Vergadering van Dinsdag 10 Oitota 1922. 268 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 September 1922. een paar sommen omtrent autoritten niet juist en zijn een paar woorden anders of men dit zelf veranderd heeft of niet, weet ik niet maar anders is het bericht letterlijk gelijkluidend met het rapport. Of iemand van de „Leeuwarder Courant" inzage van het rapport heeft gehad? Ik weet ook, dat het den ge wonen verslaggever onbekend was, deze wist er heele- maal niets van, had het rapport niet gezien. Ook onze officieele verslaggever, die hier in ons midden zit, heeft het rapport niet gezien, dat heeft hij mij uitdrukkelijk verklaard en dat "is waar ook. Ten slotte blijft er toch iemand over, die het wèl heeft gezien. Het is zeer jam mer, dat nu op allen de verdenking blijft rusten; de werkelijk schuldige loopt misschien onverdacht rond, terwijl misschien iemand verdacht wordt, die er niets mee te maken heeft. Maar deze les kunnen we hier wel uit trekken, dat wij, op wat voor manier dan ook, uiterst voorzichtig moeten zijn, dat stukken, die blijkbaar vertrouwelijk zijn overgelegd, niet verder aan den wandel komen. Dat is de eenige conclusie hieruit. Burgemeester en Wet houders willen wel de verzekering geven, dat zij alle maatregelen hebben genomen en dat ook verder zullen doen, dat zij in 't algemeen en aan de „Leeuwarder Cou rant" niet meer zullen verstrekken, dan waartoe ze ab soluut volgens wettelijke voorschriften verplicht zijn en anders niet. De heer Fransen: U hebt in het begin van deze on aangename kwestie gezegd, dat het bij U vrijwel vast staat, dat een van de raadsleden het heeft gedaan. En wij hebben in de geheime vergadering ook de over tuiging gekregen, dat dit zoo moet zijn. Waar nu door de 23 hier aanwezige leden is verklaard, dat zij zich onschuldig weten en de andere 2 leden buiten beschou wing kunnen blijven, blijft op alle 25 leden nog de ver denking liggen. Ik moet zeggen, dat, voordat dit niet is uitgemaakt ik mij zeer bezwaard gevoel om nog één raadsvergadering bij te wonen. Door de schuld van dat ïaadslid, dat zelf de verklaring heeft afgelegd, het niet te hebben gedaan, zullen alle 25 raadsleden door de heele burgerij met den vinger kunnen worden nage wezen. Ik meen dat het nu op den weg van de „Leeu warder Courant" ligt, om ons schoon te wasschen van dezen blaam. De Voorzitter: Ik meen uit Uw woorden te mogen op maken, dat ook de raadsleden, na den heelen uitleg, dien ik heb gegeven, met mij van meening zijn, dat ik mocht spreken, zooals ik sprak. De heer Fransen: Zeker. Daarom te meer zou ik het op prijs stellen, te weten, wie het is geweest, al is het ook niet een raadslid. Ik meen dat degene, wien het bekend is, ons moet schoonwasschen en zoo lang dat niet is gebeurd, zal ik geen raadsvergadering meer bij wonen. En ik vertrek op dit oogenblik ook. De heer Fransen verlaat de vergadering. De heer Berghuis (wethouder)Mijnheer de Voor zitter! Waar U te kennen gaf, dat hierdoor de verden king weer op 25 raadsleden werd teruggewezen en ook op het personeel der secretarie, waaronder U U zelf en den secretaris ook noemdet, wil ik er toch op wijzen, dat daarmee door U eigenlijk iets is gezegd, wat in mijn oogen minder juist is. Het secretarie-personeel en de genen, die daarmee eenigszins in verband staan, kan men hier rustig uitschakelen, juist naar aanleiding van de schriftelijke mededeeling van de „Leeuwarder Cou rant", die toch voor waar moet worden aangenomen. Ik wou die verklaring geven, dat U het zoo niet had bedoeld; de ambtenaren kunnen wij uitschakelen. De heer Collet: Ik ben van plan om aan de „Leeu warder Courant" te vragen, of zij zoo goed wil zijn mij een bewijs te geven, dat ik geen inlichtingen heb