282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922. meedoen, noch van de groote bladen, noch van week bladen. Het is hun heiligdom. En ik wil er nu ook niet verder meer over spreken. De heer B. Molenaar: Bij dit antwoord van den heer De Vos schiet mij het bekende woord te binnen: „een vos verliest zijn haren wel, maar zijn streken nooit". Het is wel eigenaardig dat de heer De Vos momenteel meer respect heeft voor het persgeheim dan voor het prestige van den Raad, waarvan een van de leden zich schuldig heeft gemaakt aan het verklappen van een hem toevertrouwd geheim stuk De heer De Vos: Dat is de groote vraag. De heer B. Molenaar: Wat mij bijzonder opvalt, dat is, dat de heer De Vos naar voren brengt, dat men de aandacht van de zaak denkt af te leiden en tracht die te verdoezelen, dat wij ons op bijwegen begeven, die de moeite niet waard zijn, om er over te spreken. Ik zou van den heer De Vos wel een nadere verklaring willen hebben van hetgeen door den Raad verdoezeld zou worden en ook een nadere verklaring van de bij wegen, waarop wij ons begeven. Het is toch ontegenzeggelijk juist dat alle raadsleden op hun eerewoord, stuk voor stuk, hebben verklaard, het bewuste stuk niet aan de pers verstrekt te hebben. Er wordt nu nog een poging gedaan om door middel van een lijst den Raad geheel te zuiveren van den blaam, die op een van zijn leden rust en de heer De Vos wei gert zijn medewerking. Hij tracht ook thans weer zooals ook in de bladen in de ingezonden stukken is gedaan de aandacht van de zaak af te leiden, door op te roepen evenals dit in de bladen door het pu bliek is opgeroepen het spook van den doofpot. In een vorige vergadering is meegedeeld, waarom het rapport niet eerder ter visie heeft gelegen. De heer De Vos heeft nu nog den moed om te zeggen dat een poging is gewaagd om de zaak te verdoezelen. Maar dan is de heer De Vos ook voor zijn eergevoel verplicht den Raad mede te deelen, waarom een poging is gedaan om de zaak te verdoezelen. De heer Visser: Ik heb zelf ook opgeteekend de uit drukking van den heer De Vos, waar hij zegt: de zaak zelf, daar willen ze niet aan, maar ze trachten op bij wegen te komen om de aandacht van de zaak af te leiden. „Ze" zegt U. Wat bedoelt U met „ze"? Wat moeten wij daaruit distilleeren? Dat U den Raad be doelt. Dat U eigenlijk naar voren brengt: de Raad wil de zaak-Schaafsma liever niet bekend maken en dat IJ zegt, dat wij een handige truc in het maken van bij zaken hebben gebruikt om de aandacht af te leiden van de zaak, waarom het gaat? Dat moet U dan met bewijs materiaal staven. Want, mijnheer De Vos, het is een feit dat bij het publiek in Leeuwarden de opinie, die U naar voren brengt, ook is gevestigd geweest. Een groot deel van dat publiek, in zekere mate op sensatie belust, heeft gewild dat bekend zou worden hoe de details van de zaak zich hadden toegedragen. Het pu bliek is daartoe nu in de gelegenheid gesteld. Maar U weet ook dat de leden van den Raad dat ook altijd ge wild hebben. Ik geloof dat niet een van de leden er zich tegen heeft verzet, dat het publiek volledig op de hoogte zou worden gesteld. Het publiek heeft gezegd dat de zaak wel in den doofpot zou moeten en hetgeen U naar voren brengt is de meening van het publiek. Maar U kunt weten dat bij geen enkel raadslid ooit de bedoeling heeft voorgezeten om de zaak te verdonker- manen. Men heeft enkel eerst de kwestie entre nous willen behandelen, maar nooit is het de bedoeling g;e- weest, dat het publiek het niet zou weten. Dat was niet de bedoeling en dat is ook door geen enkel raadslid ge zegd. Nu vind ik het