286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922.
De Raad der Gemeente Leeuwarden;
gezien de beroepschriften van
ïo. NEELTJE W. HARMENS en
20. E. J. BEERENTS
tegen de afwijzende beschikkingen van Burgemeester
en Wethouders op hunne verzoeken om ontheffing van
plaatselijke directe belasting naar het inkomen over het
belastingjaar 1921, wegens het overbrengen in den loop
van het belastingjaar van hun hoofdverblijf naar elders;
overwegende dat de ontheffing aan adressante sub 1
genoemd is geweigerd op grond van art. II der wet van
20 Mei 1922 (Staatsblad no. 361), waarin is bepaald
dat ontheffing van belasting niet wordt verleend aan
hem, die, in den loop van het belastingjaar de gemeente
metterwoon verlatende, hoofdverblijf gaat nemen in een
gemeente, waar hij ingevolge art. 244c der gemeente
wet niet wordt aangeslagen;
dat zulks met haar het geval was, vermits de ge
meente 's Gravenhage waar zij zich vestigde, reeds met
I Mei 1921 de aanslagregeling aan het Rijk had over
gedragen;
dat deze adressante ook nog aanvoert gedurende de
maanden Maart, April en Mei 1922 buiten betrekking
te zijn geweest;
dat de daaruit voortvloeiende vermindering van in
komsten evenwel volgens de verordening geen grond
oplevert, om tengevolge daarvan vermindering van be
lasting toe te staan;
dat haar verzoek derhalve terecht door Burgemeester
en Wethouders is afgewezen;
overwegende, ten aanzien van adressant sub 2 ge
noemd, dat hij bij adres d.d. 18 Januari 1922 aan Bur
gemeester en Wethouders afschrijving heeft verzocht
wegens het verlaten van de gemeente op 10 Januari
1922 met vestiging in de gemeente Heusden (N. B.)
dat die opgaaf in overeenstemming bleek te zijn met
het bevolkingsregister waarom hem de gevraagde ont
heffing over 4 maanden is verleend;
dat adressant zich bij adres d.d. 9 Juni 1922 ander
maal tot Burgemeester en Wethouders heeft gewend,
om alsnog ontheffing te bekomen over het tijdvak van
II Juli tot en met December 1921, omdat hij reeds op
11 juli 1921 naar Heusden zou zijn vertrokken;
dat Burgemeester en Wethouders dat verzoek hebben
afgewezen op grond dat adressant die bouwkundig op
zichter en ongehuwd is, blijkbaar dan hier dan daar
verblijf houdt al naar gelang zijn werkzaamheden zulks
meebrengen, dat zijne moeder in deze gemeente woont
en hij feitelijk kan geacht worden doorloopend te haren
huize hoofdverblijf te houden;
dat mitsdien wel is waar de vraag kan rijzen of hem
niet ten onrechte gedeeltelijke afschrijving is verleend,
doch dat er in geen geval aanleiding kan bestaan om
over de maanden dat hij hier zelfs in het bevolkings
register was ingeschreven, afschrijving te verleenen;
gelet op art. 19 der heffingsverordening, op art. II
der wet van 20 Mei 1922 (Staatsblad no. 361) en op
het voorstel van Burgemeester en Wethouders;
besluit:
op de verzoekschriften in beroep afwijzend te be
schikken.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub a en b.
7 (Agenda no 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verhuring van drie perceelen weiland
nabij het Schoppershof aan P. Jellema, alhier.
Dit voorstel luidt als volgt:
De perceelen weiland nabij het Schoppershof, kadas
traal bekend gemeente Leeuwarden Sectie G nos. 2835,
2834, en 9253, die bij Uw besluit van 26 Juli 1921 no.
31 6r/1 92 werden aangekocht van mevrouw Eecenvan
Setten, zijn tot den eersten November 1922 verhuurd
aan P. Jellema alhier. De huurder heeft verzocht om
het weiland na het verstrijken van den loopenden
huurtermijn weder te mogen huren en wel voor een
tijdvak van 5 jaren en een huurprijs van 1020.
's jaars.
Wij zijn met den deskundige voor de gemeente-lan-
derijen van oordeel, dat de genoemde huursoin vol
doende is, waarom wij, onder overlegging van stukken,
U alzoo in overweging geven te besluiten:
aan P. Jellema, alhier, ondershands te verhuren de
perceelen weiland nabij het Schoppershof, kadastraal
bekend gemeente Leeuwarden Sectie G nos. 2835, 2834
en 9253 en onderscheidenlijk groot 2.15.30 H.A., 2.21.10
H.A. en 0.01.09 H.A., tezamen alzoo 4.37.49 H.A., zulks
onder de navolgende voorwaarden en bedingen:
1. de huur wordt aangegaan voor een tijdvak van
5 jaren, ingaande 1 November 1922 en eindigende alzoo
31 October 1927;
2. de huurpijs bedraagt 1020.per jaar;
3. de huurder moet den huurprijs telken jare in één
termijn vóór of op den 1 November, voor het eerst vóór
of op den 1 November 1923, voldoen ten kantore van
het gemeentelijk grondbedrijf, uitsluitend op de uren
waarop gemeld kantoor voor het publiek is opengesteld;.