verstrekt. Als ieder lid van den Raad dat doet, dan krijgen wij vanzelf den schuldige. De heer De Boer: Ik ben van plan, dat niet te doen. Ik wil mij niet tot de „Leeuwarder Courant" wenden, om een bewijs te vragen, dat ik onschuldig ben. Dat middel is beneden mijn waardigheid. De heer Visser: Ik zal het niet zoo sterk doordrijven als de heer Fransen, door mee te deelen, dat ik geen enkele raadszitting meer zal bijwonen. Maar ik wil ver klaren, dat ik hier ben geïnstalleerd als raadslid en daarbij den eed heb afgelegd: Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig, dat ik trouw en eerlijk mijn zaken als raadslid zal behartigen. Dien eed wil ik nog graag eens afleggen en er dan onder eede wel dit bij zeggen, dat ik absoluut niet de minste schuld heb aan het feit, dat hier in behandeling is. Dat wilde ik nog even kenbaar maken. De beraadslagingen worden gesloten. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. Verslag van dc handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 October 1922. 269 Tegenwoordig 22 leden, te weten: de heeren Dijstra, Van der Werff, Lautenbach, Visser, Westra, Jansen, De Boer, Collet, O. F. de Vries, M. Molenaar. Oosterhoff, Tiemersma, Berghuis, IJ. de Vries, Muller, Koopal, B. Atolenaar, Tulp, Zandstra, Van Weideren baron Rengers, Dijkstra en Cohen. Afwezig met kennisgeving mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, zonder kennisgeving de heeren Fransen en De Vos. Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma, Burgemeester. I. De verslagen der vergaderingen van 11 en 25 Juli 1922 worden onveranderd vastgesteld. II. Wordt medegedeeld: 1. dat de Minister van Arbeid heeft goedgevonden aan de gemeente tegen een rente van 6 een voorschot te verleenen uit 's Rijks kas van ten hoogste 79,940.— ten einde haar in staat te stellen een voorschot van ge lijk bedrag te verleenen aan de vereeniging „Beter Wonen" alhier ten behoeve van den bouw van 20 arbeiderswoningen, onder bij de ministerieele beschik king gestelde bepalingen. Burgemeester en Wethouders stellen voor het voor schot onder de gestelde voorwaarden te aanvaarden. Dienovereenkomstig wordt besloten. 2. dat Gedeputeerde Staten: o. hebben goedgekeurd de raadsbesluiten d.d.: 22 Augustus 1.1. tot wijziging der gemeentebegrooting voor 1922; 12 September 1.1. tot het aangaan van eene overeen komst met het Rijk inzake wijziging van die van 8 Febru ari 1861, betreffende het afbreken van den kavalleriestal enz., het in erfpacht afstaan van terrein aan het Cam- buursterpad aan W. Feddema alhier, aan de Fontein straat aan G. G. Postma alhier en aan F. Hoekstra te Snakkerburen en F. Tiemersma alhier, aanvaarding van een hypothecair crediet uit 's Rijks kas ten behoeve van woningbouw door H. Hettema. Wordt voor kennisgeving aangenomen. b. niet hebben goedgekeurd het raadsbesluit van den 22 Augustus 1.1. tot wijziging der gemeentebegroo ting voor 1922 in verband met de uitkeering van 24,000.aan besturen van nijverheidsscholen alhier, ter uitvoering van het besluit van 25 Juli 1.1. Wordt voorgesteld dit bericht voor kennisgeving aan te nemen. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer: Ik kan niet met Uw voorstel mee gaan. Ik stel voor om evenals bij zooveel andere dingen, die bij den Raad inkomen, ook ten opzichte van déze beslissing van Gedeputeerde Staten in hooger beroep te gaan. Ik kan dat met te meer vrijmoedigheid doen, omdat het mij bekend is, dat de gemeente Amsterdam dezelfde uitkeering heeft gedaan en dat besluit wèl de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Noord-Hol land heeft verkregen. Het zal de regeering nu toch moeilijk vallen om op de beslissing van Gedeputeerde Staten dezer provincie een goedkeurende