minder fair van U dat U deze be schuldiging op den Raad gaat werpen. Daarvoor zult U bewijsmateriaal moeten aanvoeren. Wanneer U zegt „ze" willen de aandacht van de zaak afleiden en zich op bijwegen begeven, dan is dat een kras woord, waarvoor U ook bewijsmateriaal naar voren zult moeten brengen. De heer De Vos: Dat men de zaak in den doofpot heeft willen stoppen, er kunnen veel woorden over worden gebruikt, maar dat weten we wel, al is er in 't openbaar niet over gesproken. Als dat niet het geval was, dan zal men mij moeten toestemmen, dat hier al lang veel grooter voorstellen moesten zijn geweest, om de zaak aan te pakken. Men had met voorstellen moeten komen om het geld, dat ten slotte onrechtvaardig uit de gemeentekas is verdwenen, daarin weer terug te krijgen. De zaak had toen veel flinker aangepakt moeten worden. Er is gezegd: hier heb je nu 't rapport. Maar er had veel meer moeten gebeuren. Mijn meening is en ik laat het er voorloopig ook nog niet bij zitten dat het geld in de gemeentekas terug moet komen, dat het naar billijkheid terug moet komen. Dat kan evengoed als bij het Rijk. Als men voor rijksrekening op reis gaat, dan dient men een declaratie in en als deze te hoog is, dan wordt dat eenvoudig geschrapt. Dat kan hier ook. Er kan een commissie worden samengesteld, die kan onderzoeken, wat die reizen hadden kunnen kosten en het overige geld moet dan terug komen. Het gaat hier om de belastingpenningen, die naar den gemeente-ont vanger zijn gebracht door arme weduwen, kleine bur gers en middenstanders, enz. Daar gaat het om. En ik wil er nu niet meer over spreken. De heer Jansen: Ik hoor met verbazing, wat de heer De Vos hier naar voren brengt. Hij bespreekt dingen, waarover het niet gaat. Het gaat hier over den 25en naam, die niet op het papier staat, over het bekend maken van een geheim rapport en niet over het ver doezelen daarvan. Dat dit niet gebeurde, daar heeft de betrokkene zelf voor gezorgd. Het gaat hier alleen over den 25en naam. De heer De Vos moet een verklaring geven, waarom hij het stuk niet onderteekende. In weerwil van het feit dat hij in besloten vergadering heeft verklaard, dat hij het niet heeft gedaan, weigert de heer De Vos het stuk te teekenen. Dit werpt zoo'n eigenaardig licht op de heele verklaring van den heer De Vos in die geheime vergadering, dat zeer veel raads leden die voorstelling in twijfel trekken. Het gaat er thans "niet om of de Raad de zaak wilde verdoezelen of niet. Ik tart den heer De Vos eenig be wijs daarvoor bij te brengen. Van geen van de raads leden heb ik gehoord dat er een minuut aan gedacht is, om de zaak te verdonkermanen. Integendeel, er zijn alle pogingen in 't werk gesteld om de zaak tot klaarheid te brengen en ik wil hulde brengen aan de commissie voor de manier, waarop dat is gebeurd. Als de heer De Vos nu zegt dat het zoo en zoo had moeten gebeu ren, waarom heeft hij dat dan niet eerder gezegd? Het is daarom dat ik met eenige verbazing hoor dat hij, in plaats van zichzelf te rechtvaardigen, zegt: zoo had het moeten gebeuren. Dat heeft niets met de zaak als zoodanig te maken. Het gaat niet over de zaak- Schaafsma, maar over de schending van een geheim, die is gepleegd door den heer De Vos. De heer De Boer: De zaak-De Vos! De heer B. Molenaar: De heer Jansen heeft al veel gezegd van wat ik had willen zeggen. Het gaat hier weer denzelfden kant uit als door het publiek in de „Leeuwarder Courant" ook is gedaan: men draait om de zaak heen en wil niet erkennen de kwestie, die wordt besproken. De heer De Vos is voorzichtig genoeg en dat doet mij weer dat woord, dat ik straks noemde, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922. 