266 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1922. 24 leden, eerlijk zal verklaren, dat hij het heeft gedaan, 't zij dan onbewust of zonder opzet, niet wetende dat zooiets aan een dergelijke zaak zou zijn verbonden, zoo dus, dat hij het eenigszins onschuldig heeft gedaan. Het zou ons hoogst onaangenaam zijn, dat wij als 25 leden in de stad loopen en met den vinger door het pu bliek kunnen worden nagewezen als te hebben gedaan iets, wat voor een raadslid niet te pas komt. Ik heb het vertrouwen dat het raadslid, die het geweest is, zich hier zal verontschuldigen, als 't ten minste één van de 25 is. De Voorzitter: Indien mijn meening niet juist is ik kan mij natuurlijk vergissen en blijkt dat ik mij vergist heb, wil ik mijn spijt betuigen over wat ik hier gezegd heb. Maar naar mijn oordeel is mijn meening wel zóó hecht, dat ik geloof, dat ik dit hier mocht zeg gen. Indien de bewijzen voor mijn meening worden ge vraagd, wil ik die bijbrengen. Sommige heeren, zooals de wethouders, kennen die al en ik geloof, dat de wet houders, na de bewijzen, die ik heb bijgebracht, met mij van dezelfde opinie zijn. De heer Fransen: Ik hoop dan nogmaals, dat het be trokken raadslid eerlijk zal bekennen. Als dit niet ge beuren mocht, zal dat voor mij een ernstige overweging zijn om geen vergadering meer als raadslid bij te wonen, voordat bedoeld lid zich heeft bekend gemaakt, terwijl misschien meerdere leden dat voorbeeld zullen volgen. De heer Jansen: Toen de zaak hier vanmorgen nog even besproken werd tusschen mij en andere raadsleden, bleek mij, dat men aanvankelijk mij als de schuldige had aangewezen. En misschien dat zeer terecht op mij de aandacht is gevallen. Ik kan mij dat zeer goed ver klaren, omdat ik in de zaak-Schaafsma veel heb gezegd. Maar ik stel er zeer veel prijs op hier in 't openbaar te verklaren, dat ik geen enkel afschrift, overschrift of uittreksel uit het rapport heb genomen, dat ik er niet met derden over gesproken en nog minder dat ik een opgaaf aan de pers heb gegeven. Ik doe dat, omdat mij bleek uit Uw eigen mond, dat aanvankelijk aan mij is gedacht. Ik duid dat niemand euvel omdat ik veel over de zaak-Schaafsma heb ge sproken. Maar des te meer wil ik hier verklaren dat, wat hier gebeurd is, niet in mij is opgekomen en nooit in mij zal opkomen. Aan dergelijke dingen zal ik mij nooit schuldig maken. De heer Oosterhoff: Ik sluit mij geheel aan bij wat de heer Fransen heeft gezegd. Ik ben het volkomen met hem eens, dat hier op 't oogenblik niet alleen Uw oog op ons rust, maar ook dat van het publiek, doordat het een openbare zaak is geworden. Ik sta ook op het standpunt dat, zoolang de naam van den berichtgever niet vaststaat, ik niet meer de geheime vergaderingen wensch bij te wonen, omdat, als er in de toekomst weer uit geheime vergaderingen wordt gesproken, men mij daarvan misschien zelf zal kunnen verdenken. Ik meen echter wel, dat het van belang is, waar deze zaak een openbare zaak geworden is en door U, misschien vol komen terecht, een raadslid als de schuldige is genoemd, dat door U ook wordt meegedeeld op welke gronden die veronderstelling door U is uitgesproken. Waar het nu eenmaal een publieke zaak is, is het ook van belang dat men dit weet. De Voorzitter: Als de Raad daar prijs op stelt, wil ik het wel doen; oorspronkelijk heb ik het niet willen doen. Ik heb mijn meening dan als volgt geconstrueerd. Ik heb aan de „Leeuwarder Courant" een brief ge schreven wat er precies in staat, doet er niet toe waarin ik eenige categorieën van menschen heb ge noemd, van wie ik vermoeden kon, dat iemand het be richt had verstrekt. Ik ben blij, dat de „Leeuwarder Courant" niet