beslissing te nemen. Ik stel dan ook voor ten opzichte van deze af keuring van Gedeputeerde Staten in hooger beroep te gaan bij de Kroon. De heer Dijstra: Ik neem precies een ander standpunt in dan de heer De Boer. Ik heb de vergadering niet mee gemaakt, waar deze beslissing van den Raad is gevallen, maar als ik er geweest was, zou ik mij verklaard hebben voor het prae-advies van Burgemeester en Wethouders. Waar het hier een beduidend bedrag is, n.l. 24 mille, waar het mij voorkomt dat de gemeentefinanciën van dien aard zijn, dat wij met het uitkeeren van dergelijke bedragen voorzichtig moeten zijn en waar op de ge meente niet rust de werkelijke verplichting om aan het verzoek te voldoen, ga ik niet met het voorstel van den heer De Boer mee. Ik wil niet het risico loopen dat een eventueel beroep bij de Kroon gevolgen zou hebben, die ik niet zou wenschen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-De Boer wordt ondersteund en met 13 tegen 9 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Westra, Jansen, De Boer, Collet, O. F. de Vries, M. Molenaar, Tiemer sma, Muller, Koopal, B. Molenaar, Zandstra en Dijkstra. Tegen stemmen: de heeren Dijstra, Van der Werff, Lautenbach, Oosterhoff, Berghuis, IJ. de Vries, Tulp, Van Weideren baron Rengers en Cohen. De beraadslagingen worden heropend. De Voorzitter: Ik wil er den Raad nog even opmerk zaam op maken, dat er nu toch een zeer eigenaardige kwestie ontstaat. Burgemeester en Wethouders hebben destijds een afwijzend prae-advies uitgebracht op het verzoek van de leeraren van de Ambachtsschool, om alsnog deze uitkeering te doen. De Raad heeft zich toen tegen dat afwijzend prae-advies verzet en heeft besloten toch het geld uit te keeren. Daarna is deze begrootings- wijziging, waarin dat besluit is verwerkt, aangenomen en deze is nu door Gedeputeerde Staten niet goed gekeurd. Burgemeester en Wethouders konden thans moeilijk het voorstel doen om in hooger beroep te gaan. Dit voorstel is nu uit den Raad zelf gekomen en aange nomen. Nu is de eigenaardige kwestie deze: dat Burge meester en Wethouders, die oorspronkelijk niet met dit voorstel accoord gingen, thans toch verplicht zijn dat voorstel bij de Kroon te verdedigen. Ik zeg niet dat Burgemeester en Wethouders niet wettelijk verplicht zijn om, al is het dan ook tegen hun gevoelen in, gevolg te geven aan deze beslissing van den Raad en dat zij dat besluit niet zullen uitvoeren; dat zal gebeuren, maar ik wilde er den Raad even attent op maken, dat het mogelijk is wat in dergelijke gevallen wel meer is gebeurd dat er een speciale commissie uit den Raad wordt benoemd om het beroep voor te bereiden. De heer De Boer: Ik kan, in antwoord op hetgeen door U is gezegd, als mijn meening meedeelen, dat ik geheel onderschrijf wat U zegt, dat de formeele, wette lijke verplichting op Burgemeester en Wethouders rust om bij de Kroon in beroep te gaan. Maar daar staat tegenover dat het zeer moeilijk gaat om een zaak, waar mee men het zelf niet eens is, in hooger beroep te ver dedigen. Ik kan dan ook geheel meegaan met den wenk, die door U is gegeven, om een commissie uit den Raad te benoemen, die het adres aan de Kroon opstelt in dit geval. Ik zou nu nog alleen graag van U weten, hoe lang de termijn is, binnen welken het adres bij de Kroon moet zijn ingediend. De Voorzitter: Binnen 30 dagen. De heer De Boer: Nu nog 30 dagen? De Voorzitter: Neen, ik meen 30 dagen na dagtee- kening van de beslissing van Gedeputeerde Staten, 't Is wel even na te zien Het is binnen 30 dagen, te rekenen van de dagteeke- ning der beslissing. Deze beslissing is van 21 Sep tember 1922. De heer De Boer: Dat wordt dus 21 October.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 1