc 2700 M2. van het terrein mogelijk te maken. Aan het overblijvende gedeelte, door de vennootschap aangeboden, heeft de gemeente geen behoefte. Wij meenen U dus te moeten raden, op de aanbieding niet in te gaan, doch aan de naamlooze vennootschap „Werktuigenfabriek Friesland" vergunning te verleenen, zulks met afwijking van artikel 6 der na te noemen akte (artikel 5 van het raadsbesluit van 25 September 1917 no. 406R/209), tot onderhandschen verkoop van onge veer 2700 M2., op de overgelegde teekening aangeduid, van het kadastrale perceel gemeente Leeuwarden Sectie G no. 10254, in het geheel groot 56 Are 80 cA., door haar van de gemeente gekocht bij akte, den 14 Januari 1918 verleden voor mr. S. Boltjes, notaris te Leeuwarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10 (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun College een crediet te verleenen om in de gemeenteschool no. 1 electrische verlichting aan te brengen. Dit voorstel luidt als volgt: De gasverlichting van gemeenteschool no. 1 laat veel te wenschen over. Verbetering zou met aanmerkelijke kosten gepaard gaan, waarom wij den Directeur van het gemeentelijk electriciteitbedrijf opdroegen een plan van 3anleg van electrische verlichting in dat gebouw ons te doen toekomen. Deze voldeed daaraan door nevens gaande voorwaarden van aanbesteding met plan in te zenden, waarmede wij ons kunnen vereenigen. Ten behoeve van de uitvoering van dat plan hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten ons het noodige crediet te verleenen en ons te machtigen tot openbare aanbesteding van den aanleg over te gaan. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun voor de aansluiting van den weg naar het voor terrein der Gemeentereiniging bestemd complex landerijen aan de Potmarge, aan de Spoor straat en de Julianastraat en bijkomende werken een crediet te verleenen. Dit voorstel luidt als volgt: Van de werken die, met de verplaatsing van het asch- land samenhangende, voorloopig nog slechts in uitvoe ring kunnen komen, n.l. de doortrekking van de Juliana straat in zuidelijke richting over het spoor, waarmede het maken van een nieuwen spoorwegovergang gepaard gaat, en van de Spoorstraat oostwaarts tot de verbinding met de Julianastraat verkregen is, is het laatstgenoemde op een klein gedeelte na gereed gekomen. De overgang j zal door de Exploitatie-maatschappij voor rekening der gemeente gemaakt worden. Het gedeelte dat ontbreekt is het wegvakje, aanslui tende aan den ontworpen weg naar het voorshands voor terrein der Gemeentereiniging aangewezen complex landerijen aan de Potmarge, waarvoor, teneinde de aan- sluiting van Spoorstraat aan Julianastraat te verkrijgen, nog een crediet noodig is, nu de aanleg van den weg naar de Potmarge zich nog even zal moeten laten wachten. Tevens gaan met dien aanleg nog andere kosten gepaard, als verplaatsen van het spoorweg wachthuisje en misschien ook het aanbrengen van nieuwe afsluitboomen, zoodat in het geheel nog 5400.noodig is, waartoe wij U, in afwachting van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1922. 265 de latere financieele voorstellen, het noodige crediet verzoeken. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter stelt voor een oogenblik te pauzeeren, omdat hij graag den Raad voor de behandeling van het laatste punt zoo voltallig mogelijk wil hebben. De heer De Vos heeft n.l. tijdens de behandeling der vorige punten, ter vervulling van werkzaamheden als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, de vergadering voor eenige oogenblikken verlaten. De vergadering wordt geschorst. Als de heer De Vos weer ter vergadering is versche nen, wordt de vergadering heropend. Thans is aan de orde: 12 (Aan de agenda toegevoegd als no. 13). Bespre king over de publicatie in de pers van gegevens uit een stuk, hetwelk vertrouwelijk voor de raadsleden ter inzage heeft gelegen. De beraadslagingen worden geopend. De Voorzitter zegt dat dit punt op de agenda is gezet om te bespreken de kwestie, die ook zeer zeker de raadsleden gefrappeerd zal hebben en die ongeveer 14 dagen geleden is gebeurd. Hier was aan de raadsleden bekend, dat bij spreker, als burgemeester, was inge komen het rapport van de commissie, benoemd in zake het beleid van wethouder Schaafsma. Spreker stelt op den voorgrond dat de bespreking van dit punt als zoo danig met de zaak-Schaafsma niets heeft te maken. Of dat nu de zaak-Schaafsma is of de zaak-Jansen of dat het een zaak is met betrekking tot het kohier van om slag doet er niet toe. Het doet er alleen toe dat aan den Raad vertrouwelijk door spreker is verstrekt een stuk, dat nog niet officieel bij den Raad was ingekomen, dat een tijd ter visie heeft gelegen in de geheime raads- portefeuille met den sleutel er op, en dat op een gege ven moment, vóór het stuk bij den Raad was ingekomen, conclusies en cijfers uit dat stuk in een blad te Leeuwar den werden opgenomen. Men moet dit punt dus los maken van de zaak-Schaafsma, al zou dit bericht mis schien niet zoo gauw zijn gepubliceerd, wanneer het niet hierom was. Maar daar gaat het hier in wezen niet om. Om de stemming onder de verschillende