dat zij haar persgeheim niet geschon den heeft maar dat zij nog zoo loyaal is geweest te zeggen: het personeel, dat U verdenkt, behoeft U niet te verdenken. Daar ben ik erg blij om, dat is dus een uitgemaakte zaak. Ik heb nog iemand, die in zijcleling- schen dienst der gemeente is en niet bepaald behoort tot het secretarie-personeel, een oogenblik verdacht, maar achteraf bleek mij, dat dit niet mogelijk was. Die persoon viel af en de anderen ook. Ik heb ook nog ge zegd: zou het ook mogelijk kunnen zijn, dat een van de verslaggevers van de pers niet de speciale toevallig bij de stukken is verzeild, dat een van de raads leden zooals wel meer gebeurt, wat ook hier wel even mag worden opgemerkt de sleutel op het geheime kistje heeft laten zitten en dat die persoon zoodoende, zonder het zelf te willen, inzage van de stukken heeft gekregen en in de gelegenheid was daaruit over te ne men? Maar 't is mij gebleken, dat ook dat niet het geval was. Ten slotte blijft er dus niet veel anders over dan de categorie van raadsleden. Nu kwam mij hierbij een zeer markant feit te hulp. Ik heb n.l. op de bladzijde van het rapport, waarvan de conclusies zijn afgeschreven, bevonden, dat de ach terkant van de agenda van de vorige raadsvergadering hiervoor moet zijn gebruikt, zoodat die conclusies moe ten zijn afgeschreven in den tijd van een paar dagen voor de vorige raadsvergadering tot den Dinsdag van die vergadering, toen het rapport is opgeborgen. Het is gebleken, dat op de bladzijde, waarop die conclusies staan, in spiegelschrift woorden staan, die voorkomen op de agenda van de vorige raadsvergadering en uit de plaats, waar die woorden staan, blijkt, dat ongeveer een heele bladzijde is volgeschreven. Den leden, die daar belang in stellen, kan ik dat zeer duidelijk laten zien. Op de agenda stonden een paar zeer markante woorden en na eenigen tijd zoeken zijn ook fragmenten van die woorden op bedoelde bladzijde van het rapport gevon den, terwijl ook uit de plaats, waar de agenda heeft gelegen, blijkt, dat de conclusies geheel zijn overge schreven. Nu is de vorige week door een raadslid mee gedeeld, dat hij een uittreksel uit het rapport had ge nomen. Ik heb dat lid gevraagd of hij het op zijn agenda heeft gedaan, waarop dat lid heeft gezegd: Neen, ik heb de conclusies niet heelemaal afgeschreven, maar alleen de cijfers en ze in mijn zak-agenda genoteerd. Voor mij bestaat er slechts één categorie, die het heeft kunnen doen. Natuurlijk zijn er nog anderen, alles is ten slotte mogelijk. Maar alles sluit zoo precies in mekaar, alles past zoo precies, dat, met iets dat ik nog weet, maar dat ik niet in openbare, maar wel in geheime vergadering kan vertellen, voor mij bijna positief het bewijs vaststaat, dat het een van de raadsleden is ge weest, die de conclusies heeft overgeschreven. Er bestaat hier natuurlijk geen mogelijkheid, dat het bericht anders dan schriftelijk aan de pers is meegedeeld. Men kan natuurlijk ook zeggen: dat heeft hij gedaan en dat heeft hij zoo gedaan, maar het bericht is expres ver geleken met het rapport en behalve een kleine afwijking, behalve dat iets, wat den bewusten persoon waarschijn lijk nog ten goede had kunnen komen, niet in de krant staat en dat men één conclusie er heelemaal heeft uit gelaten, is alles gelijk en zijn de cijfers tot op een halven cent nauwkeurig. Zoo heb ik mijn bewijs geconstrueerd met al deze kleine gegevens, die ik hier en daar binnen kreeg en die allen op elkaar sloten. Daarna heb ik er de wet houders bij gehaald, die, nadat zij dit alles wisten, ook tot de conclusie zijn gekomen: het kan haast niet anders of het moet een groot toeval zijn wij moeten aannemen dat een raadslid het heeft gedaan. De heer Dijstra: U zegt dat U nog enkele gegevens hebt, die U echter niet zonder bezwaar in openbare vergadering kunt inededeelen. Ik ben ook een van de 25 en stel er prijs op te weten, wat kan en wat mag. Ik zou het daarom zeer op prijs stellan als U in geheime Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1922. 