283 te binnen schieten waar hij weer met zijn bekende redeneering voor den dag komt. Hij tracht de kwestie, dat een van de raadsleden in den Raad zich te buiten heeft gegaan, langs een omweg te ontzeilen. Hij begint momenteel weer met beschuldigingen, terwijl hij in eigen persoon in de eerste raadszitting, waar besproken is, hoe het rapport-Schaafsma zou worden behandeld, vol komen in de gelegenheid is geweest om te zeggen, wat hij nu zegt. Daar heeft hij echter geen woord gesproken. Als de heer De Vos vermoedde, dat men een poging zou doen om het bewuste rapport te verdonkeremanen, dan was in die eerste vergadering volop gelegenheid geweest om te zeggen, wat hij nu zegt. Maar dat heeft hij niet gedaan. De heer De Vos gaat echter dezen weg op, omdat hij thans duivelsch goed voelt, dat hij er door den ge- heelen Raad op wordt aangezien, dat hij het rapport heeft gepubliceerd. Laat hij het tegendeel maar eens bewijzen. Hij tracht zich thans op grond van het pers geheim te redden en doet het voorkomen alsof hij dit tegenover al zijn collega's in bescherming wil nemen. Maar ik vind het droevig, nu het er voor ons allen dubbel dik op ligt, dat hij de man is, dat hij er zich nog met een smoesje tracht af te maken. Als de heer De Vos er niet royaal mee voor den dag komt, dan kan de Raad niet beter doen, dan dat de Raad rekent dat de heer De Vos dood is. Er is voor ons met een dergelijk raadslid niet meer te vergaderen. De heer De Vos: Daar zullen de kiezers het volgend jaar wel voor zorgen! De heer Westra: Ik heb niet alleen met verbazing, maar ook met verontwaardiging de woorden van den heer De Vos aangehoord. Ik wil een ernstig woord van protest er tegen laten hooren, dat een van de raads leden, van wien na deze debatten wel kan worden ver klaard dat hij de geheime raadszittingen niet wil eer biedigen, zich ook nog opwerpt als apostel van de recht vaardigheid en billijkheid en van de andere raadsleden durft zeggen, dat het voor hem vaststaat, dat zij de zaak hebben willen verdoezelen, Dat is ergerlijk. En ik wil hier deze verklaring aan vastkoppelen. Ik beschouw het voortaan, alsof de heer De Vos hier geen zitting meer heeft; ik zal hem eenvoudig negeeren. De heer Tiem.ersma: De zaak heeft nu een zeer be- denkelijken kant gekregen. Ik ben er blij om dat de Voorzitter in de vorige raadsvergadering heeft gezegd: hiermee is de zaak-Schaafsma afgedaan. Maar niette genstaande dat, blijft het gevaar van het klappen uit een besloten vergadering, waarin geen geheimhouding is opgelegd, bestaan. Nu kan men wel verklaren dat men het beschouwt, alsof de heer De Vos dood is en in hoever de heer De Vos schuldig is, weet hij zelf wel ik ver moed ook wel dat hij schuldig is, maar zal het niet zeggen maar wij komen weer in zoo'n vergadering. En nu zou ik willen vragen of men dan den heer De Vos ook als dood zou willen beschouwen. Het gevaar, dat er weer geheimen zullen worden verklapt, blijft toch bestaan. Men kan wel geheimhouding vragen, maar als de heer De Vos zweert bij het persgeheim en het ge meentebelang achterstelt en ondergeschikt maakt aan het persgeheim, dan blijft hetzelfde gevaar bestaan. Daarom zou ik den heer De Vos alsnog willen verzoeken als cordaat man en ridderlijk te zeggen, dat hij de man is, die het stuk aan de krant heeft verstrekt. De heer IJ. de Vries: Ik had gehoopt dat de veel ver maledijde dr. Kuyper in dezen Raad een navolger zou vinden, dat ook hier iemand het boetekleed zou aan trekken. Maar in plaats daarvan heb ik gehoord een stuk