raadsleden aan te toonen, deelt spreker mede, dat, terwijl hij nog nauwelijks de laatste letters van de publicatie had ge lezen, reeds de telefoon bij hem ging en hem door een raadslid werd gevraagd: hoe is dit mogelijk van een stuk, dat wij allen vertrouwelijk ter inzage hebben ge had en dat, naar ik meende, nog niet is ingekomen? Spreker kon daarop ook geen antwoord geven. Spreker wil hier eerst nog aan toevoegen, dat Bur gemeester en Wethouders zich niet ergeren dat de conclusies in de krant stonden, maar wèl aan het feit, dat zij er in stonden. Daarom heeft hij dan ook zooveel mogelijk zijn best gedaan om te weten te komen hoe dit is gekomen. Hij begreep vooruit dat, indien hij dit vroeg aan de „Leeuwarder Courant" die het speciaal heeft gepubliceerd, terwijl het later door de groote bla den is overgenomen de redactie zich dan zeer zeker zou beroepen op het persgeheim. Dit is dan ook wer kelijk gebeurd. Verder heeft het college overal geïnfor meerd, heeft de ooren en oogen open gehad en met die en die gesproken, tot spreker voor zichzelf vrijwel de positieve overtuiging heeft gekregen, dat, ofschoon hij geen namen kan noemen, het bericht uit den Raad zelf afkomstig is, waarmee hij bedoelt: van een van de raadsleden. Spreker wil dit uitdrukkelijk in het openbaar zeggen, omdat ook gezegd kan worden: ik vermoed wel, dat het van een van de secretarie-ambtenaren afkomstig is. Ik heb, vervolgt spreker, ook direct den volgenden ochtend met den loco-secretaris de zaak besproken en wij hebben direct tegen elkaar gezegd: Voor zoover wij meenen, kan het niet van de secretarie-ambtenaren afkomstig zijn. Er waren ten eerste zeer weinig, die inzage van het rapport hadden gehad, maar daarbij wisten wij ook wie dat waren. Zelfs al waren er nog meerdere geweest, die inzage hadden gehad, dan waren wij toch overtuigd, dat het niet van de secretarie-amb tenaren afkomstig was. Spreker wil nu niet in details treden; is het echter noodig, wil men het weten, dan wil hij ook wel mee deden hoe hij ten slotte zijn bewijs op dit punt heeft geconstrueerd, dat hij zelf de overtuiging heeft, dat het bericht van een raadslid afkomstig is. Het is, aldus spreker, m. i. zeer onaangenaam, dat dit gebeurd is. Als wij hier zoo zitten, moeten wij er toch op aan kunnen dat, als een stuk vertrouwelijk ter inzage ligt of als in besloten vergadering zaken bespro ken worden, daarvan ten slotte niet den volgenden dag wat hier het geval was een stuk in de pers staat. Ik moet er dit eerlijk bij zeggen, dat het mij en misschien ook anderen bekend is, dat het meer gebeurt, dat men van de buitenwacht zaken hoort, die hier in besloten vergadering zijn besproken. Nu weten allen, die met de Gemeentewet bekend zijn, wel, dat het niet verboden is om uit een geheime vergadering te klappen, tenzij geheimhouding uitdrukkelijk is opgelegd. Het was hier niet de gewoonte om dat laatste te doen, omdat men wel zooveel vertrouwen in de leden had, dat er niet gesproken zou worden. Dat vertrouwen is nu leelijk geschokt en het gevolg zal kunnen zijn, dat er telkens weer geheimhouding zal moeten worden opgelegd. Ik heb de zaak nu aangebracht, omdat daarin m. i. zooveel mogelijk klaarheid moet komen. Het gaat niet aan, dat uit een stuk, dat vertrouwelijk voor de leden ter inzage lag, een dag, nadat het in besloten verga dering in extenso is gememoreerd, een exposé in de krant verschijnt. Dit is des te frappanter de aanwe zigen weten dat ook wel waar in die besloten zitting wel over het rapport gesproken is, doch dit niet bespro ken is. Ik kan geen namen noemen, ik wéét geen namen, maar als mijn conclusies juist zijn, dan weet ik dat een raadslid deze gegevens aan de pers heeft verstrekt. Dat raadslid is dan wel in staat gesteld om zijn naam te noemen, omdat ik aan de „Leeuwarder Courant" heb gevraagd, nadat ik had geschreven dat het naar mijn meening vast stond, dat een raadslid het bericht heeft verstrekt, of de redactie het betrokken raadslid zou wil len vragen mij zelf zijn naam te noemen. Ik had dan dit raadslid hierover ernstig willen spreken en dan was deze bespreking van mijn kant overbodig geworden, ter wijl hij van zijn kant had moeten uitmaken of hij hier een verklaring diende te geven. Ik neem aan dat de redactie heeft gedaan, wat ik haar heb gevraagd en dus kan ik ook aannemen dat, als ik goed gezien heb, het betrokken raadslid weet, dat een persoonlijk onderhoud met hem door mij op prijs werd gesteld. Het is hier heelemaal de kwestie dat het vertrouwen, dat hier heerschte na een besloten vergadering, is ge schonden. Dit betreft wel niet het spreken uit een be sloten vergadering, maar het overbrengen van stukken, die niet voor publicatie bestemd waren. De heer Fransen: Het is een tamelijk ernstige beschul diging, die U tot den Raad richt. Waar U zelf zegt dat IJ vrijwel overtuigd bent dat een van de raadsleden het bericht heeft verstrekt, staan wij dus vanaf dit oogenblik in Uw oogen alle 25 in staat van beschuldiging. Ik heb nu wel zooveel vertrouwen in dat lid, dat eventueel het bericht heeft gegeven, dat hij, terwille van de andere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 3