267 vergadering nog die andere gegevens wildet verstrekken. De Voorzitter: Ik ben bereid nog iets meer te ver tellen. Ik voel volkomen dat de Raad in deze vrij ernstige zaak prijs moet stellen op klaarheid. Niet alleen de wethouders, maar ook de Raad mag de volledige ge gevens hebben. De heer Muller: Nu een besloten vergadering is aan gevraagd, wil ik verklaren dat ik daar niets op tegen heb, maar ik zou wel willen voorstellen dat dan na de besloten zitting, wanneer daar eventueel mocht blij ken dat een van de raadsleden 't heeft gedaan, daarvan mededeeling werd gedaan in openbare vergadering. Anders kan het gevolg hiervan zijn dat het publiek later niet weet, wie er voor moet worden aangezien. Als nu mocht blijken in verband met wat U nog te zeggen hebt, dat het inderdaad wel een raadslid is geweest en als het dan voor den betrokkene te bezwaarlijk mocht zijn om het zelf te zeggen, dan zou ik zeggen waar de heeren Fransen en Jansen hebben gezegd overtuigd te zijn dat zij vrijuit gaan, laat ieder lid daar hetzelfde uitspreken, dan blijft het betrokken lid vanzelf wel over. Als men werkelijk de verklaringen van 24 raadsleden krijgt, dan moet de persoon in kwestie wel overblijven. Ik persoonlijk ben graag bereid in openbare zitting die verklaring af te leggen. De heer Fransen: Ik meen niet dat het de bedoeling was dat ieder een verklaring zou afleggen dat hij het niet heeft gedaan, maar dat de betrokkene zou verklaren dat hij het wel heeft gedaan. De heer Muller: Maar als hij dat nu niet doet? De heer Fransen: Maar als hier nu door alle 25 wordt verteld, dat ze het niet hebben gedaan? De heer Muller: Dat zal de betrokkene tegenover den burgemeester niet durven doen, denk ik. Overeenkomstig het voorstel-Dijstra wordt de open bare vergadering geschorst, om na ruim een half uur te worden heropend. De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethouders kan ik den Raad op dit oogenblik meedeelen, dat alle aanwezige raadsleden op eerewoord hebben verzekerd, dat zij zich niet bewust zijn, dat door hun bemiddeling de „Leeuwarder Courant" in kennis gekomen kan zijn van de conclusies en cijfers uit het rapport, die door haar zijn gepubliceerd. Ik heb straks in openbare vergadering zeer boud de meening verdedigd, dat het naar mijn oordeel een raads lid zou zijn, die de gegevens verstrekt had. Ik stel er prijs op, nu de zaak zoo geloopen is wat ik niet had gedacht dat ook aan het publiek absoluut bekend zal wezen op wat voor bewijzen ik tot mijn meening ben gekomen. Ik heb dat straks in openbare vergadering globaal in groote trekken meegedeeld; ik geloof, dat geen raadslid het me nu kwalijk zal nemen, dat ik alles precies mededeel, omdat allen zullen willen, dat tot het publiek komt, wat een publieke zaak ge worden is. Ik heb aan de „Leeuwarder Courant" geschreven den kop zal ik niet voorlezen: „Naar mijn oordeel kan deze copie U in handen zijn gekomen: 1. van een raadslid; 2. van iemand in dienst der gemeente, in ruimen zin genomen (of van iemand, die het rapport getypt heeft e. d. ik weet niet waar dit gebeurd is) 3. van een Uwer gewone of speciale verslaggevers, die inzage van het rapport heeft genomen". Ik heb hierop dit antwoord gekregen: „In het bezit Uwer missive van heden hebben wij de eer U mede te deelen, dat het