4. de gemeente behoudt het recht de gronden of een
gedeelte daarvan te allen tijde aan de huur te ontrekken,
waarbij zij een opzegtermijn van een maand in acht
moet nemen; bij onttrekking geldt de volgende regeling:
a. heeft deze plaats in het tijdvak van 5 Maart tot 1
October van eenig huurjaar, dan wordt over dat jaar en
de eventueel nog volgende huurjaren een vermindering
van huur toegestaan van 2V2 cent per M-. van het ont
trokken gedeelte;
b. heeft de onttrekking plaats op een ander tijdstip
van een huurjaar, dan wordt deze vermindering van
huur alleen toegestaan voor de eventueel nog volgende
huurjaren;
5. de huurder stelt twee gegoede borgen ten ge
noegen van Burgemeester en Wethouders, welke borgen
afstand doen van de voorrechten bij de wet aan borgen
toegekend;
6. de voorwaarden, die gebruikelijk zijn bij de ver
huring van gemeente-landerijen of die naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders geraden zijn.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
8 (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en
W ethouders om voor het bouwen van brug wa c.htershuisjes
bij de Verlaats-, Vrouwenpoorts- en Noorderbruggen
een crediet te verleenen.
Dit voorstel luidt als volgt:
Meermalen zijn uit Uwe Vergadering stemmen op
gegaan om aan die gaarders der bruggelden, die niet
de beschikking hebben over een verblijf bij de brug, dit
alsnog te verschaffen. Ter tegemoetkoming aan dien
wensch droegen wij den Directeur der gemeentewerken
op ons een plan voor de stichting van een verblijf bij
de Verlaats-, Vrouwenpoorts- en Noorderbruggen (bij
de Prins Hendrik-, de Wirdumerpoorts- en de eerste
Kanaalbruggen zijn verblijven aanwezig) te doen toe
komen, onder opgaaf van de daarmede gepaard gaande
kosten. Deze voldeed daaraan bij schrijven van den
28 September 1.1. no. 1249, waaruit blijkt, dat de kosten
voor elk wachtershuisje 850.zullen bedragen, te
vermeerderen met 200.voor herstelling van de
oeververdediging bij de Vrouwenpoortsbrug. In totaal
zal dus een bedrag van 2750.rond 2800.met
den bouw der verblijven zijn gemoeid.
Op de begrooting voor gemeentewerken 1922 is voor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922. 287
de huisjes bij de genoemde 3 bruggen een memorie-post
uitgetrokken.
Wij geven U in overweging ons voor het bouwen
van een brugwachtersverblijf bij de Verlaats-,
Vrouwenpoorts- en Noorderbruggen, volgens de teeke-
ningen, overgelegd door den Directeur der gemeente
werken bij brief van 28 September 1922 no. 1249, en
de herstelling van de oeververdediging bij de Vrouwen
poortsbrug, een crediet te verleenen van 2800.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Muller gelooft dat dit voorstel zeer zeker de
instemming van den geheelen Raad zal hebben. Toch
had hij gaarne gezien dat het college niet zoo dicht bij
honk was gebleven, dat het een beetje verder was ge
gaan en dat het hierbij ook aan de 2e Kanaalsbrug had
gedacht, die nu zeer stiefmoederlijk is bedeeld. Spreker
wil zeggen dat, indien het noodzakelijk is, het toch
zeker bij deze brug noodzakelijk is. Hij zou dan ook
willen voorstellen om ook bij de 2e Kanaalsbrug een
dergelijk gebouwtje te plaatsen en daartoe het bedrag,
dat het college heeft gevraagd, met y3 te verhoogen.
De Voorzitter: Dus U dient een amendement in op
het voorstel van Burgemeester en Wethouders?
De heer Muller: Ja.
De Voorzitter: Wil U het dan schriftelijk indienen?
De heer Van der Werff ondersteunt, wat door den
heer Muller ten opzichte van de 2e Kanaalsbrug is ge
zegd. Als het ergens noodig is, dan is het daar absoluut
noodzakelijk.
De heer O. F. de Vries (wethouder) deelt mee dat
alleen deze 3 bruggen zijn genomen, omdat bij de 2e
Kanaalsbrug een brandweerhuisje staat, dat op 't oogen-
blik reeds wordt gebruikt door de hulpgaarders en dat
met weinig kosten als brugwachtershuisje is in te rich
ten. De directeur stelt zich voor dat met een zinken pijp
door 't dak voor een kacheltje en een paar ramen,
de zaak in orde is. 't Amendement-Muller acht spreker
daarom niet noodig.
De Voorzitter: Handhaaft de heer Muller zijn amen
dement?
De heer Muller: Als er toezegging gedaan wordt,
dat er op een dergelijke wijze in voorzien zal worden,
dan trek ik het in.
