280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922.
den heer Noppen bedoelde reis gedeeltelijk is mee
gemaakt, dat die reis dus gedeeltelijk door 2 en gedeel
telijk door 3 heeren is gemaakt. Deze mededeeling is
opgenomen naar aanleiding van een mededeeling van
den heer Schaafsma zelf en de commissie meende dus
billijk te zijn door te rapporteeren dat de reis niet door
2, maar gedeeltelijk door 3 heeren was gemaakt.
Nu is later door den heer Noppen deze mededeeling
gedaan, dat hij niet gedeeltelijk de reis heeft meege
maakt, maar dat hij alleen een ontmoeting met de heeren
heeft gehad in Frankfort. Zoodat in geen enkel opzicht
eenige schuld aan de groote kosten, die gemaakt zijn,
rust op den heer Noppen. Deze blijft hier buiten.
De commissie moet dan ook deze conclusie trekken,
dat de mededeeling van den heer Schaafsma indertijd
onjuist is geweest. Ik wil dat even in 't openbaar inede-
deelen en misschien zal het aanbeveling verdienen dat
de commissie zelf een schrijven van dergelijken inhoud
zendt aan den heer Noppen. Wij zullen daar nog even
over beraadslagen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het schrijven sub 6 wordt voor kennisgeving aan
genomen.
7. dat Burgemeester en Wethouders:
a. aangezien, ingevolge de bepalingen der Pensioen
wet 1922, de pensioensgrondslagen voor ambtenaren,
die op 1 Juli 1922 in tijdelijken dienst der gemeente
waren, moeten worden vastgesteld, in overweging geven
den pensioensgrondslag van F. C. W. J. P. Soeters,
tijdelijk directeur der gemeentelijke drinkwaterleiding,
wiens belooning door den Raad is geregeld, ingaande
1 Juli 1922 vast te stellen op het bedrag zijner jaar
wedde ad 6000.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
b. hebben benoemd tot brandmeester dezer ge
meente de heeren T. Hoogslag en A. Bekker ter voor
ziening in de vacatures L. Woltring en B. Kool, aan wie
op verzoek eervol ontslag is verleend;
c. bij openbare inschrijving hebben» verpacht de
ieclame-ruimte op de schutting rondom de te plaatsen
fontein op het plein aan den Wirdumerdijk Z.Z., aan de
Levers zeepmaatschappij te Vlaardingen voor 1.50 per
M-. en hebben verhuurd het perceel gardeniersland aan
de Huizumerlaan, sectie B no. 893, groot 172.90 H.A.,
voor het tijdvak van 1 November 19221 November
1927 voor 290.per jaar.
De mededeelingen sub 7b en c worden voor kennis
geving aangenomen.
8. dat de Memorie van Antwoord van Burgemeester
en Wethouders op het afdeelingsverslag betreffende de
begrootingen gereed is en heden of morgen zal worden
rondgedeeld. De Burgemeester stelt zich voor de be
grooting aan de orde te stellen Dinsdag 31 October v.m.
te 10 uur, de vergadering zoo noodig voort te zetten
Woensdag 1 November 2 uur en dan tevens te behan
delen de aanbeveling voor de benoeming van een di
recteur der gemeente-reiniging, waarop zijn geplaatst:
1. W. Stienstra, opzichter der Nederlandsche Heide
maatschappij te Coevorden;
2 J. J. Best, laatstelijk chef in algemeenen dienst
bij eene scheepsbouwmaatschappij te Heemstede.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer: Ik wist niet dat er een voordracht
was voor een directeur van de Reiniging. Maar ik heb
vanmorgen reeds iemand bij mij op bezoek gehad. Ik
zou het zeer op prijs stellen als de raadsleden in de
gelegenheid werden gesteld den sollicitanten bekend te
laten maken dat zij dergelijke bezoeken niet wenschten
te ontvangen. Als er zeer veel sollicitanten zijn, zou
het een ware betooging kunnen worden. En daar voel
ik niet veel voor.
De Voorzitter: De bedoeling is in de begrootingsver-
gadering deze benoeming aan de orde te stellen. De
aanbeveling door Burgemeester en Wethouders wordt
nu op 't oogenblik aangebracht.
De kwestie, dat de sollicitanten bij U komen, is iets,
waar de gemeente weinig aan doen kan.
De heer De Boer: Zooals het bij de onderwijzers is
geregeld. Die komen ook niet op bezoek
De heer Collet U zegt Dinsdag en Woensdag de
begrootingen te behandelen. Zou dat niet een week
kunnen worden uitgesteld? Er zijn een paar leden bij
mijn fractie, die op de door U genoemde dagen waar
schijnlijk niet kunnen komen.
De Voorzitter: De zaak is zoo, alles kan ten slotte.