persgeheim ons belet gevolg te geven aan Uw verzoek om mededeeling op welke wijze wij aan de cijfers en conclusies van het z.g. rapport-Schaafsma zijn gekomen. Intusschen zijn wij bereid, ter vermijding van mis verstanden, U te verzekeren, dat deze opgaven ons niet zijn verstrekt door iemand in dienst der ge meente, in ruimen zin genomen (waaronder begrepen de persoon die het rapport getypt heeft), noch van onzen gewonen raadsverslaggever, noch van een specialen verslaggever". Daarmee vielen van de 3 groepen er 2 af. Ik heb toen het volgende geschreven: „U dankend voor Uw schrijven, deel ik U mede, dat het voor mij door een toevallige bijzonderheid buiten dit schrijven om is komen vast te staan, dat een der raadsleden copie van de conclusies en cijfers van het z.g. rapport-Schaafsma heeft genomen. Beleefd verzoek ik of het lid Uwer redactie, aan wien dit uittreksel in handen is gegeven, aan dit be trokken raadslid zou willen vragen of deze zelf mij zijn naam zou willen noemen, uiterlijk Woensdag a.s. (Voor een mondeling onderhoud ben ik bezet: Maan dagmiddag, Dinsdagmiddag en den Woensdag). Zoolang ik geen onderhoud met hem gehad heb, zal ik zijn naam niet noemen. Indien ik niets van U hoor neem ik aan, dat dit lid Uwer redactie die vraag aan het raadslid zal willen overbrengen". Na dien tijd heb ik niets meer gehoord, zoodat ik moest aannemen, dat de redactie van de „Leeuwarder Courant" mijn vraag bij het betrokken raadslid heeft overgebracht. Verder heb ik straks ook al zeer duidelijk gezegd, dat op het officieele exemplaar van het rapport zeer duidelijk in spiegelschrift woorden en fragmenten van woorden voorkomen van de agenda van de vorige ver gadering. Daaruit blijkt, dat een raadsagenda op het rapport is omgedraaid en hetzij als schrijfstuk zelf, hetzij als onderlegger van een wit vel papier, dat met de con clusies is beschreven, heeft gediend. De raadsagenda is in ieder geval zoo met potlood bedrukt, dat het spiegel schrift van woorden van de agenda is afgedrukt op het rapport. Ook is de agenda op het rapport omgedraaid en daaruit blijkt wel, dat de cijfers en conclusie op die agenda zijn afgeschreven. Alle raadsleden die hier tegenwoordig zijn er zijn 2 niet aanwezig, maar allen, zooals ze hier zitten is het duidelijk dat de twee afwezigen, mevrouw Buisman en de heer M. Molenaar het niet hebben gedaan; bij de aanwezige raadsleden staat het absoluut vast, dat die 2 leden er geheel buiten staan alle 23 leden dan hebben hier verklaard nóch te begrijpen hoe het bericht in de krant is gekomen, nóch hoe het spiegelschrift van die woorden op het rapport is gekomen. Hiermee kan deze onverkwikkelijke zaak worden gesloten. Ik geloof dat ik mócht spreken, zooals ik sprak en ik wil zeggen, dat het mij verbazend spijt, dat deze zaak ten slotte niet boven water is kunnen komen. Wat is het gevolg? Dat alle 25 raadsleden nu worden ver dacht alsook het personeel van de secretarie, ik zelf en de secretaris inbegrepen, omdat wij het ook hadden kunnen doen. Het zal nu moeten zijn of van het perso neel der secretarie, of dat op de een of andere toevallige wijze, die ook geen van de raadsleden zich maar eenigs zins kan voorstellen, dit stuk aan den wandel is geraakt. De „Leeuwarder Courant" zal haar bericht toch niet door middel van telepathie hebben gekregen, dat is absoluut uitgesloten. Er moet een middel zijn geweest, waardoor zij de letterlijke conclusies in handen heeft kunnen krijgen. Er ontbreekt in het bericht slechts één conclusie; of de krant die niet heeft gekregen of dat zij ze niet heeft willen opnemen, weet ik niet. Verder zijn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 4