sophisterij, zooals ik van mijn leven nog niet ge hoord heb, een stuk sophisterij, waardoor elke corruptie mogelijk is, waardoor niets meer heilig is, waardoor namen en verklaringen niets meer zijn en waardoor de eer van 24 menschen door den 25ste door het slijk wordt gesleurd. En nog durft zoo iemand zeggen dat de zaak hier wordt verdoezeld en op bijwegen wordt geleid. Als hier echter vanmiddag één is die de zaak verdoezelt en op bijpaden gaat, dan is dat de heer De Vos. Tot vanmorgen ben ik steeds schuchter geweest, waar gezegd werd: het is zonder mis De Vos. Maar vergelijk ik zijn houding in de vorige openbare zitting en zijn houding in de geheime zitting en zijn houding van nu, dan ben ik sterk overtuigd dat de heer De Vos deze gemeene poets bakt aan de 24 andere raadsleden. De heer Visser: Ik heb straks gezegd dat bij het pu bliek de meening is vastgelegd en dat is versterkt door hetgeen de heer De Vos heeft gezegd als zouden de raadsleden iets geheim hebben gehouden. Ik mag niet uit de geheime vergadering klappen, maar ik weet niet of ik ook zeggen mag, wat daar niet is ge beurd. Omdat die vergadering geheim is geweest, meent het publiek, dat men daar iets in den doofpot heeft willen stoppen. En nu wil ik zeggen dat daar niets ge beurd is, waardoor men iets in den doofpot zou willen doen komen. Omdat die vergadering niet openbaar was, zegt het publiek: men wil iets in den doofpot stoppen. Maar zonder de geheime vergadering te schenden meen ik wel te mogen zeggen wat er niet is gebeurd. Men heeft daar niet gepoogd iets geheim te houden. De heer Muller: Ik wil ook wel een paar woorden zeggen. Dat de heer De Vos het gedaan had, stond voor mij vanaf het begin al vast. Toen deze zaak door den Voorzitter in haar eerste stadium was ter sprake gebracht, was er één die een kleur kreeg en dat was de heer De Vos. Nu wil ik niet zeggen dat ik zoo'n beste menschenkenner ben, maar bij mij stond het toen al vast, dat hij het was. In geheime zitting heeft toen de heer De Vos de ver klaring afgelegd dat, wat hier verteld werd en wat ook door den Voorzitter naar voren was gebracht, niet door hem was gedaan. Als nu allen hier van oordeel zijn dat de heer De Vos het wél gedaan heeft en de heer De Vos meent of weet, dat hij het niet heeft gedaan, dan zal hij dat hier moeten bewijzen, omdat allen er hem voor aanzien. Hier staan twee zaken tegenover elkaar: ten eerste zijn verklaring dat hij het niet heeft gedaan en ten tweede de meening van alle 24 leden dat hij het wèl heeft gedaan. Nu zou ik willen vragen, waar de zaken zoo staan: hoe moeten wij met een dergelijk lid aan? Wij hebben de macht niet, hem buiten de deur te zetten, anders zouden we dat doen. Ik verklaar met verschillende leden mijner fractie, dat de heer De Vos voor mij dood is, zoolang hij een dergelijke verklaring niet heeft afgelegd. En als hij dat wel heeft gedaan, dan is hij ook on mogelijk, omdat hij dan, willens en wetens, voor ons heeft staan liegen. De heer Dijstra: Ik heb in deze onverkwikkelijke kwestie niet veel meer te zeggen. Maar van de zijde van elke fractie is iets gezegd en nu wil ik niet door te zwijgen den indruk maken alsof ik zou staan aan de zijde van den heer De Vos. Kort en goed, wat ik wil zeggen, komt hier op neer, dat ik, mede namens mijn anti-revolutionnaire collega's beken, dat het den heer De Vos in geen enkel opzicht gelukt is, om de op hem rustende smet van zich af te wasschen. De Voorzitter: Verlangt nog een van de leden het woord? De heer IJ. de Vries: Mag ik nog een voorstel doen?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 3