Deze dagen zijn echter, niet door mij alleen, maar in
gemeen overleg in het college van Burgemeester en
Wethouders, vastgesteld. Wij hebben gezegd we
moeten toch beginnen met een datum te stellen, waarop
positief alle wethouders kunnen. Ten slotte zijn wij met
zeer veel moeite bij dezen datum terecht gekomen, om
dat dan die en dan die wethouder niet kon. Wij hebben
ook Uw datum in 't hoofd gehad; dan kon echter een
van de wethouders niet; daarom hebben wij dien laten
vervallen.
De heer Visser: U stelt voor om op 31 October en
November vergadering te houden. Maar op 1 No
vember is het voor de Katholieken Zondag. Met het
oog daarop zou ik dien datum ook graag versteld
hebben.
De Voorzitter: Ik kan meedeelen dat wij ook dat voor
zien hebben. Ik heb ook een zeer goed Katholiek in
deze gemeente niet de eerste de beste gevraagd,
of het eenig bezwaar was dat er op dien dag werd ver
gaderd en die heeft mij meegedeeld dat op Woensdag
1 November geen goed Katholiek eenig bezwaar daar
tegen kan hebben.
De heer Visser: Dat kan men verschillend beschou
wen. Bezwaren en bezwaren zijn twee. Het is de vraag
niet of men per se niet zou mogen vergaderen volgens
de wet op de Zondagsheiliging. Maar als men dien dag
Zondag wil vieren, dan wordt men daartoe ook graag
in de gelegenheid gesteld.
De Voorzitter:. Speciaal daarom is. de aanvang
der vergadering op Woensdag op 2 uur gesteld, juist
omdat het een Katholieke feestdag is.
De heer Dijstra: Ik onderschrijf volkomen het bezwaar
van den heer Visser waar ik nog vrijer tegenover sta,
omdat ik niet Katholiek ben. Het lijkt mij toe dat het
niet aangaat, iemand te vragen of hij op een dergelijken
dag kan vergaderen, ja of neen, zonder rechtstreeks in
strijd te komen met zijn religie. Als iemand op het
standpunt staat dat dit geen bezwaar is, dan zal toch
iemand van denzelfden godsdienst op zijn gronden wèl
bezwaar kunnen hebben. Dat is niet zoomaar uitge
maakt. Als dit bezwaar aanwezig is en ik geloof
dat het bij den heer Vissed als ernstig man absoluut
aanwezig is dan zou ik in elk geval stemming willen
vragen over de vraag om Woensdag 1 November niet
te vergaderen.
De Voorzitter: Dan zou ik willen voorstellen in elk
geval Dinsdag 31 October 10 uur voormiddags te be
ginnen en, mocht de behandeling dien dag niet zijn af-
geloopen, dan nader te overwegen, wanneer de behan-
dering zal worden voortgezet.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922. 281
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van den Voorzitter.
De heer Collet: Is U met Uw mededeelingen klaar,
Mijnheer de Voorzitter?
De Voorzitter: Ja.
De heer Collet: Ik heb dan nog een vraag te doen.
De Voorzitter: Dan is het woord aan den heer Collet.
De heer Collet: In portefeuille no. 1 ligt toch nog een
stuk. Daar ligt een verklaring in, door 24 leden van
den Raad geteekend, waarin deze verklaren aan de
„Leeuwarder Courant" het recht te geven den naam van
den schrijver van de conclusies uit het rapport-Schaaf-
ma bekend te maken. Deze verklaring is door één lid
van den Raad niet geteekend en ik zou zijn naam willen
noemen: het is de heer De Vos. Ik wou vragen wat de
reden is, dat de heer De Vos dit stuk niet heeft ge
teekend.
De beraadslagingen worden geopend.
De Voorzitter wil eerst verklaren, waarom de ver
klaring in portefeuille no. 1 lag. Zij is destijds in over
leg met de wethouders opgemaakt met deze bedoeling:
als werkelijk het stuk uit het rapport-Schaafsma in de
„Leeuwarder Courant" afkomstig is van een van de
raadsleden en als de verklaring door alle raadsleden
wordt onderteekend, zal er van den kant van de redactie
der „Leeuwarder Courant" geen bezwaar zijn om den
naam van den betrokken persoon te noemen. Nu is dit
stuk geteekend door 24 raadsleden; één heeft geweigerd
te teekenen. Daar nu enkele raadsleden hebben ge
vraagd: wat moeten we met deze verklaring beginnen,
is ze in portefeuille no. 1 gelegd, opdat de leden er
kennis van konden nemen. Verder is er niets mee ge
beurd. Er zijn handteekeningen van de raadsleden op
verzameld, 24 leden waren bereid het stuk te teekenen
en één was daartoe niet bereid. Dat is het eenigste wat
spreker er van weet en wat hij ter kennis zou willen
brengen.
De heer Collet: Nu kan het stuk natuurlijk niet naar
de „Leeuwarder Courant" toe.