De heer B. Molenaar zegt dat het ook zijn bedoeling
was geweest de aandacht op deze zaak te vestigen. Hij
heeft van morgen nog den betrokken persoon van de
brug bij zich gehad en deze heeft spreker meegedeeld,
dat het in de bedoeling van Gemeentewerken lag om
het huisje, dat tijdelijk bij de Verlaatsbrug staat en nu
vervangen zal worden door een ander, te verplaatsen
naar de 2e Kanaalsbrug voor één jaar, omdat dan ook
voor die brug de tijd gekomen was, om daar een nieuw
huisje te bouwen. Van andere zijde bij Gemeentewerken
is den man echter ook meegedeeld, dat dit huisje bij de
Verlaatsbrug niet kwam bij de 2e Kanaalsbrug, omdat
het moest verhuizen naar de Poppebrug, als politiepost.
Spreker meent dat het door den wethouder bedoelde
huisje nu enkel dienst doet als bergplaats voor brand
weermateriaal. Nu is het mogelijk dat dit met het plaat
sen van een paar ramen en een kachel voor de brug
wachters in orde kan worden gemaakt. En als dat voor
tijdelijk is, dan kan spreker er zich over 't algemeen
wel mee vereenigen. Maar anders zou hij het wenschelijk
achten dat de 2e Kanaalsbrug eerder naar voren kwam
dan de andere bruggen. Bij de andere bruggen is het
niet zoo noodig. Spreker wil wijzen op de Noorderbrug,
waar meer beschutting is, terwijl bij de 2e Kanaals
brug een veel drukker verkeer is. Als het de bedoeling
mocht wezen het volgend jaar toch met een voorstel te
komen tot het plaatsen van een brugwachtershuisje bij
de 2e Kanaalsbrug, dan zag spreker liever, dat thans
daar die maatregel werd getroffen en een tijdelijke
maatregel voor de Noorderbrug.
De heer O. F. de Vries (wethouder): Wij zullen met
Uw opmerking graag rekening houden. De zaak is deze.
Het hokje, dat daar staat, is eerst een gebouwtje ge
weest van de brandweer. Het stond nu leeg en is in een
tijd niet gebruikt. De directeur zei vanmorgen nog dat
het met weinig kosten als brugwachtershuisje in orde
kon worden gemaakt. Dan is het ruimer dan deze huis
jes. Ik kan er de noodzakelijkheid niet van inzien om
te besluiten, daar hef volgend jaar een gemetseld huisje
neer te zetten. Als in dit gebouwtje een paar raampjes
en een stookplaats worden aangebracht, is het in orde.
Het staat wel niet direct bij de brug maar een 20 M.
er af. Wat de plannen verder zijn geweest, omtrent
andere huisjes, weet ik niet.
De heer Van der Werff: Wanneer men dit brandweer
huisje in orde wil maken, vind ik dat goed. Maar het
staat daar niet practisch, midden in de huizen. De men-
schen hebben geen gezicht op het vaarwater. Als men
het zoover vooruit kon brengen dat zij er gezicht op
hadden, dan was het in orde. Maar zoo hebben ze er
heelemaal geen gezicht op.
De heer B. Molenaar: Ik zal geen bezwaar maken,
dat het brandweerhuisje als brugwachtershuisje wordt
ingericht, als het niet de bedoeling is, het volgend jaar
daar tóch een vast verblijf te maken.
Dit bezwaar heb ik wel, dat het brandweerhuisje
werkelijk vrijwat terug staat en dat het dus bij druk
verkeer in den duisteren tijd waar dit een van de
drukste bruggen is zeer slecht gelegen is. Ik meen
dan ook dat het overweging verdient om het huisje naar
het vaarwater te verplaatsen of, zoo noodig, over te
gaan tot bouw van een nieuw huisje bij de 2e Kanaal-
brug en den bouw van een huisje bij een van de andere
bruggen tijdelijk te laten vervallen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de rooilijn van de
Bleeklaan tusschen de Vij ver straat en de Jacob Binckes-
straat, alsmede voor het woningblok ten oosten van
laatstgenoemde straat.
Dit voorstel luidt ais volgt:
In den loop van den zomer heeft de Directeur der
gemeentewerken een voorstel aan ons college gedaan
om de Bleeklaan, nu de trambaan aldaar niet zal komen,
2i/2 M. te versmallen. Inmiddels werd door de heeren
Veenstra en Mook een gedeelte van het bouwterrein
tusschen den Oostersingel en het Cambuursterpad, ge
legen op den "hoek van de Jacob Binckesstraat ten zuiden
van de Bleeklaan, in erfpacht gevraagd. Het terrein, dat
in uitgifte is gebracht bij Uw besluit van 26 Juni 1917
no. 258R/138, werd door ons toegewezen. Nadat die
toewijzing plaats had zijn de erfpachters begonnen te
bouwen. Door een misverstand werd hun niet aange
wezen de voor het bouwblok bestaande rooilijn, maar