De Voorzitter: Wij hadden dit idee: Als door alle
25 raadsleden het stuk wordt geteekend en er is kwestie
van dat het stukje in de „Leeuwarder Courant" af
komstig is op wat voor manier dan ook van een
raadslid, dan zal de „Leeuwarder Courant" wel zeggen
wie het is. Van de „Leeuwarder Courant" heb ik wel
begrepen dat er in 't algemeen geen bezwaren tegen
zijn om namen te noemen, als er van de zijde van den
betrokken persoon geen bezwaar tegen is; er is echter
geen wettelijke plicht om namen te noemen. Was het
stuk door alle 25 leden geteekend, dan was gebleken
dat er geen bezwaar meer tegen was. Nu het echter
maar door 24 leden is geteekend, is er verder geen ge
volg aan gegeven. Ik heb er ook met de wethouders
over gesproken. Als echter alle 25 raadsleden unaniem
als één man het vroegen, dan zou zeer zeker de „Leeu
warder Courant" er geen bezwaar tegen kunnen hebben
den naam te noemen.
De heer De Vos: Dat stuk heb ik ook Zondag zien
liggen en ik heb dat geweigerd te teekenen om de dood
eenvoudige reden, dat ik te veel respect heb voor het
persgeheim. In het algemeen moet men daar respect
voor hebben; men moet nooit de pers willen dwingen
iets te zeggen, wat een geheim van de pers is. Waar
j zou het heen moeten als alle kleine en groote dagbladen
over de heele wereld hun persgeheimen niet meer zouden
bewaren en men hun zou kunnen pressen om te zeggen
wat voor hun heilig is? Dit is eenvoudig mijn bedoeling
geweest en daarom heb ik niet willen meewerken aan
een dergelijk ding. Dat is de heele kwestie, niet meer
en niet minder.
Ik heb dat ding Zondag ook zien liggen en toen ik
j van de zaal kwam, kwam mij iemand tegen, die zeide:
I Geef er geen antwoord op; de zaak zelf daar willen ze
niet aan en er worden van alle kanten bijwegen gezocht,
die niets te betcekenen hebben. Ik heb toen gezegd dat
dit ook mijn meening was. Ik wensch er nu ook niet
veel van te zeggen. Alleen nu mij de pertinente vraag
wordt gesteld, waarom ik het stuk niet geteekend heb,
wil ik dit zeggen: Omdat ik er niet aan wil meewerken
een doezelaar samen te stellen, teneinde de zaak, waar-
j om het gaat, weg te doezelen. Niets meer en niets
minder. De zaak als zooddnig moet worden behandeld
en alles, wat er bij is gehaald, heeft er niets mee te
maken. Dat zijn bijkomende omstandigheden van nul en
geener waarde. De zaak zelve alleen moet tot een goed
einde worden gebracht.
De heer Collet: De heer De Vos beroept zich op het
persgeheim. Maar dat heeft hier niets mee te maken.
De heer De Vos: Alles!
De heer Collet: Niets! Dat zal ik U bewijzen. De
kwestie gaat hierover. Een van de raadsleden had af
schrift genomen van een stuk, dat nog geheim was.
Nu hebben alle raadsleden in geheime vergadering ver
klaard, dat zij het niet hebben gedaan, niet een van hen.
Burgemeester en Wethouders hebben daarop een ver
klaring geschreven, die door 24 raadsleden is geteekend,
dat de „Leeuwarder Courant" den naam mag noemen
van het raadslid, bekend mag maken: die heeft het
gedaan. Nu is er één raadslid en dat bent U die
zijn naam niet onder het stuk heeft willen zetten. U
hebt verklaard in de geheime vergadering dat U ook
niets hebt meegedeeld. Waarom wilt U Uw naam hier
dan niet onder zetten? Dat is geen verraden van een
persgeheim.
De heer De Boer (tot den heer De Vos): Van Uzelf!
De heer Collet: U hebt in geheime vergadering mee
gedeeld dat U niets hebt verteld en U weigert deze ver
klaring te teekenen
De heer De Vos: Op grond van het persgeheim. Die
geheimen moeten geheim blijven.
De heer Collet: Op grond dat door de krant niet be
kend zal worden gemaakt wie de dader is. Daar ver
schuilt U zich achter. 14 dagen daarna zou het rapport
toch bekend worden. Maar toen was het nog niet voor
het publiek, toen mocht het nog niet bekend gemaakt
worden. En toen hebt U er afschrift van genomen en
in geheime vergadering gezegd dat U het niet gedaan
hebt.
De heer De Vos: Ik heb het niet gedaan.
De heer Collet: Waarom teekent U nu niet? Dan kan
de „Leeuwarder Courant" bekend maken, wie het heeft
gedaan.
De heer De Vos: Laat mij maar alleen staan. Ik heb
zoo menigmaal alleen gestaan en tóch zoo vaak gelijk
gekregen. Ik wil niet aan schending van het persgeheim